Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

AKELDAMA!

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

AKELDAMA!

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Als het-nu morgenstond gewoTtten was, tiebben ai de oveïpriesters en de ouderlingen des volks tezamen raad genomen tegen Jezus, dat zij Hem doden zouden. En Hem gebonden hebbende, leidden Hem weg en gaven Hem over aan Pontius Pilatus, de stadhouder. Toen heeft Judas, die Hem verraden had, ziende, dat Hij veroordeeld was, berouw gehad en heeft de dertig zilveren penningen de overpriesteren en de ouderlingen wedergebracht, zeggende : Ik heb gezondigd, verradende het onschuldig bloed! Maar zij zeiden: Wat gaat óns dat aan? Gij moogt toezien. En als hij de zilveren penningen in de tempel geworpen had, vertrok hij, en heengaande verworgde zichzelf. "AEn de overpriesters, de zilveren penningen nemende, zeiden : Het is niet geoorloofd dezelve in de offerkist te leggen, dewijl het een prijs des bloeds is. En tezamen raad genomen hebbende, kochten zij daarmede de akker des pottenbakkers, tot een begrafenis voor de vreemdelingen.Daarom is die akker genaamd de akker des bloeds, tot op de huidige dag. Toen is vervuld geworden hetgeen gesproken is door de profeet Jeremia, zeggende : En zij hebben de dertig zilveren penningen genomen, de waarde des Gewaardeerden van de kinderen Israels, Dewelken zij gewaardeerd hebben ; en hebben dezelve gegeven voor de akker des pottenbakkers ; volgens hetgeen mij de Heere bevolen heeft. Matth. 27 vers 1—10.

Het Paaslam was gekeurd. Op enkele stemmen na was de Heiland ter dood veroordeeld door al de leden van het Joodse Sanhedrin. Nu moesten ze nog de toestemming van de Romeinse rechter Pontius Pilatus hebben om het doodvonnis aan Hem te voltrekken. In het 1ste vers van ons teksthoofdstuk lezen we dan ook: „En Hem gebonden hebbende, leidclén zij Hem weg en, gaven hem over aan Pontius Pilatus, de stadhouder".

Onder de weinigen, die met belangstelling de afloop van het proces van nabij hebben gadegeslagen, behoorde ook Judas, die Hem verraden had. De evangelist vertelt ons, dat Judas, ziende dat Jezus veroordeeld was, berouw heeft gehad. Als we niet meer wisten,

dan in deze woorden staat opgeteken, dan Kou dat woord „berouw" ons metj> lijdschap hebben mogen vervullen. Is het niet heerlijk, als van een arm zondaar mag gezegd worden dat! hij berouw heeft gehad? Toch missen we hier in de grondtekst het woord, wat anders voor het echte berouw steeds gebezigd wordt. Neen, van het echte berouw was bij Judas helaas geen sprake meer. Het was alleert maar schrikkelijke wroeging, die zijn hart heeft verteerd.

O, wat heeft de Heere met Judas Iskarioth rijke bemoeienissen gehad. Wat zullen zijn ouders zich hebben verblijd, toen hij in Karioth het levenslicht aanschouwde. Judas, Godlover, was de heerlijke naam, waarmee zijn ouders hem genoemd hebben. Hoe deze veelbelovende jongeman uit Karioth in contact gekomen is met de Heere Jezus, weten we niet.

Maar in elk geval was ook hij er onder begrepen, van wie wij lezen i En Zijn twaalf discipelen samengeroepen hebbende, gaf Hij hun kracht en macht over al de duivelen, en om ziekten te genezen, en zond ze henen om te prediken het Koninkrijk Gods, en de kranken gezond te maken.

Stellig heeft Judas grote verwachtingen van de Heiland gekoesterd. Hij zal wel gehoopt hebben dat Jezus in Jeruzalem een aards koninkrijk zou oprichten. En als die verwachtingen mochten worden verwezenlijkt, dan was er alle kans dat hij. Judas, die nu reeds penningmeester van de discipelenkring was, in aanmerking zou komen om in dat heerlijke koninkrijk minister van financiën te worden.

Helaas, Judas heeft alleen maar aardse toe­

komstverwachtingen gekoesterd. En hij heeft het niet beseft, dat de mammon de drijfveer van £il die verwachtingen was.

Hoezeer hij in de klauwen van de mammon verstrikt was geraakt, moge blijken uit de scherpe critiek, die hij heeft uitgeoefend op de zalving van Maria in het huis van Simon, de melaatse. Hij vond het verkwisting, om zoveel kostelijke nardus uit te gieten over het lichaam van de Heiland. Het was beter geweest om die zalfolie maar te gelde te maken en de opbrengst aan de armen te geven. Dit zeide hij echter niet, omdat hij een vriend der armen was, maar omdat hij een dief was. En nu was het Judas duidelijk geworden, dat er van de oprichting van een aards koninkrijk

geen sprake meer was. De aanhang van Jezus begon af te nemen en de overpriesters en de schriftgeleerden zochten Hem immers te doden. Daarom heeft Judas gedacht, dat het beter was om het zinkende schip maar te verlaten en over te springen op een ander schip, dat zeewaardiger was. Hij ging naar de overpriesters om de Meester te verraden voor de prijs van dertig zilverlingen.

O, wat zal Judas zich gelukkig hebben gevoeld, toen hem die zilverlingen overhandigd werden! Nu kon hij op kosten van het Sanhedrin enige maanden leven, om op zijn gemak eens naar wat beters uit te zien.

Maar wat heeft deze rampzalige zich toch vergist! De zonde mag zoet toeschijnen, de nasmaak van de zonde is vaak o, zo bitter.

Als Judas hoorde, dat de Meester ter dood wks veroordeeld, begon ineens de consciëntie te spreken. Wat had hij gedaan? De Meester verraden, die toch zo onuitsprekelijk goed voor hem geweest was. Toen Judas de gevolgen van zijn daad overzag, greep de wanhoop hem. aan. Hij wist niet meer, waar hij het zoeken moest.

Wat was de duivel, die in hem gevaren was. toch een wrede beulsknecht! Hij porde hem aan tot de zonde van de geldgierigheid en drijft hem nu uit op de weg der wanhoop, als de grendels van de consciëntie worden weggeschoven.

In zijn angst en vertwijfeling richt hij zijn schreden naar de overpriesters en de ouder­

lingen om hun de dertig zilverlingen terug te geven, zeggende: Ik heb ge-^, *, 4j& zondigd, verradende^^het-Onschuldig'* **'' bloed.

Judas ging met zijn berouw niet naar de Heere, maar zocht troost en hulp bij de mensen. Er viel ook in zijn hart niets te bespeuren van spijt over de zonde zelf; het waren slechts de gevolgen van zijn verraad, die hem zo hebben benauwd.

Hoe geheel anders ging het met Petrus, die, nadat hij Jezus tot driemaal toe had verloochend, naar buiten is gegaan om bitterlijk te wenen.

Lezers, laat het tot zelfonderzoek mogen wezen, of het alleen de gevolgen van de zonde waren, die ons hebben doen wenen, óf dat we met David al leerden zeggen: Tegen U, U alleen, heb ik gezondigd en gedaan wat kwaad is in Uw heilige ogen 1

Maar neen, van een komen tot God om zijn gruwelstuk te belijden, is bij Judas geen sprake. Zijn hart blijft hard. Ik las eens een gebed in een van de boeken, die onze vaderen ons hebben achtergelaten, waarin de bidder onder meer bad: O God, geef mij toch niet over aan de verharding, stamp mij liever in een mortier, opdat ik de pijn moge gevoelen en nog naar U moge vluchten.

Verharding is inderdaad een van de laatste stations op de weg naar de eeuwige rampzaligheid. Laten we voor geen enkel gevaar in ons leven meer vrees hebben, dan voor die schrikkelijke verharding.

Verhard waren ook de overpriesters en ouderlingen des volks. Ze trekken er zich niets van. aan, dat de verrader erkennen moet,

dat hij onschuldig bloed heeft vergoten. „Wat gaat ons dat aan? Gij moogt toezien", zo roepen ze het uit, met breed gebaar de zilverlingen afwijzend.

Wat waren die overpriesters en die ouderlingen toch droeve zielszorgers. Wat een schone gelegenheid om over deze ellendige Judas nog hun zielszorg uit te strekken. Helaas, van dat alles niets.

De angst klimt nu bij Judas ten top. Hij had geen leven meer. Onder het recht Gods is ook geen leven meer. Van tweeën één: men moet dit recht Gods leren toevallen, om het te belijden: ik heb de hemel verbeurd en de rampzaligheid verdiend, maar wees mij, arm zondaar, toch genadig, of men zoekt onder dat recht Gods, waaronder niet te verkeren is, de sprong te wagen in de onnaspeurlijke diepte van de eeuwige afgrond. •

Judas voelt de zilverlingen branden in zijn vingers. Hij moet ze kwijt. Wil men ze niet goedschiks ontvangen uit zijn hand, dan zal hij ze voor hun ogen neerwerpen op het plaveisel van het heiligdom.

Ach, Judas, ook dat zal u niet baten. Alleen de genade Gods kan u redden. Maar die genade Gods wordt door Judas niet begeerd, noch afgesmeekt. In zijn wanhoop heeft hij zich een touw verworven en toen heeft hij een geschikte plaats weten te vinden om de sprong in de diepte te wagen.

O, Judas, moest dat het einde wezen van uw veelbelovende leven? En het touw heeft de verrader niet kunnen dragen. Het brak en Judas viel in de diepe afgrond te pletter, met zijn buik op de rotspunten, zodat zijn ingewandenl werden uitgestort.

In de Heilige Schrift worden ons drie zelfmoordenaars getekend : Saul, Achitofel en Judas. Voor geen van deze drie kunnen we ook maar enige hoop op behoud hebben. We zijri er van verzekerd, dat ze oneindig veel liever de wanhoop aan deze zijde van het graf zouden hebben verdragen, dan nu voor eeuwig te moeten verkeren in de plaats der rampzaligheid.

Wat is Judas dicht bij Jezus geweest! Wat is hij bijna bewogen om een Christen te zijn, en toch was het allemaal maar schijn. Maar op dezelfde dag als Judas voor de rechterstoel Gods werd gedaagd om zijn eeuwig vonnis te vernemen, komt ook de ziel van de geredde moordenaar aan de hemelpoort om eeuwige vrijspraak te ontvangen.

Ziehier het bewijs van de waarheid, dal rijken ledig weggezonden worden, maar dat hongerigen met goederen worden vervuld.

Maar laten we nog even ons oog richten op de overpriesters en de ouderlingen. Ze wisten geen raad, wat ze met het verradersgeld zouden beginnen. „Het is niet geoorloofd", zo zeiden ze, „deze in de offerkist te leggen, dewijl het een prijs des bloeds is".

Hebben ze zich in hun gedachten misschien laten leiden door hetgeen er in Deuteronomium 23 was geschreven: Gij zult geen hoerenloon, noch hondenprijs in het huis des Heeren uws Gods brengen tot enige gelofte ; want ook die beiden zijn de Heere uw God een gruwel.

Wat is de mens door de zonde toch verblind geworden. Ze zien er geen kwaad in om die dierbare Zoon van God te nagelen aan het kruis, en aan de andere kant zijn deze religieuze mannen zó vroom en eigengerechtig,

dat ze het niet zouden hebben gewaagd om onrein geld in de heilige offerkist te werpen.

Wat blijft er weinig over van een mens, die vroom wil schijnen, maar niet waarachtig tot God is bekeerd. Dat zijn altijd lastige mensen geweest in de gemeente Gods en dat zullen wel de moeilijkste mensen blijven. De Heere Jezus heeft ook het meeste last gehad van de Farizeën en van de Schriftgeleerden, niet van de tollenaars en van de' zondaren.

In mijn gedachten zie ik de overpriester"s in vergadering bijeen om te beraadslagen, wat er met het geld gebeuren moest. Na rijpe beraadslagingen kwamen ze tot de conclusie, dat dit wel de beste bestemming zou wezen, die men aan het geld kon geven, dat men daarmee de akker van de pottenbakker kopen zou in het dal Hinnons, opdat men van die akker een begraafplaats voor vreemdelingen maken zou. De Joden wilden niet, dat op de begraafplaatsen huns volks ook het stoffelijk overschot van onbesnedenen zou rusten. Ze wisten vaak geen raad wat ze met de lijken zouden doen van die vreemdelingen, die op hun reis naaf Jeruzalem onverwachts het tijdelijke met het eeuwige kwamen te verwisselen.

Nu hadden ze dan een oplossing gevonden. Dat akkertje, waar de Jeruzalemse pottenbakker altijd zijn scherven neerwierp, zou nu van scherven worden gereinigd, opdat de vreemdelingen er een aparte begraafplaats zouden hebben. En terwijl Christus bezig is om de muren des afscheidsels tussen Jood en heiden te verbreken, worden de scheidsmuren tussen Israël en de Gojim verder door het eigengerechtigde zaad van Jacob opgetrokken.

Ze zullen- er wel niet aan hebben gedacht, dat ze onbewust bezig waren om het oud-profetisch woord van Jeremia^in vervulling te m

Misschien zegt een van de lezers, dat dit

niet een aanhaling is uit Jeremia, maar uit de profetie van Zacharia.

Het is mogelijk, dat door de overschrijvers naamsverwisseling heeft plaats gehad, maar het kan ook zijn, dat Mattheüs, wetende dat zowel Jeremia als Zacharia over deze pottenbakker geprofeteerd hebben, alleen deze laatste heeft genoemd: „En zij hebben de dertig zilveren penningen genomen, de waarde des Gewaardeerden van de kinderen Israels, dewelken zij gewaardeerd hebben".

Herinnert ge u deze profetie, hoe de profeet Zacharia tot het volk heeft gezegd: „Indien het goed is, brengt mijn loon, en zo niet, laat het na". De waardering van het werk van de profeet was echter niet groot. „En ze hebben mijn loon gewogen, dertig zilverlingen".

Dat was een slavenprijs. „Toen zeide de Heere tot mij : . Werp ze henen voor de pottenbakker, een heerlijke prijs, welke Ik van hen waard ben geacht geweest". Toen nam de profeet die dertig zilverlingen en wierp ze in het huis des Heeren voor de pottenbakker.

Wat werd nu die schone profetie in Christus op aangrijpende wijze vervuld. De arbeid van de grootste aller profeten werd tenslotte ook slechts op dertig zilverlingen geschat En de prijs kwam ook nu weer terecht op, de akker van de pottenbakker. ^ft :

O, lezers, wat dunkt u van de Christus? Hoe hoog hebt gij die lijdende Borg geschat? Bedenkt het wèl, dat er staat geschreven : „Die Mij versmaden, zullen licht geacht worden".

Zalig de mens, die met de Hoogliedzanger mag zeggen: „Al wat aan Hem is, is gans begeerlijk". .

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 maart 1952

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

AKELDAMA!

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 maart 1952

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's