Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

IS DE WET ZONDE?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

IS DE WET ZONDE?

14 minuten leestijd

Maar de zonde oorzaak genomen hebbende door het gebod, heeft in mijn alle begeerlijkheid gewrocht ; want zonder de wet is de zonde dood. Romeinen 7 vers 8.

   Temidden van de vele smeekbeden, die de koning Salomo op de dag van de inwijding des tempels opzond tot de Heere, staat deze opmerking van de wijze heerser vermeld : Want wie is er, die niet zondigt? Deze korte en veelzeggende vraag is onze opmerkzaamheid ten volle waard. Iedereen, die enige levenservaring heeft opgedaan, weet, dat het droevig antwoord op deze koninklijke vraag moet luiden : Niemand! Niemand is er, die niet zondigt. Want zij hebben allen gezondigd en derven de heerlijkheid Gods. En vanwaar komt dit algemeen zondigen anders voort, dan daaruit, dat ons innerlijk leven verdorven is? Deze, helaas maar al te ware regel, beheerst het menselijk leven, dat ons hart, ons binnenste, door de zonde zodanig is besmet, dat niemand leeft zonder te zondigen. Over de invloed, die de zondige mens ondergaat door de heilige wet Gods, spreekt de apostel Paulus in het hierboven vermelde vers uit de Romeinenbrief.
  
   Wie de ogen niet moedwillig sluit voor de hem omringende werkelijkheid, moet erkennen, dat de zonde, het boze, woont in liet hart der mensen. En wie niet al te oppervlakkig over de geestelijke levensvragen wil heenlopen, zal daaruit de gevolgtrekking moeten maken, dat ook in ons eigen hart de zonde een verdervende plaats heeft ingenomen. Voor de mens echter, die de wet Gods niet kent, stelt de apostel de regel vast : zonder de wet is de zonde dood. De zonde is er wel! Maar ze sluimert. Ze is als dood. Ge bemerkt wel, dat wij het woordje „als" tussen voegen. De zonde is „als" dood, zonder de wet. Hiervan moeten wij rekenschap geven. Waarom dat woordje „als"? Waarom nemen we dit ivoord niet letterlijk? In dit gehele Schriftgedeelte hebben wij met een figuurlijke betekenis der woorden te doen. Zo zegt Paulus in vers 9 : „ik ben gestorven", in vers 11 : „de zonde heeft mij gedood". Meer voorbeelden zouden bij te brengen zijn uit dit hoofdstuk, zoals u zult zien, als u de Bijbel er op naslaat. Deze zijn echter voldoende, omdat het duidelijk is, dat Paulus leefde, toen hij deze woorden neerschreef. Zo is het ook in deze tekst. De zonde is niet in absolute zin dood in de mens, die de wet niet kent. Maar tot op zekere hoogte is de zonde dood, als er geen wet is. Ze is dood in deze zin, dat ze niet welbewust tegen de wet ingaat, immers de wet is onbekend.
  
   Dit wordt anders, wanneer de wet wèl bekend is aan de mens. De wet des Heeren. Deze wet is ten leven, zegt vers 10. De bedoeling van de wet God.s is om het leven te beloven aan hen, die de wet betrachten. De wet wekte op tot een leven in de dienst en de vreze des Heeren. Dat was het hoge en heilige doel, waarom God zijn gebod had gegeven. Dat is nóg het doel des Heeren. Zijn inzettingen moeten opwekken tot het eren van Hem, aan Wie wij ons leven en levensonderhoud te danken hebben. Hij is onze God, dus moeten wij ons voor Hem buigen. De wet heeft niet het verderf van de mens op het oog, maar het oproepen tot zijn plicht. Maar de mens is niet meer het schepsel Gods in ongerepte staat, maar is geworden een gevallen creatuur, dat de wil van zijn Schepper heeft overtreden. Het heeft de mens niet goed gedacht. God te blijven erkennen. De mens is geworden een schepsel, waarvan de vraag geldt : Wie is er, die niet zondigt? En aan deze zondaar heeft God, de Heere, nogmaals Zijn wet doen horen. Hij wordt niet moede zijn heilige wil in te prenten aan vele geslachten, wederom met ditzelfde doel, dat alle mensen zouden vrezen en eren, de God, die hen geschapen heeft. Maar het gebod, dat ten leven was, is mij ten dood bevonden. De wet veroordeelt de schuldige zondaar.
   De wet gebiedt en verbiedt. Gij zult niet begeren. Op dit tiende gebod heeft de apostel voornamelijk het oog gevestigd. Maar de zonde in ons doet ons begeren. Doet ons nog sterker begeren, dan wanneer wij geen wet kennen. De zonde heeft in mij alle begeerlijkheid gewrocht, gewerkt betekent dat oud- Hollandse woord. De zonde drijft de mens aan tot begeren, tot verlangen van allerlei goed en genot, dat de mens niet behoort te bezitten. Maar, zo zegt de tekst, de zonde doet zo, oorzaak genomen hebbende door het gebod. Eenvoudig gezegd : de zonde vindt een aanleiding in het gebod om ons te doen begeren.
   Is de wet dan een oorzaak der zonde? Neen! Het gebod is heilig, rechtvaardig en goed. Maar de mens, die zondig is in zijn gehele wezen, ontleent aan de wet aanleiding tot zonde. Als de wet zegt : gij zult niet begeren het huis van uw naaste, dan worden wij aangezet door de zonde, die in ons leeft, om dat huis eens te beschouwen. Ons oog wordt dan verleid tot datgene, wat het onze niet is, om dat te bezien en in dat bezien ligt de kiem der begeerte. Dat is wat Johannes noemt de begeerlijkheid der ogen. Gij zult, zo spreekt het gebod, niet begeren de vrouw van uw naaste, en terstond verlokt ons de zonde in ons, tot de begeerlijkheid des vleses. Reeds de oude Romeinen wisten, dat „wij altoos streven naar het verbodene en begeren, wat ons geweigerd wordt". Juist omdat de wet een vrucht verbiedt, schijnt deze ons begerenswaardig te zijn. De fout ligt dan niet bij de wet, maar bij de zonde, die in ons innerlijk leven een zetel heeft. Ook in de opvoeding schuift men dé gebreken en wandaden der kinderen wel eens op de strenge regel in het gezin, terwijl in de meeste gevallen de zondige aard der kinderen de volle schuld heeft en slechts in uitzonderingsgevallen van te strenge opvoeding kan worden gesproken, zeker in onze normloze tijd.

   Uit de tekst, die met een enkel woord is verduidelijkt, wil ik met u enkele regels opmaken van belang voor ons persoonlijk leven.
   Allereerst deze : Door de zonde maakt de mens een verkeerd gebruik van de wet Gods. In de wet vindt de mens aanleiding tot begeerte. Dat is het voorbeeld van de tekst. Maar steeds en in alle geboden vindt men aanleiding tot overtreding. Als de wet zegt : Gij zult niet begeren, werkt de zonde begeerlijkheid. Als de wet zegt : Bekeert u, werkt de zonde lijdelijkheid : Ik kan mij niet bekeren. Als de wet zegt : Gelooft in God, dan werkt de zonde de twijfel. Hieruit moeten wij de ware aard van onze zonde leren kennen. Hoe meer Gods Woord ons bekend is, hoe meer de zonde zelfs boven haar maal zondigende wordt, juist door het gebod. Wie geen oog heeft voor de verdorven aard des mensen, gaat wel heel gemakkelijk aan het onderwijs voorbij, dat de Heere ons door Paulus liet geven. Begeer toch, dat God uw ogen verlicht om uzelf te kennen, als ge uw eigen zonde zo nog nimmer hebt leren zien. En onze zonde, doet onze persoon handelen. Wij zijn de zondaar, degene, die tegen Gods geboden ingaat. Wij zijn zó zeer verdorven, dat de wet, die ten leven is, door onze zonde is geworden de veroordeling des doods. En hoe meer de wet ons veroordeelt, hoe meer wij verhard worden, als de genade ons niet verootmoedigt. Want de wet werkt toorn.
   Maar ook een andere soort begeerlijkheid wordt door de zonde gewerkt naar aanleiding van het ontvangen gebod. Alle begeerlijkheid. Wie de wet ontvangt, is geneigd deze wettisch te hanteren en wil eigen gerechtigheid oprichten voor God. Als de wet tot de zondaar spreekt van vervloeking, werkt de zonde de geruststelling, dat wij aan de wet wel voldoen. Dit is een heilloos streven, omdat God nimmer genoegen neemt met het onvolmaakte werk van schuldige mensen, die meer hun eigen zaligheid, dan Gods ere beogen. Onze verdorven aard gebruikt de wet, die heilig is en goed, ten kwade en verderft zich nog meer.
  
   Het tweede, waarop ik u wil wijzen is : De onmacht van de wet om het leven te schenken. Gods wet is niet in staat om de mens te doen leven naar Gods wil. Wel gebruikt de Heere onder de algemene genade zijn wet om de grove ongerechtigheid der mensen te beteugelen, zodat het maatschappelijk leven mogelijk wordt en de samenleving zelfs geordend wordt naar zijn Woord in meerdere of mindere mate. Maar de wet kan ons niet behouden. Dit is een waarheid, die onder hen, die de gereformeerde belijdenis handhaven, geen tegenspraak ondervindt. Maar in de practijk van het leven blijkt het toch, welk een gewicht men aan de wet hecht. Hoevelen willen veel liever de zielen der mensen regeren naar de wet, dan hen te brengen onder de beademing van het evangelie der vrije genade. De nadruk valt dikwijls veel meer op dood en oordeel, dan op de Heere Jezus Christus, die de dood heeft verslonden tot overwinning. Ook in de opvoeding verwacht men dikwijls van het voorstellen van de wet en het gericht zóveel, dat de wet daaraan niet kan voldoen. Hierbij mag niet uit het oog worden verloren, dat sommigen behouden worden door vreze voor het oordeel, maar dat is veel eer een evangelische vrees dan een, die de wet werkt. De wet kan geen leven schenken, maar wordt integendeel aanleiding tot allerlei zonden, zoals wij tevoren hebben getoond. Dit betekent niet, dat de wet des Heeren niet volmaakt zoude zijn, maar dat betekent slechts, dat de menselijke verdorvenheid zó groot is, dat de wet, die heilig is en volmaakt, niet anders kan doen dan een schuldig schepsel vloeken. God kan met de zonde geen gemeenschap hebben. Hoe de mens ook zijn best wil doen om de wet te bevredigen, de wet moet noodzakelijk blijven vloeken, omdat de vereiste gerechtigheid niet wordt opgebracht en niet kan worden opgebracht. Dat bedoelt de apostel als hij elders zegt, dat de wet krachteloos is geworden door het vlees. De wet is onmachtig om ons zalig te maken, omdat ons bestaan, ons vlees, zo zondig is. Voor wie dit geestelijk leert verstaan, komt de wet tot een einde. De wet kan ons nimmer iets beloven, maar kan slechts vuur en wraak dreigen, omdat wij leven zonder God in de wereld, hoe godsdienstig wij ook in schijn mogen zijn. Het laatste wat de wet in deze kan doen is ons toeroepen, dat wij om zalig te worden een andere weg moeten inslaan. Wie bij Sinaï blijft wonen, wordt met de pijl van Gods gerechtigheid doorschoten. De mens heeft genade nodig, ook in dit opzicht, hetgeen de tekst wil zeggen, om van de heerschappij der zonde verlost te worden. Ons verstand, dat door de zonde van zijn licht is beroofd, zou ons doen menen, dat wij door de strenge dreiging van het gericht wel zouden besluiten de zonde te laten, of althans te verminderen. Maar nu blijkt het bij het licht van Gods Heilige Geest, dat wij integendeel, door de wet en zijn dreiging nog steeds meer tot zonde worden aangedreven. Toen de wet gekomen is, is de zonde met recht levend geworden. Niets anders kan de zonde overwinnen dan de genade Gods. Dat is de verborgenheid der ontferming Gods. Tenslotte kan dit eerst in zijn diepte worden verstaan door hen, die door de genade overwonnen zijn. Zo wijst ons de wet door zijn onvermogen om ons te redden, zijdelings heen naar de genade Gods, die in Christus geopenbaard wordt. Maar genade kan slechts door het geloof worden verstaan en aanvaard, als wij de onmogelijkheid om door de wet gerechtvaardigd te worden, hebben erkend. Het einde der wet is Christus, tot rechtvaardigheid voor een iegelijk, die gelooft. Op Christus is ook de wet gericht. Dat is het doel der wet Denk aan de rijke jongeman. Als hij op de vraag, wat te moeten doen om zalig te worden, de geboden ten antwoord krijgt. Maar hij werkt niet zó met de wet, dat hij zijn zonden en verkeerdheden aanschouwt, doch integendeel, hij meent een volkomen gerechtigheid te hebben, terwijl hij ten enenmale vergeet, dat de wet geestelijk is.
  
   In de derde plaats wil ik uw aandacht nog richten op : De heerschappij der genade. Als de ongenoegzaamheid der wet tengevolge van onze ongerechtigheden (want de wet is in zichzelf volmaakt), is gebleken, komt er plaats voor de genade.
   En zie, de genade brengt tot stand, wat de wet niet vermocht. Zolang wij onder de wet zijn, heerst de zonde 'óver ons. Maar nu komt de mens onder dë genade, d. w. z. de mens wordt zó vernederd, dat hij van vrije genade wil leven! Dat willen wij van nature niet. Maar de kracht van Gods Geest brengt ons onder de heerschappij der genade. En als wij onder de genade zijn, dan wordt de zonde onderworpen : zij zal over ons niet meer heersen. De kracht der zonde is gebroken. De wet, die door onze zondigheid tegenweer oproept, blijkt vervuld te zijn door Christus Jezus. De wet eist niet meer, maar zegent. Door genade wordt het hart vertederd en nu is er begeerte om de wet te doen. Daarheen strekt zich, roept de dichter uit, al mijn lust en liefde. Want de liefde Gods regeert in het hart. De mens onder de genade gelooft, dat God goed is, groot van waarheid, eindeloos goed. Hij heeft zijn Eniggeboren Zoon niet gespaard — dat is genade. Hij heeft Hem voor mij overgegeven — dat is doorleefde genade. Nu kan zich. de zonde niet meer verheffen. Zijn liefde is de banier over mij. Straks zal de zonde, die in mij woont, het mij nog moeilijk genoeg maken, maar zij zal over mij niet meer heersen. Christus heeft door de genade zijn troon opgericht in mijn hart en nu ligt Satan onder zijn voeten gebonden. En de genade legt mij verantwoordelijkheid op om dan ook geduriglijk mijn wegen te richten naar zijn getuigenissen.

   Tot slot moge ik nog eindigen met enkele practische wenken.
   1. Het is u nodig, dat u de kracht der zonde kent, door de wet. Want door de wet is de kennis der zonde. Velen willen met de verlossing beginnen, terwijl de nood niet bekend is. Dit is niet alleen onlogisch, maar ook zielkundig onjuist. De Heere wil horen de ziel, die uit de nood der verlorenheid tot Hem schreit. O, God, wees mij zondaar genadig! In deze uitroep van de tollenaar ligt een ziel vol droefheid besloten. Wie meent, dat slechts de tollenaarsformule behoort te worden gesproken, miskent God, die het hart aanziet en miskent de diepte van de mensenziel. Kent u de kracht der zonde uit des Heeren heilig gebod? Zie toe, geen vergetelijk hoorder te worden, maar blijf bij hetgeen de wet u doet horen, om eens en telkens de Verlosser nodig te hebben en tot Hem de toevlucht te nemen.
   2. Het is u nodig, de kracht der genade te kennen door het Evangelie. Velen spreken wel over de kracht der zonde en meten die uit, terwijl hun leven helaas dikwijls zó is, dat men geneigd is te denken : Ge zult inderdaad de kracht der zonde wel goed kennen! Maar zondekennis brengt ons nog niet als een smekeling tot God, als die niet gepaard gaat met kennis der genade. Gods goedheid over verlorenen, is in staat ons te- • recht te brengen, gelijk de apostel zegt : Het zijn de goedertierenheden des Heeren, die ons tot bekering leiden. Onderzoek uzelf nauwkeurig, of ge het Evangelie kent, als vervulling der wet. Niet een Evangelie zonder wet, geen genade zonder zondekennis, maar evenmin de wet zonder Evangelie, evenmin zondekennis zonder kennis der genade, want dan heerst de zonde nog over u.
   3. Wie zo door Gods goedheid zichzelf en zijn zonde heeft leren kennen en de kracht der goddelijke genade heeft ervaren, moet weten, dat de zonde altijd bezig is om ons te verleiden. Ook in onze beste ogenblikken is de vorst der duisternis bezig om het kolenvuur onzer zonden en vooral onzer begeerlijkheden aan te blazen, opdat wij ons bij de vlam onzer lusten deerlijk zouden branden. Hoe sterk en aanhoudend moest dan de hede in ons hart zijn, om de Geest van boven, opdat wij niet meer de zonde zouden doen. Welk een strijd hier door een christen wordt gestreden, is onbeschrijfelijk. Ieder in eigen persoonlijke omstandigheden. Het streven, Hem welbehagelijk te zijn brengt ons tot de klacht: Wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods? Let er op, er staat : uit het lichaam. Bedoeld is dus : Wanneer zal ik sterven en daardoor van mijn zonde verlost worden. Ik ellendig mens, ik wil God heilig dienen en vind begeerlijkheid in mij. Wie zal mij verlossen? Ik dank God voor zijn genade, die de zonde onderwerpt en eens voor eeuwig onderwerpen zal, door Jezus Christus onze Heere! Amen.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 juli 1951

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

IS DE WET ZONDE?

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 juli 1951

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's