Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„FUNDAMENTEN EN PERSPECTIEVEN"

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„FUNDAMENTEN EN PERSPECTIEVEN"

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

8. JEZUS CHRISTUS, DE KONING.

„Jezus Christus is om de gehoorzaamheid aan de Vader uitermate verhoogd en heeft als ons nieuwe Hoofd een Naam ontvangen boven alle naam.

Hij is opgewekt uit de dood, als bekroning Zijner gehoorzaamheid. Zo is aan Hem Gods recht vervuld en in Hem, die Hoofd Zijner gemeente is, verschijnen wij gerechtvaardigd voor de Vader. Want, indien wij verzoend zijn door Zijn dood, veel meer zullen wij behouden worden door Zijn leven.

De opstanding van Christus is bewijs, dat God niet de verwerping, maar de verhoging van de mens, niet de ondergang, maar de vernieuwing der wereld bewerkt. De opstanding van Christus is het onderpand van de profetie dat Gods barmhartigheid het wint van zonde en dood, dat de ganse schepping in haar geestelijk en in haar stoffelijk bestand, aan de Boze wordt ontrukt en dat Gods Koningsheerschappij uiteindelijk de zege wegdraagt."

De eerste en tweede alinea geven niet veel aanleiding tot opmerkingen. Zij kunnen althans schriftuurlijk worden verstaan.

Alleen de zinsnede : Hij is opgewekt uit de dood, als bekroning Zijner gehoorzaamheid, is niet zonder bedenking. Christus heeft het leven in zichzelven. Hij kan het leven afleggen en wederom tot zich nemen. De onmiddellijke verbinding van Christus' gehoorzaamheid en Zijn opstanding ligt misschien wel voor de hand, maar de „uitermate verhoging" van alinea 1 gaat boven de opstanding uit.

En wij vragen : Wien treft die uitermate verhoging ? Christus, die spreekt van de heerlijkheid, welke Hij bij de Vader had, eer de wereld was ? Of de menselijke natuur, die Hij had aangedaan ?

De unio personalis maakt het wel moeilijk de Godheid en mensheid te onderscheiden, maar welke verhoging kan de Eniggeborene, Zoon des Vaders ten deel vallen ? Het behoort tot het wezen Gods Zijn eeuwige Zoon te genereren, welke is het uitgedrukte Beeld Zijner zelfstandigheid, en die ook zeggen kan : Ik en de Vader zijn één. Is het niet veeleer zó, dat de mensheid uitermate verhoogd wordt, niet alleen in de opstanding des Zoons, met Wien zij in enigheid van Zijn Persoon is verenigd, maar dan ook in het zitten ter rechterhand Gods, in het Hoofd zijn der gemeente, en in het Koningschap van de Christus.

Deze mensheid verschijnt in Hem niet alleen gerechtvaardigd, maar ook vernieuwd, verhoogd en verheerlijkt. Zonder twijfel is daarin een profetie voor degenen, die in Christus zijn en deelgenoten worden gemaakt van deze vernieuwing, verhoging en verheerlijking.

. In zoverre heel de schepping op de schepping van de mens was aangelegd, kan men uit de vernieuwing der mensheid in Christus, komen tot de vernieuwing der schepping, waarop al. 3 doelt.

De opstanding van Christus kan dan ook stellig als een onderpand worden gezien van de overwinning van de dood en van de macht der duisternis.

Als Christus niet is opgestaan, is ons geloof ijdel en zijn wij nog in onze zonde. (1 Cor. 15 vers 14).

Bovendien, hoe duidelijk spreekt de apostel Paulus in het zo even aangehaalde hoofdstuk van de nieuwigheid des levens. Hij onderscheidt de nieuwe mens als een geestelijke mens tegenover de aardse mens, gelijk hij ook elders spreekt van een nieuw schepsel. (1 Cor. 15 : 45 v.v., 2 Cor. 5 : 17).

Nochtans wordt door Gods wondere werk in en door de Christus de nieuwe mens voortgebracht uit de oude mens. Gelijk het tarwegraan in de aarde valt en sterft om de nieuwe plant voort te brengen, zo is de Christus gestorven om een nieuw geslacht, een geestelijke mens, in het leven te roepen. (1 Cor. 15 : 37 v.v.).

Dat werk werd in het lijden en sterven van het vleesgeworden Woord volbracht en zo is in Christus die nieuwe en volkomen mens opgestaan, als het Hoofd ener nieuwe mensheid. Daarom zegt de apostel : Hij is de Eersteling onder vele broederen. (Rom. 8 : 29).

In Hem is Zijn ganse gemeente opgestaan, doch een ieder in zijn orde : Eerst de Christus en daarna die van Christus zijn. (1 Cor. 15 : 23).

Merkwaardig is het licht, dat de apostel over de opstanding doet opgaan. Hij zegt niet : Christus is opgestaan en nu zullen ook de andere men-

sen opstaan ! Neen, de apostel 'stelt de opstanding der doden als een feit, als een door, God gestelde orde. (1 Cor. 15 : 12 v.v.). ''^^^M'

Immers werd de mens met een eeuwige bestemming geschapen. De dood is door de zonde in dé wereld gekomen en tot alle mensen doorgegaan. (Rom. 5 : 12).

Daarom kan de dood in de wereld niet het laatste woord hebben. Er is een opstanding der doden ! De dood is het einde niet. De horizon door de Schrift geopend gaat over de dood heen. Het is de mens gezet te sterven en daarna het oordeel.

De Schrift kent dan ook tweeërlei dood en tweeërlei opstanding : een opstanding ten leven en een opstanding ten dode.

Allen zullen voor de rechterstoel geopenbaard worden.

In dit licht krijgt de opstanding van Christus nu bijzondere betekenis. Tweeërlei opstanding : een opstanding met Christus in de nieuwigheid des levens tot heerlijkheid en een opstanding ten oordeel.

Een iegelijk in zijn orde !

Daarom gaat er van de opstanding van Christus een blijde mare uit voor allen, die Hem zoeken en gemeenschap hebben in Zijn lijden. De Heere is waarlijk opgestaan. Zij roept al de Zijnen tot een levende hope, die niet zal beschamen.

Er is in Zijn opstanding ook een roep tot bekering, welke uitgaat tot allen, die volharden in hun eigenwillige wandel en niet verstaan de dingen, die des Geestes Gods zijn.

De uitdrukking, „dat Gods barmhartigheid het wint van zonde en dood", is op zijn minst wat eenzijdig.

Gods Koninklijke Majesteit heerst ook in de ^oöraëndes verderfs. En de mens kan niet straffeloos in de zonde blijven en de tekenen van Gods barmhartigheid verachten.

„Jezus Christus is ingegaan in Gods heerlijkheid. Hij, ons Hoofd, verkeert in de tegenwoordigheid des Vaders als onderpand onzer komende verheerlijking en als voorspraak der Zijnen. Hij is gezeten aan Gods rechterhand. Als Heer en Koning deelt Hij in de wereldheerschappij Gods. Dit Goddelijke Koningschap wordt uitgeoefend in de geest der in Christus voltrokken verzoening en ter openbaring der in Chfistus bevochten overwinning op duivel, zonule-en dood".

„In Gods heerlijkheid" ingaan ware te verbeteren : in Zijn heerlijkheid ingaan (Lukas 24 VS. 26).

„In de tegenwoordigheid des Vaders". Waarom niet : is opgevaren tot de Vader ? (Joh. 20 VS. 17).

„Hij deelt in de wereldheerschappij Gods". Deed de Christus dat niet reeds vóór Zijn vleeswording ?

Het is intussen moeilijk om de betekenis der woorden : „Mij is gegeven alle macht in de hemel en op de aarde" te omschrijven. „Alle macht in de hemel en op de aarde". Dit wijst op een alomvattend Koningschap van de Christus. Hoe

is dit in de goddelijke huishouding ?

Het komt ons daarom voor, dat de zinsnede : Dit Goddelijk Koningschap wordt uitgeoefend.. etc. beter achterwege kon blijven.

Dat aan Christus alle macht is gegeven in de hemel en op de aarde, zal — dit mogen wij wel aannemen — in verband staan met de voltooiing van het Middelaarswerk naar het voornemen

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 maart 1951

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

„FUNDAMENTEN EN PERSPECTIEVEN

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 maart 1951

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's