Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Zalig, die hongeren en dorsten

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zalig, die hongeren en dorsten

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zalig zijn, die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid; want zij zullen verzadigd worden. Mattheüs 5 vers 6.

Hoe begeerlijk is het, lezer, om zalig geprezen te worden. Ieder mens wil het graag horen, dat de medemens geestelijk het beste van hem verwacht. En toch — een zaligspreking is pas van waarde, wanneer zij uit de mond van de Christus ons toekomt, d.w.z. wanneer naar de onfeilbare maatstaf van Zijn Woord dit „zalig" op onze toestand past.

Waar de Heere Zelf de oorsprong en uitdeler van alle gelukzaligheid is, zijn we pas op de goede weg, wanneer we Zijn Woord mee-hebben.

Het zal dus van groot belang zijn, dat wij tot het volk mogen behoren, dat door de Christus in bovenstaande tekst wordt genoemd.

„Zalig zijn, die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid".

Hier zijn dus niet bedoeld mensen, die wat hebben, maar iets  niet hebben , géén goed, maar een gebrek bezitten. 

Het gaat hier niet over edelen, rechtvaardigen, godsdienstigen, maar over mannen, vrouwen, jonge mensen, die honger en dorst hebben.

En dan honger en dorst naar een echt geestelijke zaak: de gerechtigheid!

Dat moet wel een heel belangrijke zaak zijn, wanneer een mens, die daarnaar hongert en dorst, reeds wordt zaliggesproken.

Inderdaad, lezer, is dat ook zo.

Het is, naar Gods Woord, niet minder dan de gerechtigheid, die ten volle beantwoordt aan het volmaakte recht Gods ; het is de innerlijke en uiterlijke gesteldheid van die mens, die voor het heilig oog Gods bestaan kan.

Maar........ wie bezit deze ?

Immers niet één enkel mens!

Want het is een gerechtigheid, die over­vloediger is dan die der Farizeën en Schriftgeleerden, die vèr uitgaat boven het braaf en fatsoenlijk leven van de beste moralist uit onze dagen.

Aan deze gerechtigheid kan niemand voldoen.

Ze wordt slechts bij Eén gevonden : Christus. Van Hem kan Zijn Kerk uitroepen : De Heere is onze gerechtigheid !

Dit laatste woord wijst meteen de weg, die voor de Kerk nodig is om ook rechtvaardig te zijn. Zij kan dit alleen zijn in en door Christus. In de weg van een ware bekering des harten wordt de gerechtigheid van de Middelaar haar toegerekend.

En waar dàt geschiedt, komt door de genade des Geestes ook een lust tot Gods geboden, een begeerte te denken, te spreken en te handelen naar Zijn welbehagen.
de wereld te verlaten, de oude natuur te doden en in een nieuw Godzalig leven te wandelen, in dank voor de gerechtelijke vrijsipraak Gods in Christus.

Zo omvat de in onze tekst bedoelde gerechtigheid dus twee dingen, namelijk de gerechtigheid buiten ons in Christus, die nooit anders dan door toerekening en door geloof onze gerechtigheid wordt, èn als tweede, door genade een leven, dat een wandelen door de Geest wordt in al de geboden en rechten des Heeren.

Wat betekent het nu, als de ziel naar zulk een leven hongert en dorst ?

Wel, dat betekent, dat die gerechtigheid voor de ziel een levenskwestie is geworden.

Zoals het lichaam hongert en dorst naar eten en drinken om het leven te houden, zo doet het bij de christen de ziel naar de gerechtigheid. Gelijk ook het lichaam pas waarlijk zich gesterkt voelt, wanneer het voedsel en drinken krijgt, zo zal de christen pas getroost zijn wanneer hij dàt leven in Christus door genade ontvangen mag.

Hij voelt, dat hij met minder niet toe kan.

Zalig de mens, die dat hongeren en dorsten kent, zegt de Heere Jezus.

Maar zijn honger en dorst dan zulke aangename gewaarwordingen ?

Integendeel! Ieder van ons weet wel meer of minder uit ervaring, hoe lichamelijke honger en dorst benauwende gewaarwordingen zijn.

Zo is het ook geestelijk.

Toch worden zulken zalig geprezen.

Waarom ?

Wel, lezer, omdat dezulken leven.

De dode vraagt niet naar spijze en grijpt niet naar drank. Ook de dodelijk kranke lust het beste voedsel niet. Wanneer er in het natuurlijke leven bij een zieke begeerte komt naar voedsel, is dit het teken dat herstel begonnen is.

Zulk een prijzen we gelukkig !

Zo is bovenal gelukkig te prijzen de mens, die een ware honger en dorst krijgt naar 't leven in Christus, al is dat tevens ook een gewaarworden van 't totale gemis aan wat nodig is om getroost te leven en zalig te sterven.

Het is het smachtend zielsverlangen om in Christus gevonden, gerechtvaardigd, van schuld ontslagen en van zonde verlost te worden, en bovendien in Hem geheiligd door genade een ander leven te mogen ontvangen tot alle goed werk toebereid, om Hem groot te maken.

Honger en dorst worden  gewekt , niet gemaakt. 

Krachtens ingeschapen leven vraagt het lichaam om voedsel. Zo ook de ziel.

Het is pas door de bekering en geestelijke verandering van ons hart, dat deze honger en dorst ontstaat.

Van nature is dit bij ons niet te vinden.

Wij zijn in eigen oog rechtvaardige mensen.

Al belijden we dan niet, dat onze rechtvaardigheid volmaakt is, we achten haar toch genoegzaam voor God en mensen.

Wij zijn gaarne bereid tot de vraag : „Wat ontbreekt mij nog ? "

Heel anders wordt het, wanneer de Geest des Heeren onze toestand plaatst in 't licht Gods, en een levende Godskennis en 'n echte zelfkennis geboren wordt.

Ach, wat blijft er dan over van die eigen gerechtigheid ?

Dan wordt onze toestand gekend als enkel zonde en vijandschap tegen de heilige, goeddoende God en moeten we erkennen, dat we enkel Gods toorn waardig zijn en 't oordeel der hel ten volle verdiend is.

Maar dan wordt ook pas de zielsbehoefte gekend en de noodzakelijkheid gevoeld van de toeeigening der gerechtigheid, die buiten ons in Christus ligt.

Dat hongeren en dorsten komt voort uit armoede des geestes, uit onmacht der ziel, uit diep-gekende ellende, uit de bevinding van 't afgescheiden zijn van God.

Het wordt geleerd door Gods Geest uit Gods Woord dat de mens ontdekt aan zichzelf en hem een gezicht geeft op 't rijke werk van de Middelaar, zodat hij die ziet als z'n enige Toevlucht.

Nu is een van de vragen, die zich daarbij opdoen, deze : „Is mijn honger en dorst wel groot genoeg?"

Ja, door die vraag worden de zoekenden vaak gekweld.

Lezer, hebt ge misschien ook wel eens last gehad van die moeilijke vraag.

O! let dan eens op 's Heeren Woord.

De Heere zegt: „Zalig zijn, die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid".

Bemerkt ge wel, dat daar niet gesproken wordt van een veel of weinig hongeren en dorsten.

De Heere Jezus stelt geen maat in onze tekst.

Het is de misleiding van Satan, waardoor u gaat tobben over 't hoe  véél  en hoe gróót. 

De zaak waarom 't gaat is òf de echte honger en dorst bij ons gevonden worden.

Waar niet droefheid en berouw om der zonde wil, waar niet de nood van een rechtvaardig verloren leven naar Christus uitdrijft, daar mag met recht gevreesd worden, dat de mens probeert te leven van 't loon van eigen arbeid.

En, inderdaad, dat probeert de mens graag.

De gelijkenis van de verloren zoon is er een prediking van.

Immers eerst tracht de verloren zoon, als hij er alles heeft doorgebracht, door zwijnen te hoeden in z'n onderhoud te voorzien, om pas, als hij bemerkt daar zeker te zullen sterven, naar zijn vader terug te keren.

Pas dan komt hij met z'n „Ik heb gezondigd".

Maar, om dan óók te ervaren dat er voor hem plaats is in z'n ouderlijke woning.

En zo zal het niet de mate van onze geestelijke honger en dorst zijn, die onze redding bepaalt, maar wel of echte honger en dorst om der zonden wil ons hart bewegen tot de Heere om genade.

Als de Heere zulken zalig spreekt is er blijdschap in de hemel, terwijl hun ziel vaak om eigen toestand schreit.

Waar vóór de grondlegging der wereld voor zulken de zaligheid bestemd is, en deze honger en dorst niet door vlees en bloed, maar door Gods Geest gewekt zijn, daar geldt alleen nog maar wat 't laatste deel van onze tekst zegt: Zij zullen verzadigd worden.

Verzadigd!

Dat is niet een even proeven vaö spijs en drank, maar dat betekent een volle bevrediging van de honger en de dorst.

Hun beker zal overvloeiende zijn.

Want de gerechtigheid van Christus, die meerder is dan die der Schriftgeleerden en Farizeën, wordt hun uit genade toegerekend en in het geloof zullen ze juichen : „Wij dan, gerechtvaardigd zijnde uit 't geloof, hebben vrede bij God door onze Heere Jezus Christus.

Zo worden ze verzadigd met het hemelse manna, zo worden ze gelaafd met het levende water.

Dan, zegt Luther, weet ik niet meer waar ik met de gerechtigheid blijven zal.

Laat dan menigmaal de vreze kwellen, dat zij toch van honger en dorst zullen omkomen.

Bij de blik op de veelheid en grootheid van hun zonden, bij de steeds toenemende kennis van de verdorvenheid des harten, durven ze menigmaal niet hopen, dat die rijke belofte der verzadiging aan hen vervuld zal worden.

Die vreze is te verstaan !

Maar..... ze wordt beschaamd!

Tijdens 't beleg van Leiden grijnsde de hongerdood de gehele bevolking aan. Maar de burgemeester had van de Prins bericht ontvangen, dat hij in aantocht was om de bedreigde stad van voedsel te voorzien. Toen de vertwijfelde bevolking, nergens uitkomst ziende, zich tot de burgemeester wendde. sprak deze: „Maar wij hebben 's Prinsen woord !"

Zo heeft de hongerende en dorstende naar de gerechtigheid het woord en de belofte van zijn God : „Zij zullen verzadigd worden!"

Dat is Gods getuigenis, dat eeuwig zeker is.

Daarom, lezer, vraagt u eens af of die honger en dorst bij u gevonden worden.

Er is in 't natuurlijke leven behalve een ware honger, die teken van gezondheid is, ook een versmaden van alle voedsel, of een ongeregelde honger of een vervalste honger.

Ook in 't geestelijke vindt ge iets dergelijks.

Wie meent, dat hij uit zichzelf wel staat met God, heeft geen honger.

Wie z'n geweten sust met goede voornemens of 'n beteren van z'n gedrag, kent de ware honger niet.

Wie Christus en wereld beide wil dienen, mist de levende begeerte.

Wie hongert naar het goud dezer wereld, naar de god dezer eeuw, naar overdaad en brasserij, naar lichtzinnigheid en spotternij, valt enkel onder het vonnis van de rampzaligheid.

Het kan zijn een in schijn uitgaan naar de gerechtigheid, het kan wezen een zich met alle kracht àfwenden van de gerechtigheid, beide wijzen op een onbekeerd hart.

Ontzettend zal het zijn dan eenmaal buiten Christus gevonden te worden!

Onderzoeken wij onszelf of het ons wel waarlijk gaat om Hem, in Wien alle genade gewrocht is voor een in zichzelf arm en schuldig volk, en of het er bij ons om gaat uit genade alles te ontvangen wat nodig is, om met eerbied en godsvrucht Hem te dienen.

Laat dan 't hongeren en dorsten zonder verzadigd te zijn moeilijk vallen, vreest dan toch niet!

In Christus is dan voor u weggelegd een volheid van heerlijkheid, vrede en blijdschap door de Heilige Geest.

Want dan geldt het Schriftwoord :

Die Zijn vlees eet en Zijn bloed drinkt, heeft het eeuwige leven. Zijn bloed is waarlijk drank, Zijn vlees is waarlijk spijs. (Joh. 6 : 54, 55).

Oud-Alblas.
J. VAN ROOTSELAAR.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 31 augustus 1950

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Zalig, die hongeren en dorsten

Bekijk de hele uitgave van donderdag 31 augustus 1950

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's