Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ambt en bediening

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ambt en bediening

11 minuten leestijd

De onderscheiding van ambt en bediening speelt in het rapport B een beslissende rol. Dit blijkt opmerkelijk uit de vergelijking van de eerste zinsnede der conclusie van het rapport B met de titel van een artikel in het Weekblad van de Ned. Hervormde Kerk, dd. 8 Juli 50.

Deze titel luidt: De plaats van de vrouw in het ambt. De vrouw staat dus, zo is het uitgangspunt in dit artikel, in het ambt. Alleen blijft de vraag : Wat is haar plaats (naast en in onderscheiding van de plaats van de man) in het ambt.

De conclusie B zegt: De vrouw is volkomen op haar plaats in het dienstbetoon. In zoverre het diaconaat verschijnt als bediening en niet als ambtelijke regering, is zij derhalve ook daarin op haar plaats.

Dit komt er op neer, dat de vrouw dus volgens rapport B niet in het ambt als leidinggevende bevoegdheid op haar plaats is.

De onderscheiding van ambt en bediening wordt klaarblijkelijk in het leidend (regerend en lerend) karakter gezien, dat aan het ambt te beurt valt en hetwelk althans als regel aan de man is toegewezen, terwijl de bediening dan door het dienend karakter wordt bepaald.

Heel scherp is de onderscheiding zo nog niet, 1e. omdat alle ambt een dienend karakter heeft, leidt, regeert en leert dienende, n.l. de Koning der Kerk.

De bediening heeft met het ambt de dienstbaarheid aan de Koning der Kerk gemeen, maar de onderscheiding van het ambt, welke in de tegenstelling : leiden, regeren, leren enerzijds, en dienen anderzijds wordt uitgedrukt, wil dan meer zien op de dienende betrekking van de bediening tot het ambt.

De bediening is hulp aan het ambt.

Daarmede is een onderscheiding gegeven, die althans duidelijk mag heten en degenen, die in een bediening staan ais medewerkers en hulpen van de ambtsdragers, typeert. Inderdaad een vorm, welke de gelegenheid biedt om mannen en vrouwen, die daartoe lust en bekwaamheid hebben, als medewerkers in de kerkelijke arbeid te betrekken onder de leiding van het ambt.

In ieder geval ligt deze gedachte in het rapport B.

Minder duidelijk is dan weer de zinsnede van de Conclusie B, die van de plaats der vrouw in het diaconaat spreekt. Wij wijzen er op, dat hier niet staat diakenambt. In het licht der zoëven omschreven onderscheiding van ambt en bediening, bedoelt deze conclusie niet het diakenambt. Dit kan althans worden opgemaakt uit de nadere toevoeging „voorzover dit verschijnt als bediening en niet als ambtelijke regering.

Dit laatste houdt wellicht verband met de gedachte om de diakenen in de meerdere vergadering toe te laten. Deze gedachte wordt wel in de hand gewerkt door de plaats, die vele diakenen in de kleine kerkeraden innemen. 

Intussen kan het historisch onderzoek aan de dag brengen, dat het niet met het inzicht der oude gereformeerde kerkorde strookt, de diakenen met de ouderlingen op één lijn te plaatsen en naar de meerdere vergadering, af te vaardigen. Wij hebben daarop reeds eerder de aandacht gevestigd. (Zie memorandum in het rapport onzer Studiecommissie).

Wij mogen de conclusie B dus zo verstaan, dat zij de plaats van de vrouw wel in diaconale bedieningen, maar niet in het ambt.van diaken ziet.

Het boven aangehaalde artikel spreekt van de plaats der vrouw in het ambt.

Dit heeft wellicht zijn oorzaak in het ruime uitgangspunt der commissie. Heel de roeping des mensen ziet zij ambtelijk. En ofschoon het ambtelijke wel in de eerste plaats aan de man wordt toegeschreven, wordt dit door haar slechts als een graduële onderscheiding gezien. Zo gaat de commissie in betrekking tot de kerkelijke saamleving ook van het ambt der gelovigen, als brede en gemeenschappelijke basis uit.

Indien men op zulk een wijze een algemene basis van 't ambtelijke wil construëren, dan worden man en vrouw in de ambtelijke roeping der mensheid gesteld, maar dan blijft nog de vraag : welke plaats de man en de vrouw daarin is toegewezen.

Wil men van het ambt der gelovigen uitgaan, als algemene basis, dan blijft ook nog de vraag, welke plaats de man en de vrouw door de Schrift wordt toegewezen. En dan kunnen wij het niet anders zien, of deze wordt Schriftuurlijk bepaald door de verhouding hoofd en hulp, als zijnde ook voor de kerkelijke saamleving op aarde van kracht. Zelfs al wilde men de „bijzondere" ambten zien opgekomen uit het ambt der gelovigen — welk gezichtspunt wij niet kunnen delen — dan nog blijft de hoofdvraag open.

Het gaat immers om de leiding der gemeente, wij mogen wel zeggen om de regering der gemeente en het weiden van de kudde des Heeren. Komt die leiding naar de regel aan de man, of ook aan de vrouw toe ? Het is trouwens aan de aandacht der commissie niet ontgaan, blijkens de uiteenzetting over de taakverdeling.

De vraag doet zich onmiddellijk voor, of het juist is, de leiding als een verbijzondering van het ambt der gelovigen voor te stellen. (Rapport A, blz. 16 v.v.).

Het rapport spreekt over de dienst, waartoe de gemeente is geroepen en zet ieder lidmaat in die dienst. Verder tracht het een vloeiende overgang te verdedigen van het particuliere dienen naar het officiële, (blz. 21). Het spreekt van de arbeid, die uit de gemeente opkomt, en van de officiëel kerkelijke geordende arbeid, (blz. 21 v.).

Men kan het „vloeiend karakter" van deze dienst in het Nieuwe Testament inderdaad menen te vinden, omdat het charisma daar heel sterk op de voorgrond treedt. Zelfs in het ambt is zulk een vervloeiïng merkbaar. Wij denken aan Stefanus en Filippus, die in het ambt der diakenen gekozen, op bijzondere wijze in het werk der apostelen werden betrokken. (De rede van Stefanus en de zending van Filippus tot de Moorman). Toch kan men niet zeggen, dat deze taak tot het diakenschap behoorde. Wij zouden ook op de „medewerkers" der apostelen kunnen wijzen.

Doch juist dat woord „medewerkers" heeft iets te zeggen ten aanzien van de onderscheiding van de dienst in het, ambt.

Het ambt der gelovigen is in geen geval een ambt, hetwelk in opdracht der gemeente of der kerk dient. Dit ambt, zo men daarvan wil spreken, is correlaat aan het geloof. Krachtens de innerlijke drang om te getuigen van de Christus der Schriften, de Middelaar en Zaligmaker, en om te wandelen naar de regel des geloofs. De verscheidenheid van gaven treedt daarbij op menigvuldige wijze op, terwijl ook: de plaats en positie van de gelovige in de, saamleving en de omstandigheden, waarin hij verkeert, daarbij een voorname rol spelen,

Wil men van dienst spreken, dan is dit een dienst in de het ganse leven omvattende of doortrillende zin, ware Godsvrucht en leven uit het Woord, openbaring van het leven der kerk van Christus. Deze dienst komt niet uit de gemeente op, maar de gemeente wordt openbaar in deze dienst.

De kerk kan deze dienst den lidmaten niet opleggen, maar men kan hen op het leven des geloofs en zijn vluchten, wijzen, daartoe vermanen en daarin leiden. Niet zonder oorzaak wordt de gemeente leen kudde des Heeren genoemd, welke de herders moeten weiden.

Zo waarlijk de gemeente de eretitel draagt van de Bruid des Lams, zo waarlijk vertoont de gemeente, die uit het Woord leeft, het vrouwelijke, representeert zij tegenover de hemelse Bruidegom de vrouw, gelijk Hij haar Hoofd is. De profetische symboliek van het huwelijk verkrijgt hier een betekenis, welke het „ambt der gelovigen" in zijn ganse omvang omvat.

Het rapport spreekt van een vergelijking, maar er is gerede aanleiding om de verhouding van de gemeente tot Christus als de grondverhouding te laten gelden, welke in de huwelijksverhouding van plan en vrouw een afspiegeling vindt.

Heel de gemeente op de plaats der vrouw, en Christus haar Hoofd, dat haar regeert, beschermt en onderhoudt,

In het licht dezer verhoudingen verschijnt ook het ambt heel anders : n.l. niet als een verbijzondering van het ambt der gelovigen, ook niet als „bedrijfsleiding der gemeente" (blz. 25), als ware het alleen maar een uit het leven der gemeente opgekomen zaak van orde. Maar het is immers Christus, het Hoofd, die Zijn gemeente regeert door Zijn Woord en Geest en daarbij wil gediend zijn van het ambt. Hij wil Zijn Kerk op aarde, door het ambt geregeerd hebben.

Wat het rapport noemt het „bijzondere" ambt, komt dus niet van onder op, heeft zijn oorsprong niet in het initiatief der gemeente, maar komt van boven af. Rapport B wijst daarop ook. (Vgl. blz. 33). Het ambt regeert in de naam van Christus, ontvangt van Hem zijn gezag. Het staat — om bij de verhouding van het huwelijk te blijven aan de kant van de man. Het stelt de ambtsdrager  over  de gemeente als een opziener en herder over de schapen en onder het Woord.  

Het ambt ligt aan de zijde van het Hoofd, staat in de regering, terwijl de gemeente (en het ambt der gelovigen) aan de andere kant ligt, geregeerd en geweid wordt!

Overheden staan in soortgelijke verhouding over het volk, en ambtelijk aan de kant der souvereiniteit, d.i. aan Gods kant, die de enige Souverein is. Daarom worden de rechters zelfs goden genoemd in dejiSchrifti

Rapport A heeft aan het bijzonder karakter van het ambt geen recht gedaan door het te willen afleiden uit het ambt der gelovigen. Afgezien van het feit, dat ook uit dat gezichtspunt de hoofdvraag nog niet is beantwoord, heeft, men daarin een algemene basis aan het „bijzonder" ambt willen geven, welke het niet heeft.

Het „bijzondere" is niet gelegen in de geordende toespitsing van het charismatische in het leven der gemeente, maar het bijzondere hgt in het ambtelijke zelf en de daaraan geschonken autoriteit van Christuswege. Het vindt zijn oorsprong niet in de dienstbaarheid der gemeente, maar in het Koningschap van Christus.

Deze waardering van het ambt brengt mede, dat de Schrift gehoorzaamheid van de gemeente eist aan degenen, die tot het ambt geroepen worden en betuigt, dat zij door de Heilige Geest tot opzieners gesteld zijn. Rapport B heeft daarop zeer terecht de aandacht gevestigd (vgl. blz. 35 o.a.).

De conclusie kan dan ook geen andere zijn dan deze, dat de kerk aan deze onderscheiding van het ambt vasthoude, en de regel handhave waardoor het kennelijk aan de man wordt toegewezen.

Volgens het bovenaangéhaald artikel in het Weekblad (van ds. J. C. v. Dongen) is de commissie van oordeel, dat er sprake is van „een regel, waaraan God zich in het algemeen houdt", n.l. dat het ambtelijke aan de man wordt toegewezen. Wij zouden het liever zo gesteld zien : een regel, waaraan God ons houdt. Als God in Zijn vrijmacht Zijn gaven aan vrouwen geeft, of een vrouw tot een taak roept, welke naar de regel de man is gezet, kan de kerk niet geroepen zijn zulks te reglementeren. De kerk moet de regel handhaven en aan de dienst der gaven plaats geven onder de leiding van het ambt.

Naar de regel staat de vrouw niet in het ambt en kan er geen sprake zijn van de plaats der vrouw in het ambt, d.w.z. in de leiding, zowel in het leren als regeren, in zulk een algemene zin als de commissie het wil.

Anderzijds, als rapport B ruimte wil laten voor zeer bijzondere gevallen naar het oordcel der kerk, wordt de regel gebroken. Dat kan geen aanbeveling verdienen. Zelfs, waar men in het openbare en kerkelijke leven geen bezwaar heeft gezien om de regel los te laten of zelfs de erkenning daarvan heeft prijsgegeven, kan men ontdekken, dat het „uitzonderingskarakter" zich zelf vrijwel handhaaft. Daarom kan het de roeping der kerk niet zijn de uitzondering in eigen hand te nemen, wijl zij altijd een vorm zal kunnen vinden om de gaven Gods te eren en plaats te geven.

Het charisma zal zelf zijn weg banen en de kerk kan de bevoegdheden van het charisma erkennen en aan de opbouw der gemeente dienstbaar maken waar het zich voordoet en met behoud van de regel.

Daarbij kan zij gebruik maken van een onderscheiding van ambt en bediening als boven omschreven, waarin aan het ambt de leiding, aan de bediening de hulp en medewerking wordt toegekend overeenkomstig de Schriftuurlijke betrekking, welke is gelegen in hoofd en hulpe.

S.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 juli 1950

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Ambt en bediening

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 juli 1950

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's