Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Waakt, want de Heere komt!

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Waakt, want de Heere komt!

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

en zijt gij den mensen gelijk, die op hun heer wachten, wanneer hij wederkomen zal van de bruiloft, opdat, als hij komt en klopt, zij hem terstond mogen opendoen. (Lucas 12 : 36).

De gelijkenis of vergelijking, uit welke bovenstaande woorden genomen zijn, is ernstig, maar niet somber. Eerder ligt er iets van blijdschap in, van blij verwachten. Jezus wijst in deze gelijkenis Zijn Kerk op haar roeping, en Hij licht Zijn woorden toe met een vergelijking : laat uw lendenen omgord zijn, en de kaarsen brandende; en zijt gij de mensen gelijk, die op hun heer wachten, wanneer hij wederkomen zal van de bruiloft, opdat, als hij komt en klopt, zij hem terstond mogen opendoen.

Deze woorden doen ons denken aan een aanzüialijk. Oosters huis, waarin meerdere dienstknechten of slaven den heer des huizes ter beschikking staan. Deze heer is echter weggegaan, en de slaven zijn allen achtergebleven. Ziji weten niet, wanneer hun meester zal terugkeren ; morgen kan hij komen, maar ook reeds deze avond ; hij is immers naar de bruiloft, en dan weet men nooit met zekerheid te zeggen, wanneer het feest ten einde is.

De dienstknechten behoeven het ook njet te weten : zij moeten op hun post zijn, en wachten op de, thuiskomst van hun heer. Wanneer hij zal terugkeren en aan de deur kloppen, mogen zij hem niet laten wachten, maar dadelijk de deur voor hem openen.

In deze woorden tekent Jezus ons de roeping der Kerk.

Hij is ingegaan in Zijn heerlijkheid, maar Zijn Kerk is nog op aarde. Hij is in de vreugde Zijns Vaders, maar Zijn Kerk nog niet. Maar Hij heeft haar Zijn belofte gegeven, dat Hij zal wederkomen om haar tot Zich te nemen en ook haar te doen ingaan in de vreugde Zijns Vaders.

Hierop wijst het woord van Jezus eveneens, als 'Hij zegt: zalig zijn die dienstknechten, welke de heer, als hij komt, zal wakende vinden ; voorwaar. Ik zeg u, dat hij zich zal omgorden, en zal hen doen aanzitten, en bijkomende, zal hij hen dienen.

Hier breekt de werkelijkheid door de vergelijking heen. Natuurlijk zal een Oosters heer dat niet doen : zijn dienstknechten, zijn slaven, dienen. Hij zal hun wachten als iets vanzelfsprekends aanvaarden, omdat zij immers slaven zijn, rechteloze niensen, terwijl hij de heer en meester is.

Maar in het Koninkrijk der hemelen gelden andere wetten dan in de samenleving der mensen: wanneer de Heere zal komen om Zijn Kerk af te lossen, zal Hij hen doen aanzitten aan het vreugdemaal in Zijn heerlijkheid, en zal Hij hen uit Zijn volheid verzadigen tot in eeuwigheid.

Dit is alles echter nog toekomst. Nu is de Kerk, als de dienstknechten uit de gelijkenis, nog geroepen, te waken en te wachten, haar Heere te verwachten, wanneer Hij komen zal.

Schrijnend is nu nog de tegenstelling tussen de vreugde van de bruiloft en de koude nacht, waarin de dienstknechten wachten. Groot is de verleiding, even het lange kleed los te maken en te rusten : het kan immers nog zo lang duren, eer de heer des huizes komt ? Maar jjet mag niet, want het bevel is : wacht! ^ - > »- •.«-v.-, , _.

Laat niemand denken, dat in dit bevel de Kerk des Heeren zou worden aangespoord tot een lijdelijke houding, tot een afwachten.

Het wachten van de dienstknechten is immers een voortdurende werkzaamheid ; een strijden tegen de verleiding om even te rusten, en een uitzien naar de heer. Maar zo heeft de Heere Zijn Kerk óók opgewekt tot werkzaamheid, tot een wachten der ziel en tot een uitzien naar Zijn komst. Eens zal Hij komen, maar tot zolang geldt het woord : waakt, wacht en bidt.

De Kerk op aarde is een Kerk. wachtende

De Heere is weggegaan, en zij heeft alleen Zijn Woord, Zijn belofte, waarin Hij zegt, dat Hij zal wederkomen.

Dat Woord, die belofte, moet zij leren inwachten, opdat, wanneer Hij zal komen, er plaats voor Hem zal zijn in haar hart.

Wij denken hierbij aan wat de discipelen deden tussen Hemelvaart en Pinksterfeest. Ook zij hadden Jezus zien weggaan, en niets - v^as hun gelaten dan Zijn belofte: Ik kom weder tot u. Met die belofte waren zij niet rijk en verrijkt geworden, maar juist arm ; met die belofte waren zij het dal der verootmoediging ingegaan, en zij hadden in de tien dagen die belofte leren inwachten ; zij waren in voortdurend bidden en smeken steeds armer geworden.

Zij hadden zich leren uitstrekken naar Hem, die het beloofd had, en achter de belofte had hun hart gevraagd naar de Belover, die getrouw is en rechtvaardig, en in Wien het léven ligt voor allen, die Hem zoeken.

En toen Hij Zijn Woord volbracht en

Zijn belofte vervulde, was er plaats voor de vervulling, en — zij werden allen vervuld met de Heilige Geest. Hier hebt ge de roeping van de Kerk. De Heere heeft haar Zijn Woord gegeven, en daarin heeft Hij haar toegezegd, dat haar wachten en lijden niet altijd zal duren, maar dat zij eens zal mogen ingaan in de vreugde haars Heeren. Nu is de Kerk geroepen, die belofte in te wachten ; de Heere te verwachten.

Vraagt gij, wat dit zeggen wil ?

Dit wil zeggen : zij is geroepen, alles te verliezen en in zichzelf steeds armer te worden ; zij is geroepen, aan eigen idealen, ja, aan zichzelf, te sterven, om vervuld te worden met de rijkdom, die in Christus is. ^

Zij is geroepen, tegen de zonde van gerustheid en zorgeloosheid te strijden, en, immer waakzaam, de Heere te verwachten. In die weg wacht haar vreugde ; ja, in die weg is er al vreugde, zaligheid in Hem. In die weg vallen eigen werken weg, en blijft alleen. over.; .Heere, op Uw Woord heb ik gehoopt.

Maar daartoe heeft de Kerk veel ontdekking nodig van de Heere; daartoe heeft zij nodig, haar eigen hart te kennen, opdat zij van zichzelf en van eigen kracht en waakzaamheid niets verwachte, maar hope op de Heere, in de wetenschap, dat Zijn Woord de Waarheid is, en dat Hij, die het beloofd heeft, getrouw is.

In dit opzicht is leerzaam, wat wij van Petrus lezen.

Eens meende deze discipel, dat hijzelf wel bij machte was, iets toe te brengen tot de ere Gods : hij zou Jezus verdedigen, wanneer men Hem zou gevangen nemen, en al zouden ook allen Hem verlaten, hij zou blijven.

Toen wist Petrus nog niet, wat wach­

ten is. Maar toen hij in de nacht was, alleen met zijn droefheid, alleen met zijn schuld, en toen hijzelf als het ware de levensbetrekking, die heni met Jezus verbond, had doorgesneden, toen hij had gezegd : Ik ken Hem niet — toen kon hij alleen maar wachten en hopen op het Woord, dat de Heere hem gegeven had : Simon, Ik heb voor u gebeden.

Neen, wie denkt, dat wachten gemakkelijk is, vergist zich. Het wachten wordt geleerd in de nacht, waarin alles de mens ontvalt, waarin zijn behoud zelfs voor hem onmogelijk wordt, en waarin hij niet méér kan doen dan zich vastklemmen aan het Woord : Ik kom weder tot u.

De tijd van wachten is daarom voor de Kerk de tijd van strijd, de tijd van sterven. De tijd van wachten is de tijd, waarin zij leren moet, uit genade zalig te worden, door het geloof.

Kent gij deze tijd van wachten ?

Zijt gij de mensen gelijk, die op hun heer wachten, wanneer hij wederkomen zal van de bruiloft, opdat, als hij komt en klopt, zij hem terstond mogen opendoen ? Ziet toe, dat u niemand verleide.

Niemand wordt vanzelf zalig. Alleen wachtende dienstknechten zullen ingaan in de vreugde huns heren. Afwachtende dienstknechten zullen veracht worden. Zij hebben het zich gemakkelijk gemaakt; zij zijn niet werkzaam geweest in de nacht •— zij zullen niet ingaan in de heerlijkheid Gods.

Maar zalig zijn die dienstknechten, welke de heer, als hij komt, zal wakende vinden.

Laten wij ons oefenen in dit waken en wachten des geloofs, en begeren de ontdekking des Geestes, opdat wij in onszelf armer mogen worden, en hopen op het Woord des Heeren. Dat is tot Zijn eer, en daarin ligt onze zahgheid. Hier is troost voor nooddruftigen : de Heere komt, en dan zal blijken, dat Hij getrouw is jegens allen, die op Zijn Woord hopen. En de Kerk weet het, als zij zingt:

Ik blijf den Heer verwachten; Mijn ziel wacht ongestoord ; Ik hoop, in al mijn klachten. Op Zijn onfeilbaar woord. Mijn ziel, vol angst en zorgen. Wacht sterker op den Heer, Dan wachters op de morgen : 'De morgen, ach, wanneer ?

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 oktober 1952

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Waakt, want de Heere komt!

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 oktober 1952

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's