Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

EEN DOMINE VERTELT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

EEN DOMINE VERTELT

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

XI. Ziekenbezoek

De volgende middag om één uur was ik weer bij de zieke. , , Dat kloppen tegen de bedstede" had mij zeer voorzichtig gemaakt. Dat nam intussen mijn grote nieuwsgierigheid niet weg, die ik tot zolang had bedwongen.

Terwijl ik nog buiten was, hoorde ik reeds de stem van de zieke. Hij was juist bezig, een jonge vriend te vermanen, die geknield voor het bed lag.

Ik bleef een minuut of wat om de hoek van de kamer staari, verbaasd vanwege de woordenstroom, die over de lippen van de jonge kranke vloeide. Er lag ongetwijfeld grote ernst in.

Toen hij evenwel van geen ophouden wist, meende ik te moeten interrumperen. De op de knieën liggende vriend had trouwens genoeg gehoord. Het was tijd voor zijn werk.

Aan de kranke vroeg ik: „Hoe gaat het nu ? " Antwoord : , , heerlijk, domine !" En nu volgde een verhaal van zijn zondedruk en hoe de Heere tot hem had gesproken. Ook hij gewaagde van 's Heeren kloppen op de bedsteewand.

Op dat laatste gaf ik niet direct antwoord. Ik wees er op, wat nu het voornaamste was : de ontdekking aan en de belijdenis van al onze zonden en daarna de vergeving in Christus' bloed. Hoezeer het mij verheugde, dat van hem) te hebben vernomen. Dat al het andere er eigenlijk niet toe deed en dat het zeker nooit mocht dienen om zijn bekering te sieren.

Een paar dagen later trof ik er weer andere bezoekers. Nieuwsgierigheid trok velen er heen, zelfs van ver uit de omtrek. Weer was de kranke bezig zijn bezoekers te waarschuwen, waaronder ook zijn patroon. De Geest Gods drong de kranke, zoals hij zeide, het ook zijn patroon aan te zeggen.

En nu volgden de , nodige(? ) „lieflijkheden" aan het adres van de patroon. Ineens, daar kwamen de scheldwoorden en bleek het maar al te duidelijk, dat de christelijke bescheidenheid, die alle mensen bekend moet zijn, helaas zoek was.

Toen kwam ik tussenbeide en zei kortweg : , , houd op, want gij zegt, door de Geest te spreken, maar de Geest Gods scheldt niet, althans zó niet! Hij leert ons verder ook steeds de afstand respecteren tussen patroon en ondergeschikte".

De patroon glimlachte en zei: , , Och, ik neem hem dat niet kwalijk".

„En toch moest ik hem dat zeggen", was mijn wederwoord. „Immers, nooit mag iemand ter wereld een verkeerde indruk krijgen van de waarachtige bekering tot God. Er is waarhjk al misverstand genoeg".

Bij een latere gelegenheid was er weer iets anders, dat over de lippen van de zieke kwam. Hij sprak : „ik zal niet sterven, maar leven (hij bedoelde : weer beter worden), want de Heere heeft wat groots voor mij weggelegd".

, , Ach !" dacht ik bij mijzelf, „moet toch altijd die aap weer uit de mouw komen ? ". Gij moet weten, dat hij voor dat , , grote werk" beweerde, mijn hulp nodig te hebben. Ik zag dat echter heel anders. Wees hem er op, dat, wanneer hij geloof had, hij ook moest leren wachten, tot de Heere hem geheel hersteld had. Dan kon hij zelf zich derwaarts begeven, waar hij meende te moeten gaan.

Nu barstte eindelijk de ergernis tegen mij los, op deze wijze : , , U wilt u van alles afmaken. U slaat mij ook altijd neer. Dat heeft u al gedaan op de catechisatie. Dat heeft u gedaan in mijn bekering. Ik sta in de volle liefde Gods en u wilt mij er uitslaan. Als er later andere tijden komen, zoals u zegt, dan zullen wij wel weer zien. Dan zal de Heere ook wel weer zorgen .

De vorige domine prees mij altijd om mijn antwoorden, maar u berispt mij steeds en hebt er altijd wat van te' zeggen. De broeders en zusters, die hier bij mijn ziekbed komen, zeggen ook : , , dat mag domine niet doen !"

Die „broeders en zusters" kozen dus blijkbaar partij. Waren misschien wel bezorgd, dat ik het werk Gods zou aanranden. Alsof wij dat inderdaad doen zouden, wanneer wij niet alles voor geestelijk kunnen accepteren, wat op vrome schotel opgediend wordt. Wanneer wij ook jonge mensen bij hun eerste stappen op de goede weg toch ook ernstig waarschuwen, om vooral de hoogte niet in te gaan en naar de hoge dingen niet te trachten. De Heere verwent Zijn kinderen boven bidden en boven denken, maar toch NIET TEN KOSTE VAN DE WAARHEID ?

Welnu; dan mogen wij het ook niet doen.

Weer enige weken later werd door de jonge kranke gevraagd of hij direct belijdenis mocht doen in de kerk, wanneer hij hersteld was.

„En waarom zoudt gij dat niet gelijk met de anderen doen ? " was mijn vraag.

Langzamerhand evenwel begonnen de dingen ook bij hem wat kalmer te verlopen. De jongeling herstelde, maar sprak niet meer van belijdenis doen op staande voet. Hij deed het met de anderen op de gebruikelijke tijd en trad daarna en vele andere malen toe aan de Tafel des Heeren.

Na een paar jaar verliet de Familie de Gemeente en hij dus ook. Hij kwam mij bezoeken, om afscheid te nemen. Hij dankte mij voor de lessen en de terechtwijzingen, hem gegeven en voegde er bij : , , Ik had ze nodig !"

Dit te horen, deed mij goed. Ik zag er één der bewijzen in van de waarachtigheid zijner bekering. De hele bedsteemuur viel nu wel weg. Wij hebben er niet meer over gesproken.

Hoezeer satan worstelt om een mensenziel : als de Heere werkt, zal niemand het keren. Het onkruid openbaart zich steeds weer onder de tarwe, maar de Heere zal het op Zijn tijd uitroeien. Het werk des Geestes zal het werk des vleses overwinnen.

Het koren groeit eerst recht naar boven. Maar als het rijp is, buigt de halm terneer. Om dan met volle aar de Heer' te loven ; Zó keert het neigend tot Hem weer.

Gij hebt mij. Heer', vaak neergeslagen. Wanneer ik zelf voor geen bezwaren stond. Ik kon het in mijn dwaasheid niet verdragen. Dat ik in U een Tegenstander vond.

Maar nu mij een terugblik is gegeven In mijn oprechte of vermeende strijd. Aanschouw ik ook Uw lessen in mijn leven ; Gij hebt mijn ziel thans innerlijk bevrijd.

Ik kan niet anders, dan U lof betuigen Voor ied're wenk, waarmee Gij tot mij kwaamt.

Hier moet de mensenhalm zich nederbuigen. Ook daarvoor dat Gij zijne hoogmoed naamt"

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 maart 1951

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

EEN DOMINE VERTELT

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 maart 1951

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's