Schrift en traditie
Schrift en traditie horen bijeen, omdat naar de door God gestelde orde, profetie en traditie bijeen behoren. Deze twee zijn in de openbarende werkzaamheid Gods saamgeweven. God geeft zich niet alleen te kennen aan Zijn profeten, maar Hij heeft ook gezorgd, dat er altijd mensen waren, die Zijn Woord aannamen en bewaarden. De profeten waren de eerste traditores, de mensen, die aan anderen overdroegen de verborgenheden, welke zij van God ontvingen. De traditie wortelt in de profetie, gelijk ook Christus als de hoogste Profeet en Leraar aan de Zijnen de Woorden Gods heeft gegeven, en zij het hebben ontvangen. (Vgl. Joh. 17 vs. 8 en 14). De draagkracht der openbaring is alzo het geloof, dat den heiligen is overgeleverd. (Judas, vers 3). Dat geloof is geen ander dan het geloof in het profetische Woord, hetwelk Zijn waarheid in zich zelf draagt.
Profetie en traditie zijn dus innerlijk verbonden, ze zijn levende uiting der openbaring. Daarom worden zij zalig geprezen, die Gods Woord bewaren. Zij wijzen op de ontvankelijkheid en geestelijke gezindheid, welke de Godsopenbaring niet slechts in haar goddelijke waarheid omhelst, maar dit doet, krachtens een levend geloof, dat uit die openbaring leeft.
De traditie is aan de profetie als innerlijke kracht verbonden. De gemeente is de getuige Gods in de wereld en zij moet dat zijn, omdat de Profetie niet voor één mens, maar voor de mensheid in haar veelvuldigheid van personen en geslachten is bestemd, welke God bij Zijn openbaring betrekken wil. Zijn Woord gaat de wereld in om te doen alles, waartoe Hij het zendt. (Jesaja 55 vs. 11). De Heere is de Vrijmachtige, die met Zijn Woord doet wat Hem behaagt.
Worden wij zo bepaald bij de wortel der traditie, welke zij met de profetie gemeen heeft in de openbarende werkzaamheid Gods, dan volgt daaruit, dat wij beide in hun verbondenheid vinden in het geloof der gemeente. De gemeente van Christus toch leeft uit Zijn Woord, bewaart Zijn Woord, getuigt uit Zijn Woord en draagt het over van geslacht tot geslacht.
In deze weg van getuigen en prediken ontstaat de worsteling der gemeente naar binnen en naar buiten om de zuivere vertolking des Woords. Het dogma wordt geboren in de strijd der geesten. De ketters en tegensprekers werken op die wijze mede om de Waarheid openbaar te maken. (Hand. 15). De vertolking des Woords als bron en richtsnoer van geloof en leven, de logische bearbeiding van de profetische waarheid en haar toepassing voor het leven in de aardse verhoudingen, geeft aan de traditie een daaraan beantwoordende gestalte, welke niet zelden wordt gemengd met elementen, die vreemd zijn aan de profetische kracht en wijsheid. Vandaar dat alle theologie nog geen Schrifttheologie mag heten en altijd weer de toets des Woords behoeft.
Het Woord is als een zaad, dat valt in de akker der wereld. De gelijkenis van de zaaier, geeft een sprekend beeld. (Matth. 13). Het groeit op te midden van het onkruid, en de hemelse Landman laat het tezamen opwassen, hoewel Hij zelf Zijn akkerwerk verzorgt op een verborgen wijze. (Joh. 15).
Uit dien hoofde kan de kerkelijke traditie, in de historische gestalte, ondanks de waardigheid en het gezag van kerkelijke vergaderingen, die haar vormden, niet zonder meer voor profetisch gelden en met de autoriteit van Gods Woord op één lijn worden gesteld.
Het is ook volstrekt niet uitgemaakt, dat de traditie, voorzover de Hervorming daarmede gebroken heeft, profetische waarheid zou bewaren, welke in de traditie der reformatie is veronachtzaamd. Even weinig is uitgemaakt, dat de reformatorische traditie in alle opzichten de profetische openbaring bewaart, als ware door haar het laatste woord gesproken.
Allerminst echter geeft deze stand van zaken aan iemand het recht om — als ware dit een uitgemaakte zaak — te beweren, dat de Reformatie inzake de catholiciteit, welke in bepaalde leringen ener door haar nadrukkelijk bestreden traditie zou rusten, gedwaald zou hebben.
En zo is er ook nog geen grond aangewezen om te veronderstellen, dat een nieuwe reformatie moet gezocht in een doorbraak van een nieuwe catholiciteit der gescheurde kerk op aarde, waarin de traditionele tegenstellingen eenstemmige oplossing zouden vinden.
Alvorens zulk een stelling tot grondslag van een oecumenisch streven te kunnen maken, zou allereerst moeten onderzocht, of het criterium der reformatie heeft gefaald, hetwelk zij in het sola fide en sola sctiptura belijdt.
De vragen over het wezen der kerk, over het apostolisch ambt, over de bisschop, over de leer der successie, e.d.g., zijn volstrekt niet het allereerst important, hoe belangrijk ook.
De vraag, of de reformatie uit de Heilige Geest is voortgekomen, is minstens van evenveel gewicht als de vraag omtrent de leiding des Heiligen Geestes in heel de geschiedenis van de kerk. Maar men kan deze vragen niet benaderen door zonder meer een traditie, welke men begeert te volgen of onder critiek te nemen, al of niet als naar de wil des Heiligen Geestes te aanvaarden of af te wijzen.
Het feit, dat al deze vragen in discussie zijn, bewijst duidelijker dan enig betoog, dat het eigenlijk criterium, de eigenlijke maatstaf des geloofs, zelf in discussie is.
Het beroep op de traditie is niets, omdat verschillende tradities tegenover elkander staan. Het beroep op de Heilige Geest, welke in de traditie werkzaam kan geweest zijn, is krachteloos, indien aan zulk een beroep geen klaar en duidelijk kenmerk van de leiding des Geestes ten grondslag ligt.
Het appèl op de leiding des Heiligen Geestes is in de practijk van de theologische discussie altijd weer een beroep op zekere leringen, welke als getuigenis door de Heilige Geest geleid, willen gelden.
Als men zegt traditie, zegt men leringen, formuleringen van de inhoud des geloofs, zoals men deze in kerkelijke belijdenisgeschriften en theologische beschouwingen aantreft. Het gaat alzo bij de beoordeling der traditie om de waarheid. De Heilige Geest is de Geest der Waarheid, dat is de Geest van Christus, de hoogste Profeet en Leraar en de Apostel Gods uit de hemel.
Bij de waardering der traditie gaat het er dus om, of de Heilige Geest aan hetgeen ons door de Heilige Schrift is geopenbaard, nieuwe openbaringen toevoegt, dan wel, of Hij zich bepaalt tot hetgeen ons door de profeten en apostelen is overgeleverd en de gemeente daaruit doet leven.
De waardering der traditie wordt door het standpunt, hetwelk men ten dezen inneemt, bepaald. Heeft Christus in de Woorden Gods, die Hij aan Zijn discipelen heeft medegedeeld, de ganse schat der hemelse waarheid, welke Hij voor Zijn gemeente op aarde heeft weggelegd, besloten, of heeft Hij daaraan nog willen toevoegen in het leven der kerk op aarde ?
Is Hij door Zijn Geest in de gemeente werkzaam om de Schrift te openen en haar in Zijn waarheid te leiden, of worden in de loop der tijden nieuwe dingen aan de Schrift toegevoegd, zodat de traditie een verlengstuk van het profetische Woord zou zijn ?
Een opvatting der traditie, welke haar tot bron en regel des geloofs naast de Schrift maakt, zodat de gemeente uit Schrift en traditie zou leven, moet noodwendig een successie — een voortgaande orde — van profetie en profeten aannemen.
Immers zal de traditie waarheid zijn, dan ontspruit zij aan profetische openbaring, is daaraan innerlijk verbonden. Een traditie zonder profetische kracht is zuiver mensenwerk en mist de voorwaarde, welke haar tot goddelijke waarheid stempelt.
Zonder twijfel is men zich van dat innerlijk verband bewust geweest. Vandaar de waarde en betekenis bij de Roomsen gehecht aan de successie van het apostolisch ambt, inzonderheid op de stoel van Petrus.
Men ziet, hoe het een met het ander samenhangt. Het gezag der traditie rust op zijn beurt weer in de leer der successie en deze leer is op zichzelf weer een traditie. Waaraan ontleent deze leer nu weer haar gezag ?
Zonder beding aan het gezag, dat men aan Petrus toekent. En dit zal dan weer zijn grond moeten hebben in de Heilige Schrift, en wel in de bekende woorden van Matth. (16 vs. 18). Op deze Petra zal Ik Mijn gemeente, bouwen.
Zo komen wij dan toch weer bij de Heilige Schrift terecht en worden wij over de traditie heen, weer gezet bij de leer der apostelen en profeten, waarop de Reformatie zich beroept met haar sola scriptura, alleen de Schrift.
Indien men van een reformatorische traditie wil spreken, bedenke men, dat deze geen traditie erkennen wil, dan welker waarheid door de Heilige Schrift, dat is door de Heilige Geest, betuigd wordt.
Zo is het alleen de Heilige Schrift, welke oordeelt over traditie en traditie, over leer en leer.
Calvijn spreekt zonder onderscheid van het getuigenis der Heilige Schrift en van het getuigenis des Heiligen Geestes. Hij geeft daarin te kennen, dat hij van geen voortgaande openbaring naast de Heilige Schrift wil weten en alleen de Heilige Geest als de inwendige Leermeester der Schrift erkent, welke ons het licht over haar doet opgaan.
Uit dit Schriftgeloof is de belijdenis geboren, welke wij vinden in art. 2—7 der Ned. Geloofsbelijdenis en de verwerping van al, wat met de onfeilbare regel des Woords niet overeenkomt. (Vgl. art. 7).
Wij zijn van overtuiging, dat deze leer door het voorbeeld van Christus en de apostelen wordt bevestigd. „Want de woorden, die Gij Mij gegeven hebt, heb ik hun gegeven en zij hebben ze ontvangen". (Joh. 17 vs. 8). Maar de Trooster, de Heilige Geest, welke de Vader zenden zal in Mijn Naam, Die zal u alles leren en indachtig maken, wat Ik u gezegd heb. (Joh. 14 : 25). Hier is slechts sprake van de woorden Gods, die Christus als de hoogste Profeet heeft gegeven, van een indachtig maken van hetgeen Hij gezegd heeft. De profetie is dus in zoverre afgesloten.
In het onderricht aan de Emmaüsgangers is Christus als de hoogste Profeet zelf aan het woord en dat na Zijn opstanding en nochtans profeteert Hij geen nieuwe dingen, maar bepaalt er Zich bij, de Schrift, het profetische Woord, te openen voor hen. Daarin betoont Hij niet alleen, dat die Emmaüsgangers op het profetische Woord zijn aangewezen, maar ook dat zij een Uitlegger nodig hebben, wijl zij traag van hart zijn om te verstaan.
De Uitlegger nu is der gemeente geschonken in de uitstorting van de Heilige Geest, welke is de Geest van Christus.
Er is nog een woord, dat in dit verband moet worden aangehaald, n.l. Johannes 16 vs. 12 : „Nog vele dingen heb Ik u te zeggen, doch gij kunt die nu niet dragen".
Hierin zou iemand aanleiding kunnen vinden om te menen, dat nieuwe dingen aan het profetische Woord worden toegevoegd die mogelijk uitdrukking zouden erlangen in de traditie der kerk.
Indien wij er echter op letten, dat de Heere tot Zijn discipelen spreekt en daarbij toezegt, dat deze dingen hun zullen geopenbaard worden door de Heilige Geest, die komen zal, dan kan het duidelijk zijn, dat het de apostelen gegeven is de heerlijkheid van de Christus en van Zijn toekomst te verstaan en der gemeente over te dragen. Vandaar dat gesproken wordt van het fundament der apostelen en profeten. Vgl. Joh. 17: 18 : Gelijkerwijs Gij Mij gezonden hebt in de wereld, alzo heb Ik ook hen in de wereld gezonden. En verder : Ik bid niet alleen voor dezen, maar ook voor degenen, die door hun woord in Mij geloven zullen. (vs. 20).
De gemeente der eeuwen zal door het woord der apostelen geloven. Derhalve zal die gemeente leven bij het profetische Woord overeenkomstig de leer der apostelen.
Zo kennen wij geen andere traditie dan welke met deze leer overeenkomt en belijden het sola scriptura met de reformatoren en die Schrift als de enige regel des geloofs, verwerpende alles, wat met die regel niet overeenkomt.
„In de traditie der kerk ligt veel voor ons opgetast", zegt prof. Bakhuizen van den Brink. (Hervorming en Catholiciteit, blz. 34). Hij is van oordeel, dat wij daarvan kunnen profiteren. Dat profijt zal echter niet verder kunnen strekken dan met de regel des geloofs, welke God ons in Zijn Woord heeft geschonken, d.i. met de leer van apostelen en profeten, overeenkomt.
S.
(Errata zijn gecorrigeerd in bovenstaande tekst. (zie melding in uitgave 13-04-1950)--Corr.)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 april 1950
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 april 1950
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's