EEN KOSTBARE ZAAK
Want als zij deze zalf op Mijn lichaam gegoten heeft, zo heeft zij het gedaan tot een voorbereiding van Mijn begrafenis " Mattheüs 26 vs. 6—13.
Jezus is Jeruzalem binnen geleid door een opgewonden menigte. Ze meenden in Hem de koning te herkennen, die zij dachten te moeten hebben. Het verwrongen Messiasbeeld van het Joodse volk leek een ogenblik op Hem te passen. ,,Hosannah, de Zone Davids !" De klanken en kreten van de schare zijn verklonken. Jezus heeft het eerbetoon kennelijk geweigerd. Wel wil Hij geëerd worden, maar niet tegen deze achtergrond, met deze illusie. ,,Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld". De toestand begint zich toe te spitsen en Jezus weet dat Zijn ure komt. Hij gaat heen naar Golgotha. Het staat voor de deur. In deze weg gaat Hij zich openbaren als de Koning. Dat is geen mensen-weg, maar Gods weg. Mensen, zondaren, zijn daartegen van nature. Toch is het de Heere ook om die mensen te doen. Vlak vóór Gethsémané mogen we dat nog eens zuiver zien.
Jezus is te Bethanië in een vriendenkring. Ten huize van Simon, de melaatse. Hij is te midden van mensen, die, naar onze maatstaven, het goed met Hem menen en veel met Hem op hebben. Simon de melaatse bijvoorbeeld. Petrus en Johannes. Och, noem ze allen maar op. Goed, met uitzondering van Judas. Samen liggen ze aan. We kunnen ons dat tafereel indenken. Ongetwijfeld aangename gesprekken over geestelijke zaken. Allen zijn er met gespannen aandacht bij.
Maar wat gebeurt ? Er komt een vrouw nader. Haar bedoeling is vast omlijnd. Ze heeft een fles nardus bij zich. Kostelijke, welriekende zalf. Ze zal Jezus zalven ! Ze zal Hem zo een bijzonder eerbewijs geven. De Heere heeft de liefde van haar hart, omdat daar de liefde Gods is uitgestort. Wat heeft ze aan Hem te danken ! Niet alleen, dat ze weer een plaats kan innemen in deze wereld, maar bovenal dat zij zich bevrijd mag weten van de boeien van Satan. Och, vraag niet of het bij deze vrouw allemaal even helder ligt en even duidelijk. Dat is zelfs onwaarschijnlijk. Immers, er is nog zoveel dat niet vast-omlijnd is. Straks na de Pinksterdag wordt dat anders. Nu is er dit éne : Zij wil haar nooddruft naar Hem bekend maken. Wie houdt zo'n mens tegen ? Daar gaat ze, naar het huis van Simon. Ze gaat de binnenplaats op en treedt de eetkamer binnen. Of de aanliggenden haar al of niet opmerken, is onbelangrijk, ze doet wat in haar hart is, en daar gaat het om. Aan de voeten van Jezus knielt ze neer. Voordat iemand weet wat er gaande is, heeft ze haar werk gedaan. De kruik is gebroken, de nardus uitgestort. Het huis wordt vervuld van de aangename geur van de kostbare zalf. Ieder moet het nu opmerken. Jezus wordt er door omgeven.
Wat heeft die vrouw nu gedaan ?
Laten we bedenken, dat we uit Jezus' eigen mond de betekenis van dit gebeuren vernemen. ,,Voorbereiding tot de begrafenis". Wat dat zegt ? Denkt u eens aan de prijs van de nardus. Hoe zal de vrouw dat bedrag betaald hebben ? We weten het niet, maar het is een offer, een opoffering. Laat dat genoeg zijn. En dat om der wille van de begrafenis van de Heere. En dan ? Wel, blijkt hieruit niet dat die dood en begrafenis van de Heefe voor haar zulk een kostelijke, kostbare zaak is ? Blijkt hieruit niet, dat zij iets verstaat van de weg Gods, van het werk Gods voor een zondaar ? Deze vrouw handelt vanuit de wetenschap dat er voor haar een schuld ligt bij de Heere, die zij niet betalen kan. Zij weet van een buigen onder Gods recht, van een toestemmen van Zijn gebod. Maar daarin weet ze óok van een uitweg, een weg ter zaligheid, door de Heere van eeuwigheid aan gesteld en nu haar ge openbaard. Zij weet van een Middelaarswerk, dat haar enige hoop en uitweg is. Zij merkt er iets van op, dat het de Heere alles kost om zich over zo'n zondaar te ontfermen. Zij merkt er iets van op, dat die zondaar daarop geen recht heeft, en nu is het haar duidelijk dat zij hier van doen heeft met de betoning van de eeuwige liefde Gods. Waarlijk, daarbuiten zal ze niet kunnen leven. Daarbuiten is er geen hoop. Daarom wordt ze naar Christus heen- en uitgedreven, in de erkenning van Zijn Middelaarswerk, dat is tevens in de erkenning van haar verlorenheid. De geur van de nardus is de geur van haar gebed tot de Heere. Ook een tollenaarsgebed. Van een, die zich op hoop tegen hoop aan Hem vastgrijpt. Een uitspraak, dat Hij onmisbaar is in Zijn lijden en sterven. Een roep, dat er geen behoudenis is, tenzij aan Gods recht is voldaan.
De nardus geurt door het huis. Ieder merkt het. Kostelijke geur. Is het zo niet in de Kerk ? Wordt Christus daar niet omgeven door de geur van de aanbidding in Geest en Waarheid ? Wordt Christus daar niet verheerlijkt juist waar Hij wandelt in Gods weg van het lijden en sterven ? Nederig staat de Kerk, onaanzienlijk aan de voeten des Heeren. Maar de geur doorwaait het huis, waar de gasten het opmerken.
Geurt Christus zo niet in de gemeente ? Lezer, wilt ge wel goed opmerken, dat wat de vrouw hier doet, niet een zaak is om alleen maar met meer of minder aandoening te bewonderen ? Wilt ge wel bedenken, dat het hier om een persoonlijke zaak gaat, die voor een ieder noodzakelijk is ? Wat weet ge daarvan ? Wat kent ge van deze dingen ? Is het in uw ziel verklaard, dat er in Christus voor uw onmetelijke schuld een genoegzame Borg is ? Is Hij u dan ook zo dierbaar, dat ge alles schade en drek acht voor de gemeenschap met Hem ? Waarlijk, dat zijn geen eenvoudige zaken. En een mens zal zich hierin bij de voortduur hebben te beproeven voor Gods aangezicht. Want een mensenhart is zo arglistig.
Kijk b.v. eens naar de discipelen. Wanneer de vrouw de fles verbroken en de zalf uitgegoten heeft, komen ze direct in het geweer. Dit is ongehoord ! Vreselijk, wat een verkwisting ! Hoeveel arme mensen hadden van dat geld niet een maaltijd kunnen hebben ? Gaat dit niet alle perken te buiten ? Het klinkt allemaal zo ontzettend begrijpelijk. Het klinkt ook allemaal echt vroom, toegewijd en bezorgd. Werkelijk, hier is ogenschijnlijk niets op aan te merken. Neen, we zouden zeggen : ,,Hier zijn mensen, die zeer bezorgd zijn voor hun naaste en hun roeping in deze verstaan. Echte Christenen !" Laten we echter niet te snel oordelen. De Heere meet met Zijn maat en niet met de onze. Hij heeft Zijn gedachten over deze aangelegenheid en die zijn anders dan de onze. Hij doet in de woorden, die Hij spreekt, verschillende dingen. Zo openbaart Hij de verontwaardigde discipelen hun onwetendheid. Zo openbaart Hij, dat Hij de eerste is en de Enige. Zo openbaart Hij, dat Hem toekomt de dienst en de lof en de aanbidding. Al hun argumenten wijst Hij af. Onverbiddelijk. Hij legt hun open Gods weg, de enige ter zaligheid. Hij gaat meteen voort ter onderrichting van Zijn discipelen om te spreken over Zijn lijden en sterven. Hij komt direct tot de zaak. De opmerking over de armen is een afleidings-manoevre. Het is mensen-bedenksel om de Christus der Schriften opzij te schuiven. Het is in de grond van de zaak zonde. Scherpe terechtwijzing. De Christus eist erkenning van de noodzaak van Zijn lijden en sterven. Hij eist een toevallen aan Gods weg en daarin kan van een mens niets overblijven.
Is het niet altijd zo met Gods Woord ? Is het niet altijd de regelrechte ontdekking en openbaring van de armzaligheid'en vijandigheid tegen God van de natuurlijke mens ? Is het niet altijd weer de ontkleding ? Zelfs de meest gedegen schijnende vroomheid zal het moeten afleggen tegen de Heere, die alles kent en doorziet. Zelfs de meest vrome praat kan Hij openbaar maken als vijandschap tegen God en Zijn Kerk.
Hoe staat dat met u ? Als de geur van de nardus het huis, de kerk, vervult, zijt gij dan als de discipelen ? Als van Hem gesproken wordt als van de enige en algenoegzame Zaligmaker, komt gij dan met uitvluchten aandragen ? Weet, dat de Heere dit met klem afwijst, dat Hij het veroordeelt. Uw arglistige hart komt aan het licht. Uw moedwil om Hem te onteren. Uw afwijzen van een eeuwige liefde Gods. Uw begeren om zalig te worden, zonder te rekenen op de ere Gods. Weet dan óok, dat het aan uzelf te wijten is, wanneer ge daardoor geen deel aan Christus zult hebben en daarmee voor eeuwig uzelf hebt te beschuldigen. Volstrekte afwijzing. Maar tevens genadige heenwijzing naar de weg ter ontkoming. Het éne nodige wordt in alle begeerlijkheid voorgeschilderd. Juist door die afwijzing. Christus weet, dat de weg Gods voor vlees en bloed niet begeerlijk is. Hij verstaat het, dat elk mens ziet op de zelfhandhaving en daarom toont Hij 't einde. Dood. Euwig dood. Maar in en door Hem door de dood een ingang tot het leven. Christus is doende door Woord en Geest zondaren, ook u, te stellen onder het gebod Gods en te wijzen op de ijdelheid van de zondaar. Christus is doende om het aan te bieden, om het te ontvouwen dat er voor die rechtens veroordeelden een plaats is bij Hem.
Wonderlijk is dat. Anders dan zo kunnen we het nooit noemen. Anders dan zo wordt het ook niet genoemd in Gods Kerk. Juist waar een zondaar gezet wordt in de afsnijding door Gods bearbeiding van zijn ziel en een open oog heeft voor de heiligheid Gods, daar houdt hij geen waardigheid over. Daar ziet hij op een tekort, dat de Heere onteert en bedroeft, maar daar leert hij óok, dat er alleen bij de Heere gerechtigheid is. Doch die is dan ook alles waard, omdat het gaat om Zijn eer. En wat dacht u ? Buigt dan zo'n zondaar het schuldige hoofd niet en wordt hij niet gedrongen op hoop tegen hoop toevlucht te nemen tot de Heere ?
Nergens recht op, maar naar de Heere. Kom ik om, dan kom ik om. Hun bede met opgeheven handen, klimt voor Zijn heilig aangezicht, als reukwerk. De nardus wordt vergoten. Waar ? Bij de Zone Gods. Immers wie zó bij de Heere terecht komt, vindt zijn plaats bezet door de Zoon van Zijn eeuwige liefde. Een eeuwige schuld, maar rustend op de schouders van Christus. Ja •— zegt u — maar het is de vraag of die Christus met zulke zondaars nog van doen wil. hebben. Zie naar de zalving te Bethanië. Christus neemt de vrouw in bescherming. Hij geeft haar een band, een eeuwige band aan Zichzelf. Waar van Zijn dood gesproken wordt, wordt van haar gesproken. Is dat niet juist wat nodig is ? Christus laat zich de handelwijze van deze vrouw welgevallen. Hij wil gemeenschap met haar hebben nu, aan de ingang van Zijn lijden. De vrouw mag het weten, nu en straks : Hij heeft mij niet afgewezen. Hij wil een band met mij hebben in de dood, mijn dood, en daarmee een band voor mij met Hem in Zijn leven !
De Heere vertroost Zijn Kerk in de moeite. Die Kerk die Hem begeerlijk acht, maar zo vaak van doen heeft met eigen doemwaardigheid. Hoort ge dat ? Christus schaamt zich uwer niet. Verstaat ge dat ? Wie Hem aanroept in de nood, vindt Zijn gunst oneindig groot. Is er in eigen weg en eigen kracht niets meer ? Is er een begeren en verlangen naar de Heere ? Wat zal u dan nog weerhouden. Het is de luister van die Koning om zich te stellen onder uw schuld. Het is Zijn luister om u te leiden in die weg, die door de dood heen ten leven leidt. Eeuwige ontferming. De Psalmdichter zong er van :
Heer', door goedheid aangedreven, Zijt Gij mild in 't schuld vergeven.
Nog is daar de trekking, de nodiging, de onderwijzing. Erkent dan nog in deze uw dag, wat tot uw vrede is dienende.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 maart 1951
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 maart 1951
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's