Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

JEREMIA

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

JEREMIA

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

en de oordelen Gods

II.

In ons vorig 'stukje wezen wij er op, dat als oordelen Gods komen, niemand zal kunnen zeggen : Ik heb geen deel aan de zonde en schuld van het volk; ik ga vrijuit: Want êë kinderen Israels en de kinderen van Jud-^ hebben van hun jeugd aan alleen gedaèn, wat kwaad was in Mijne ogen : waöt tot Mijn toorn en Mijn grimmigheid is deze stad Mij geweest, van de dag af, dat zij haar gebouwd hebben, tot op deze dag 'toe; op dat Ik haar van Mijn aangezicht wegdeed, om al de boosheid der kinderen Israels en van Juda, die zij gedaan hebben om Mij te vertoornen, zij, hun koningen, hun vorsten, hun priesters en hun profeten, en de mannen van Juda en de inwoners van Jerusalem; (32:30 v.).

Wij willen nu nagaan, welke de oordelen zijn, die de Heere brengen zal over al de inwoners des lands (1 : 4). De Heere zal hun boosheid over hen uitstorten (14 : 16). Hét hart van de profeet bezwijkt onder de zware last, die hij aan het volk heeft te verkondigen. Immers, onafwendbaar is het bordeel. Hij is gebroken van de breuk der dochter zijns volks ; ontzetting heeft heiii aangegrepen (8:21) ; hij is er ziek van (8 : 18, Sv. : mijn hart is flauw in mij). Het volk zal ervaren, dat het kwaad is, dat het den Heere heeft verlaten en Zijn vreze bij hen niet is (2:19). De profeet verneemt in de verte het noodgeschrei i(8 : 19). De Heere zal Zijn hand tegen Jerusalem uitstrekken en het verderven (15; 6) ; over profeten en priesters zal Hij kwaad brengen in het jaar hunner bezoeking. Na de verwoesting van Jerusalem erkent de overste : De Heere, Uw God, heeft dit kwaad gesproken over • deze plaats (40:2). De Heere zal over Jojakim en zijn zaad en over al zijn knechten hun ongerechtigheid bezoeken en over de inwoners van Juda en van Jerusalem al het kwaad brengen, dat Ik tot hen gesproken heb (36 : 30 v.). Zie, Ik breng een kwaad over alle vlees, spreekt de Heere (45 : 5). Als Zedekia ongehoorzaam blijft aan de stem des Heeren, dan zal hij niet ontkomen (38 : 23). Het oordeel zal komen over de profeten, omdat van hen de huichelarij en de goddeloosheid is uitgegaan over het ganse land (Sv heeft huichelarij, de nieuwe vert. leest: heiligschennis, 23 : 15) ; de Heere zal hen spijzigen met alsem en hen drenken met mirre. En voor het volk, dat naar de woorden dezer profeten niet gehoord heeft? Een onweder breekt los over het hoofd der goddelozen (23 : 19). In de nood van de oordelen zullen de afgoden niet kunnen helpen (2 : 27), met hun profeten komen zij beschaamd uit (37 : 19) ; al hun vroegere vrienden (liefhebbers, minnaars), hebben hen vergeten, want met eens vijands plaag (Ik heb U geslagen, zoals een vijand slaat, 30: 14) heb Ik U geslagen. Ook het volk zal met alsem gespijzigd worden en de Heere zal het drenken met gallewater (9:15). Niets kan baten om het onheil af te wenden. De Heere zal de inwoners van het land wegshngeren en hen benauwen (10: 18) ; Hij is des berouwens moede geworden (15:6). De Heere zal niet verschonen noch sparen, noch Zich ontfermen (13 : 14), dat Hij hen niet zoude verderven. De Heere zal hen wegwerpen (7 : 15). Het volk heeft den Heere vergeten ? Dit zal het oordeel zijn : De Heere zal hen vergeten (23 : 33). Het volk heeft den Heere verlaten ? De Heere zal hen verlaten (7 : 29, 23 : 33). Zijn vrede en Zijn goedertierenheid en Zijn barmhartigheden heeft Hij van dit volk weggenomen (16 : 5).

De Heere zal verdervers heiligen tegen het huis van de koning van Juda (22 : 7) en hoeders (waarschijnlijk- belegeraars, zoals ook de Nieuwe Vert. heeft).komen uit verren lande, die hun stem verheffen tegen de steden van Juda (4 : 16). Uit het Noorden zal de vijand opkomen (T: 14), alle geslachten van de koninkrijkefl van

het Noorden (1:15, 10 : 22). De Heere zal over Juda en Jerusalem brengen een oud en sterk volk, een volk van helden, een volk, dat een vreemde taal zal spreken (5 : 15 ; meestal worden deze stukken betrokken op de inval van de' Scythen, maar met Aalders menen wij, dat hier van de Chaldeën, Babyloniërs sprake is). In de hand hunner vijanden zal het volk worden overgegeven (34 : 20), in de handen van een wreed volk, zonder barmhartigheid (6:22) en plotseling zal de verwoester komen (6 : 26). Zo erg zal het zijn, dat straks het klaaglied zal worden gehoord : Zij hebben Jakob verslonden en verteerd en zijn woning (zijn dreve) verwoest (10:25); het ganse land zal een woestenij worden (4:27), woest en ledig (4:23), tot woestheid en verwoesting (25 : 11, 7 : 34) ; geen mens. en geen beest zal meer zijn in de straten van Jerusalem en in de steden van Juda (33:10, 12, 36:29); zij verslinden het land en diens volheid, de stad en hare bewoners (8 : 16) ; de steden van Juda zullen gesteld worden tot een verwoesting (10:22); en niemand zal er wonen (34 : 22) ; de Heere zal Jerusalem stellen tot een puinhoop en de steden van Juda" tot een verwoesting (9: 11) ; de huizen zullen verwoest worden (10:20, mogelijk, dat met de woorden mijn tent Jerusalem is bedoeld). Stad en volk zal worden verbroken, zoals een stuk aardewerk verbroken' wordt (19:11); alle have, alle bezit, alle kostbaarheden van Jerusalem, alle schatten van de koningen van Juda zullen worden weggeroofd naar Babel (20 : 5, 15 : 13) ; het huis des Heeren zal een puinhoop worden als Silo (26 : 6) en de stad zal gesteld worden als een vloek alle volken der aarde (26 : 6) ; met vuur zal de stad verbrand worden (37: 10) ; zo zal de Heere Zijn woorden over de stèd brengen ten kwade en niet ten goede (39 : 16) ; Hij zal koning en volk overgeven tot een beroering, tot een vloek en tot een schrik, tot een aanfluiting en tot een smaad onder al de volken, waarheen zij zullen worden verdreven (29 : 18, 25 : 9).

Het volk leeft in de waan : wij zullen geen kwaad zien, (5 : 12) geen honger en geen zwaard zal ons deren, maar onopjhoudelijk klinkt het: honger en zwaard en pestilentie zullen het volk teisteren ten dode ; de Heere zal het zwaard achter hen zenden, totdat Hij hen verteerd heeft (9 : 16) ; door het zwaard, de honger en de pestilentie zal Hij hen verteren (14 : 22) ; vanwege het zwaard en de honger zullen zij weggeworpen worden op de straten van Jerusalem (14: 16) ; op het veld zullen de verslagenen van het zwaard liggen, in de stad zullen de van honger stervenden gevonden worden (14:18); in benauwende eentonigheid klinkt het telkens weer : honger, pestilentie, zwaard (29:16, 17; 24 : 10 ; 32:24; 32:36; 34 : 17; 38 : 2 ; 42 : 16, 17, 22; 44 : 12). De Heere der heirscharen roept het zwaard over alle inwoners der aarde (25:29), door het zwaard zal het volk vallen-voor het aangezicht hunner vijanden (^19 : 7). Zo zal de Heere bezoeking doen, met het zwaard om te doden, met de honden om te slepen, met het gevogelte des heniels en het gedierte der aarde om te verslinden en te verderven (15 : 3).

Dodelijk zal de breuk zijn, ongeneeslijk de wonde (30 : 12). De dood zal diepe wonden slaan in het lichaam van het volk; hij zal binnenklimmen in de woningen om de kinderen uit te roeien van de straat en de jongelingen van de pleinen (9 : 21) en de lijken zullen liggen als mest op het land en als een garve achter de maaier, die niemand inzamelt (9:21) ; groten en kleinen zullen sterven en zij "zullen niet begraven worden (16 : 6, 14 : 16) ; de dode lichamen zullen aan het gevogelte des hemels en aan het gedierte der aarde tot spijze gegeven worden (19:7) ; de Heere heeft Zijn volk van kinderen beroofd en hun weduwen zijn meerder ge'worden dan het zand der zee (15 : 7 v).

Jerusalem (niet zeker, dat hier Jerusalem bedoeld wordt) klaagt, dat hare kinderen van haar zijn uitgegaan (10 : 20) ; de nood van de stad zal in dè tijd van de belegering zo groot worden, dat men het vlees zal eten van zijn eigen kinderen (19:9). Mens en beest zal uit het land worden weggedaan (36 : '29), zoals kruiken stuk worden geslagen tegen elkaar, zo zal het met de mensen gaan, de vaders en de kinderen (13 : 14). fn deze nood zal de dood worden verkoren' boven het leven (8:3) ; uit het land zullen zij geworpen worden en daar zullen zi^, vreemde goden dienen (16: 13) ; in ballingschap zal de Heere het volk wegslin^eren (10:18), gans Juda zal worden weggevoerd (13 : 19; 16 : 13; 15 ? 14) ; de Heere zal hen verstrooien onder de heidenen (9 : 16) ; de Heere zal hen verbannen (25 : 9 ; 29 : 18) ; vrolijkheid en vreugde zal vergaan (25: 10)., '

De Heere zal de stad geven in de handen van de koning van Babel en deze.zal de stad met vuur verbranden (34 : 2) ; ook Zedekia zal in de handen van de koning van Babel gegeven worden (37: 17) ; gans Juda zal in diens hand gegeven worden (20 : 4). ; Paschur, de priester en alle inwoners van zijn huis zullen hetzelfde lot ondergaan, mitsgaders zijn vrienden, die vals, ]^ebben geprofeteerd (2Ö : 5) ; zo gel4t h^t van Aehab en Zedekia (29 : 21) ; Sem^ja zal het goede niet zien, dat de Heere aan Zijn volk doen zal (29:32). ^

Nebucadnezar is des - Heeren knecht (25 : 9) en vele volken zullen hem dienen" (25 : 18vv.) ; waarom zaJ Nebukadnezar het oordeel voltrekken ? Omdat de Heere de aarde gemaakt heeft , , en Ik aeef ze aan wie het recht is in jMijn ogen" (27 : 5) ; de Heere nu heeft al deze' landen gegeven in de hand van de koning van Babel, Zijn knecht, zelfs ook het gedierte des velds in zijn hand gegeven en het volk, dat de koning van Babel niet zal dienen en zijn hals niet zal geven onder het juk van Babel door het zwaard en de honger en de pestilentie (27 : 8) zal bet bezocht worden. Het zal een ijzeren juk zijn, om Nebucadnezar te dienen (28 : 14) en het overblijfsel van Juda, dat in Egypte ontkoming zal zoeken aan de macht van Babel, zal in Egypteland verteerd worden (44 : 12) ; Babel zal over.-Egypte heersen (43: lOv., 46:25v.).

Dat wil niet zeggen, dat Babel vrij mandaat heeft om te doen en ; te laten wat het wil. Zoals het met Assyrië is gegaan ; als de roede zijn dienst heeft gedaan, dan zal de roede verbroken worden •— zo zal het Babel vergaan : als de zeventig jaar vervuld zullen zijn (dat wil zeggen de zeventig jaar van de heerschappij van Babel over de volken), dan zal de Heere over Babel hun ongerechtigheid bezoeken en het land der Chaldeën zal gesteld worden tot een eeuwige verwoesting (25: 12, 30 : 20, 50 : 35 vv.). Al klom Babel tot de hemel op, zo zullen toch van 's Heeren wege verwoesters tegen haar opkomen (51 : 53). De Heere zal een voleinding maken met de volken, waarheen Hij Zijn volk heeft verstrooid, maar met Zijn volk zal Hij geen voleinding maken (30 : 11) ; als de tijd van zijn eigen land komt, dan zal Babel machtige volken dienen (27 : 7).

Met Zijn volk zal de Heere geen voleinding maken (4 : 27, 5 : 10, 18) ; de tijd zal komen, dat Hij zich over Juda ontfermen zal (27 : 22) ; Hij zal het doen wederkeren (12 : 15, 16 : 14) en vergaderen uit de landen, waarheen, zij verstrooid zijn geweest (32:37). Hij zal de gevankelijk weggevoerden van Juda ten goede kennen (24:6) en hen wederbrengen (24; 6, 32:37, 29:10, 30:3) èn hen bouwen (31 : 4). De Heere zal hun gevangenis wenden (29 : 14 ; 30 : 18, 33 ; 7 : 26). Vreemden zullen over het volk niet meer heersen (30 : 8) en Jakob ^al wederkeren en stil en gerust zijn en er zal niemand meer zijn, die hen verschrikt (30 : 10) ; de Heere zal van hun plagen hen genezen (30 : 17) ; uit de dag der benauwdheid zal Jakob verlost worden (30 : 7) ; Jerusalem zal herbouwd worden (31 : 38) ; weer zal er vreugde en blijdschap in de stad zijn (25 : 10 ; 31 : 4, 7) ; weer zullen huizen en wijngaarden en velden gekocht worden (32: 15) ; de Heere heeft Jakob vrijgekocht en verlost uit de hand desgenen, die sterker was danjaij (31 : 11) ; de Heere zal het zaad Israels niet verwerpen : eer zoude de orde van zon en maan en sterren wijken (31 : 35 w.) ; ook voor de Tien Stammen zal een uitzicht zijn (3:12 vv.; 31 : 5, 6, 9, 20). Efraïm zal de rechtmatigheid van Gods tuchtiging erkennen en om bekering roepen (31 : 18v.). De Heere zal alle geslachten van Israël tot een God zijn en zij zullen Hem tot een volk zijn (31 : 1). Juda zal verlost worden en Israël zeker wonen (23 : 6). Met deze profetieën wijst Jeremia heen naar de Messiaanse tijd ; het perspectief verruimt zich. De rechtvaardige Spruit zal de Heere verwekken : de Heere onze gerechtigheid. En de Heere zal een nieuw Verbond maken met het huis van Israël. Ik zal mijn wet in hun binnenste geven en zal die in hun hart schrijven en Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen mij tot een volk zijn ; en zij zullen allen den Heere kennen, want Hij zal hun ongerechtigheid vergeven en hun zonden niet meer gedenken (31 : 33v.).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 augustus 1952

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

JEREMIA

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 augustus 1952

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's