Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

ONUITSPREKELIJKE VREUGDE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ONUITSPREKELIJKE VREUGDE

13 minuten leestijd

....... in denwelke gij nu, hoewel Hem niet ziende, maar gelovende, u verheugt met een onuitsprekelijke en heerlijke vreugde....... 1 Petrus 1 vers 8

   Onuitsprekelijke en heerlijke vreugde. Als we dat lezen in onze tekst, dan klinkt dat zo vreemd. Het lijkt een woord uit een vreemde wereld. Niet, dat we deze woorden niet kunnen lezen, o ja, het is goed Nederlands, duidelijk genoeg.
   Maar de zaak, waarover het gaat, zien en merken we zo weinig. Duizenden worden Christenen genoemd. Maar wordt er ook iets van deze blijdschap gekend ?
   We weten wel beter. Er is helemaal geen blijdschap vaak. Alleen maar klacht en murmurering. Alleen maar opstand of doffe berusting. Of — wat wereld-vreugde, vreugde misschien ever op zichzelf „goede" dingen, maar vreugde, welke zo weer weg is. Wat gemaakte vreugde, omdat de echte vreugde waarover Petrus het ontbreekt. heeft.
   De vreugde van onze tekst is een compleet wonder. Iemand zegt wellicht : „Petrus heeft het hier zeker tegen mensen, die het nogal goed en vrolijk hebben in de wereld. Wier pad gaat over zonnige hoogten". Zo is het nu juist niet. 't Gaat hier over vreemdelingen. Over pelgrims, op weg naar het Vaderhuis, pelgrims, die hier heel wat moeten missen, over, wie moeilijkheden gekomen zijn, die allerlei smart en tegenslag hebben. Dat viel deze „vreemdelingen" zo tegen. Ze hadden gemeend, dat het wat minder zorg en strijd zou worden. Maar, ziedaar verdrukking en moeite wordt hun deel. Al Gods kinderen Ieren van deze dingen iets verstaan. 't Moet maar moeilijk worden. Anderen, die zich aan God niet storen en de gelovigen vaak onderdrukken, moeten maar voorspoed hebben en doen wat ze willen. Wat kan het hoofd dan gebogen zijn, het hart terneergedrukt, wat is er dan een gaan in het zwart en een roepen : Mijn steenrots, waarom vergeet gij mij ? De vreemdelingen hebben daarom ook zo nodig, door de apostel te worden vermaand en geleid. Temeer, omdat ze toch ook wat anders mogen kennen, n.l. de vreugde in de Heere Jezus Christus, hoewel ze Hem met het lichamelijk oog niet hebben gezien. Hierin verschillen ze met Petrus, die aan hen schrijft. Hij heeft de Heere Jezus gezien. Heeft Zijn lijdensweg aanschouwd. Hij heeft ook Zijn heerlijkheid gezien op de berg. Later zegt hij dat ook. Aan hem is de Opgestane nog apart verschenen. Bij de kruisiging dacht Petrus ook, dat alles verloren was. Maar door de opstanding van de Christus is alles veranderd. Daardoor is hij wedergeboren tot een levende hoop. De discipelen mogen het de Emmaüsgangers toeroepen : De Heere is waarlijk opgestaan en is van Simon gezien.
   Met het lichamelijk oog hebben de vreemdelingen dit zo niet aanschouwd.
   Aan hen is echter in vervulling gegaan wat Jezus Christus tot Thomas heeft gezegd : Zalig zijn zij, die niet zullen gezien en nochthans zullen geloofd hebben.
   Tot hen is het Woord Gods gebracht. De Heilige Geest heeft krachtiglijk gewerkt en daardoor hebben ze geestelijke ogen ontvangen.
   Geestelijke ogen, die scherp leren zien in eigen hart en leven bij het licht van Gods Woord. Ze zien eigen duisternis, en zonde, eigen schuld en bederf, nergens is meer iets goeds te speuren. Geestelijke ogen leren zien, met toepassing op eigen leven, het recht en het oordeel Gods. Maar door geestelijke ogen geeft God ook te aanschouwen de onmisbaarheid, de glans, de heerlijkheid van Jezus Christus.
   Met het natuurlijk, lichamelijk oog, zien we dit alles nooit. Duizenden hebben Jezus lichamelijk gezien en Hem verworpen. Maar het geestelijk oog des geloofs gaat in Hem zien de genade Gods, die gegeven wordt aan een doemschuldig volk. Dan aanschouwen we heerlijkheid in Zijn smaad en vloek, en in Zijn opstanding en hemelvaart. Zo is het met de vreemdelingen. Ze mógen geloven in Christus.
   Er staat eigenlijk : geloven in de richting van Christus, naar Christus toe. Dat wijst er op, dat het hier niet alleen gaat om de rust in de Heere en Zijn gezalfde Koning, om de kennis van de Zaligmaker, die reeds verkregen werd, neen, hier wordt ook gewezen op het feit, dat het echte, door Gods Geest gewrochte geloof, zich altijd in zijn werkzaamheden weer richt op deze Christus, om Hem meer te kennen voor eigen hart en leven en zich in Hem met de Vader verenigd te weten. Het wordt de bede des harten : Verenig mijn hart tot de vreze van Uw Naam. Met dit geloof is de vreugde van onze tekst onlosmakelijk verbonden. Zonder dit geloof kan deze blijdschap er niet zijn. 't Is dus een vreugde, die van boven ontvangen en geboren is. Laten we elkaar vragen, of er van dit geloof, van dit geestelijk zien, van dit gericht zijn op Christus Jezus reeds iets in ons leven te vinden is. Deze levende betrekking op Christus wordt alleen geboren in de werkelijke nood van ons leven. We bedoelen hier niet maar tijdelijke nood, neen, de nood waarin de geloofsbetrekking op Christus gekend wordt is dieper en anders. Is geestelijk van aard. Heeft betrekking op onze verhouding tot de Heere. Het is onze zonde-nood, de nood van onze schuld en van ons Godsgemis, de nood" van het niet rechtvaardig zijn voor God. In deze nood richt God door Zijn Geest het hart op de Christus. Dan wordt Hij ons alles waard, we kunnen niet meer buiten Hem, zoals Hij ons van God geschonken is. Want als ge vraagt naar de kern van de inhoud van deze vreugde, dan is dit de Borg en Zaligmaker zelf, in Wien het hart alleen zich verzoend mag weten met een Drieënig God.
   Bij alle andere vreugde is dit niet het geval. Maar bij de vreugde, die van boven is, verbonden met het door Gods Geest gewrochte geloof, wel. Want, als we door Gods Geest vernieuwd worden, worden we bekend gemaakt met mijn schuld en zonde, met mijn verloren en geoordeeld leven. „Zo Gij, Heere, in 't recht wilt treden, dan zal ik niet kunnen bestaan". En wat dunkt u, wordt het, als we zo onszelf hebben leren kennen, niet groot, als de Heere ons dan met Zijn Borg tegenkomt ? Als Hij ons een geloofsoog gaat schenken voor wat er in de Borg te vinden is, als de schatten ons thuisgebracht worden en wij die door 't geloof mogen aanvaarden ?
   't Is geen wonder, dat hier staat : onuitsprekelijke blijdschap.
   Deze vreugde is niet uit te spreken, is niet onder woorden te brengen, kan niet bepraat en begrepen worden. Maar ze kan wel gesmaakt worden in de weg des geloofs. Waarom wij deze vreugde wel kunnen en mogen en moeten aanprijzen ! Zou dat geen vreugde zijn als het verstaan mag worden dat mijn zonden vergeven zijn ? Dat voor mij aan Gods recht voldaan is ? Dat ik de betekenis van Golgotha en open graf voor eigen leven mag kennen ? Dat de beproevingen zullen strekken tot loutering van het geloof en tot ere Gods ? Dat ook onder alle druk en worsteling de toekomst in 't óog gevat mag worden : een onvergankelijke en onverwelkelijke en onbevlekkelijke erfenis, die bewaard wordt en waarvoor ik bewaard word? Onuitsprekelijk, meer nog dan dit het geval was mét de Koningin van Scheba, zullen we dan uit moeten roepen : de helft is mij niet aangezegd. Als we, vaak na veel strijd en bange droefenis, dit verstaan mogen door 't geloof in Christus, gaat voor ons in vervulling wat staat in Psalm 43 : 4 :

Dan ga ik op tot Gods altaren
Tot God, mijn God, de bron van vreugd.

   Deze vreugde des geloofs wordt niet alleen onuitsprekelijk, maar ook heerlijk genoemd. Eigenlijk staat er : verheerlijkte vreugde, d.w.z. vreugde, welke het stempel draagt van de ware heerlijke hemelvreugde, een vreugde, welke zich richt op en veroorzaakt wordt door de Heere en Zijn heil in Christus Jezus. Deze vreugde spruit voort uit heerlijke oorzaken. Niet waar, ze komt voort uit het eeuwig welbehagen Gods ; uit de overgave van de Heere Jezus, Christus ; uit Zijn liefde, waarvan de lengte, breedte, hoogte en diepte niet te peilen zijn of te meten ; uit het offer van Golgotha ; uit de toepassende werking van de Heilige Geest. Gods vrije gunst straalt er naar alle kanten in uit. Deze vreugde is reeds heerlijk in wat er hier, in deze wereld, van wordt genoten. Maar tevens wordt het doel bereikt, de volle zaligheid, het smaken van de ongestoorde hemelvreugde in de gemeenschap met de Heere. Wanneer deze vreugde gekend wordt, er in geleefd wordt, dan straalt er ook iets van uit in deze wereld vol surrogaat-vreugde, duistere vermaken en velerlei droefenis. Wereld-blijdschap spruit voort uit heel' andere oorzaken. Wat kan vaak veel duisternis, veel verkeerds, veel werelddienst oorzaak van blijdschap zijn. Dit alles voert niet tot de heerlijkheid, maar naar de eeuwige duisternis. Wat een teleurstelling en droefenis brengt dit alles mee.
   De apostel echter mag spreken over onuitsprekelijke en heerlijke vreugde, omdat Jezus Christus en in Hem de Drieënige eelf er de oorzaak en inhoud van is.
   Maar, daar hoor ik er één wat zeggen. Wat ge daar zegt, is allemaal waar en goed en noodzakelijk. Hoe kom ik nu échter aan deze blijdschap ?
   Inderdaad, een belangrijke vraag ! Vooral, wanneer deze voortkomt uit een heilbegerig hart, uit een hart, dat in waarheid en oprechtheid deze vraag stellen mag. Dan zouden we wel wensen, dat wij allen zo met deze vraag des Heeren troon bestormden ! Want dan bedoelen we niet, dat we er verstandelijk nog niets van weten, maar dan bedoelen we er mee : hoe leer ik dit kennen in mijn leven, wat Gods Woord over dit alles zegt, hoe wordt dit mijn deel en mijn hoogste goed ?
Leeft deze vraag bij u ?
   Bedenk het wel : De wereld gaat voorbij met al haar begeerlijkheid, met alle vreugde. Alleen de blijdschap in Christus is onuitsprekelijk en eeuwig en heerlijk. Deze blijdschap wordt eens volmaakt genoten in het Vaderhuis hierboven.
   Welnu, in onze tekst ligt het antwoord op deze vraag besloten. Deze vreugde is onafscheidelijk verbonden met het geloof, dat leeft uit Christus en zich richt op Christus. En nu weet ik er alles van. Het echte geloof is niet voor het grijpen. Dit geloof kunnen we onszelf en anderen niet aanpraten. Maar : als we het niet hebben, zullen we er de Heere de schuld niet van kunnen geven. Neen, want Hij is nog gewillig om het ons, als Zijn gave, te geven. Hij staat nog klaar in de biddende en verheerlijkte Hogepriester om het hart te bearbeiden. Dat leert Gods Woord ons. En daaronder moet gebogen worden. Dat moet ons het hart verbreken, dat we het wellicht reeds zo lang in allerlei vreugde gezocht hebben, maar het Woord Gods hebben verworpen, waarmee de Heere tot ons is gekomen, dat we in ongeloof hebben geleefd. Juist daarin moeten we onze schuld, onze vijandschap leren zien, dat wij in Christus geen heerlijkheid hebben aanschouwd en dat wij de vreugde van Gods kinderen niet wensten, ja, die bespot en veracht hebben. We grepen liever naar allerlei andere dingen, om ons hart te bevredigen. Dat brengt ons nu juist op de knieën om het te zeggen, te smeken : Heere, 't is mijn schuld, dat ik dit geloof niet heb, dat ik deze vreugde niet ken, mijn schuld alleen. Maar anderzijds, o God, buiten U kan ik niets. Ik ben geheel van U afhankelijk, o, wilt Gij mij dit alles nog schenken, wilt Gij mij leiden op de weg der ware blijdschap in Christus Jezus. Wel, als dit er in waarheid wezen' mag, dan geldt nog altijd wat er in Gods heilig Woord staat : Ik heb nooit gezegd tot de huize Jacobs : „zoek Mij tevergeefs". Het kan niet anders, of dan komt door Woord en Geest de droefenis over zoveel kwaad tegen de Heere bedreven. Dan leren we onze schuld bewenen. Dit is nog altijd de weg Gods, naar Zijn heilig Woord.
   We beginnen niet met te jubelen en te zingen. Neen, we loten onszelf aanklagen. En dan, wat wordt dan in de diepte het smeken geboren. We worden jaloers op allen, die iets van deze vreugde mogen kennen. Ge wordt er in onderwezen', hierin, als er ware blijdschap gekend zal (worden, dan zal het alleen zijn door de kennis des geloofs van deze Christus, in Wien al de schatten des Heeren verborgen zijn.
  Ziet ge, dan gaat het u om Hem, om het geloof in Zijn Naam. En zo moet het zijn, want alleen in Hem is het te zoeken en te vinden. Daarom wijzen we u op Hem, Die juist Zijn Hand legt op de bedroefde van hart, want Hij is gezalfd met de Geest des Heeren om de treurenden Sions te beschikken, dat hun gegeven worde sieraad voor as, vreugdeolie voor treurigheid en het gewaad des lofs voor een benauwde ge Als ge met uw as, uw treurigheid, uw benauwde geest tot Hem komt zal Hij u niet terugwijzen. Neen, dan schenkt de Heere Zich in de weg des Woords aan de ziel weg. Dan leert Hij geloven, dan breekt Hij ongeloof en vreze stuk en naarmate het van God ontvangen geloof in u werken mag en bezig ; mag zijn met de Zaligmaker, naar die mate zal er blijdschap zijn in uw ziel.
   Nu merkt ge het wel, waardoor deze blijdschap hier zo dikwijls klein is, en gestoord wordt in de harten der discipelen. Begin maar bij wat het meest voor de hand ligt : de zonde, de afdwaling, het telkens weer kijken naar deze wereld. Denk maar aan David. De vreugde des heils gaat door zijn zonde! weg. Er komt smart, duisternis en rouw.
   De vreugde wordt gestoord, als er alleen maar gelet wordt op wat tegen is, terwijl de ' trouw des Heeren en de bedoeling des Heeren uit het oog worden verloren. Dan wordt er geklaagd : Waarom vergeet Gij mij, o mijn God, en waarom ga ik in het zwart vanwege des vijands onderdrukking ?
   De vreugde wordt gestoord als we overrompeld worden door allerlei aanvechting en dreiging. O, wat kan het dan moeilijk worden, zo zelfs dat de ziel het uitroept : Ik bezwijk Heere, haast U tot mijn hulp.
   Wat zullen we dan zeggen als het zo met u staat ?
   Belijd uw zonde met David en breek er mee. Smeek dan de Heere : geef mij weder de vreugde Uws heils.
   Zie op Gods bedoeling met tegenheden en smarten en blik op naar de Heere en Zijn trouw. Hij begeeft u niet. Hij loutert en reinigt voor Zijn heerlijkheid. Zie op Gods bewaring om u vóór de erfenis te bewaren en de erfenis voor u. Ondanks alles moogt ge u dan toch verblijden in het heil des Heeren.
Als ge derwaarts weer geleid wordt, dan zal uw mond de Heere de eer geven, dan wordt in uw geest de ware blijdschap herboren. Hier in deze wereld wordt dan wel steeds de vreugde doorkruist door allerlei oorzaken. Maar eens worden alle tranen van uw ogen afgewist in de openbaring van Jezus Christus. Zuchting en geween moeten wegvlieden. Dan gaat volkomen in vervulling ':

Maar 't vrome volk in U verheugd
Zal huppelen van zielevreugd
Daar zij hun wens verkrijgen.

Bodegraven.
Jac. Vermaas.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 januari 1952

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

ONUITSPREKELIJKE VREUGDE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 januari 1952

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's