Waarlijk een Israëliet
„en zeide van hem : Zie, waarlijk een Israëliet, in welken geen bedrog is !" Joh. 1 VS. 48b.
Dit tekstwoord, •— een uitspraak van de Heere Jezus over Nathanaël — is van grote bekendheid. Maar evenzeer verbreid is de verkeerde opvatting daarvan. Velen toch zijn er, die menen, dat de Christus zich hier uitlaat over het karakter van de Joodse natie en in dit woord zou laten doorschemeren, dat bedrog het nationaalkarakteristieke van het volk Israël was, doch dat Nathanaël, de man uit Kana, in Galilea, daarop een gunstige uitzondering maakte. Zo gezien, zou de Heere hier dus eigenlijk willen zeggen: hier is nu eindelijk eens een goudeerlijke Israëhet.
Deze opvatting echter, welke nergens in de Bijbel noch in Oud-, noch in Nieuw- Testament grond vindt, is te oppervlakkig en te ondiep, dan dat wij er nog langer bij zouden stil staan.
Als van zelf dringt zich nu de vraag op : Wat bedoelt de Heere Jezus dan wèl met het woord : ,,Zie, waarlijk een Israëliet "
Het antwoord op deze vraag moet gezocht worden in de naam, welke Jacob ontving in de Godsontmoeting in de nacht van Jabbok. Dat de Christus het oog had op dat aangrijpend gebeuren, waarna Jacob de plaats, waar hij de nederlaag leed en nochtans meer dan overwinnaar was, Pniël roemde, wijst het verband, met name vers 52, wel duidelijk uit.
Een Israëliet in de echte zin van het woord, dat is iemand die, als Jacob weleer, toen de man, die met hem worstelde, zijn heup aanraakte en hij bezweek, worstelingen met God kent. Een, die voor de hoge God leerde bukken en buigen in het stof, tegen God de slag verloor, zondaar voor de Heere werd, en alles verloor en wilde kwijt zijn, om door Hem te worden opgericht en met een nieuwe naam gekroond.
Een Israëliet in deze echte, diep-heerlijke zin, is een koningskind.
Velen droegen die naam in Jezus' dagen. Slechts enkelen beantwoordden in hun wezen voor God daaraan. En van die weinigen was Nathanaël er een. Daarom roept de Christus het uit : ,,Zie, waarlijk een Israëliet" Het is een wonder. Een wonder van Gods genade. Daarom dat korte woord : „Zie", dat telkens duidt op iets bijzonders en hier op wat God in Zijn aanbiddelijke genade had gedaan.
Voelen wij nu iets van de diepte, de ontroerende diepte van de tekst? Hij is een oordeel over de velen en de weinigen. Nog anders : een veroordeling en een vrijspraak ! ,,Zie, waarlijk een Israëliet" Dit is een snijdend woord voor het geslacht van Jezus' dagen. Het is waarlijk niet zonder tegenspraak geaccepteerd. Het woord van de Christus Gods vindt immers overal en altijd tegenspraak !
Velen zeiden in Jezus' dagen en tot Hem zelf wel, dat ze Israëliet waren, kinderen Abrahams, kinderen van Jacob, zonen des verbonds. Ze gingen er prat op ! Ze durfden het uitroepen op de hoeken der straten. Bij die allen was het geen waarheid, geen oprechtheid, geen hartewerk.
Maar bij Nathanaël was het gans anders. Bij hem geen bedrog, geen doen alsof. Hij had-de naam, maar ook i? , et wezen. Hij had voor God geknield in zijn levens- en zonderiood. Hij had door Gods genade van God en Zijn beloften niet los kunnen komen. Hij kende de worstelingen Godg. De roep om vervulling van Gods goedertierene beloften, de heilige hartstocht om het leven door de dood van het eigen ik heen te mogen deelachtig worden, om met heel zijn verloren ziel te rusten in die beloften.
Daarom wordt hij door de Heere Jezus gekroond met het woord van onze tekst, gestempeld als een kind des Heeren, een huisgenoot Gods, ja een koningszoon !
Zijn dit geen fantastische bespiegelingen? Geeft het Evangelie grond voor wat ik hierboyen heb gezegd?
Hoe heeft de Christus hem gezien?
Onder de vijqeboom, de plaats der rust voor de Jood. Denk maar aan de uitdrukking, meermalen te lezen in de Bijbel : ,,zitten onder zijn wijnstok en zijn vijgeboom".
Ja, plaats der rust is de vijgeboom, maar voor de godvrezende Jood ook de plaats van gebedsovergave, gebedsworsteling ; in één woord : de plaats voor heilige meditatie der beloften en zahge contemplatie.
Zo had de Heere Jezus Nathanaël gezien, gezien met Zijn oog, waarvoor niets en niemand verborgen is.
In de enkele woorden : ,,daar gij onder de vijgeboom waart, zag Ik u" heeft deze ,,Israëliet zonder bedrog" het wonder doorleefd, dat deze Rabbi, tegen wie hij, ondanks het blijde getuigenis van Philippus, vele reserves had — immers : „Kan uit Nazareth iets goeds zijn"? — hem kende in zijn diepste innerlijk en brandend heimmee, kende het geheim, dat er was tussen God en zijn ziel. En toen, toen waren alle reserves verdwenen. Zijn ziel sprong op van blijdschap. Het zong in hem van de vreugde des heils, omdat hij gevonden was door die Éne, naar Wie zijn hart verlangd had, om Wie het geworsteld had en Die hij als aan het hart viel met de belijdenis : „Gij zijt de Zoon Gods, de Koning Israels".
En nu wij.
Wat zijn wij in het geestelijke?
Dekken in ons leven naam en wezen elkaar? Zijn wij in het geestelijke waarlijk datgene, waarvoor wij ons uitgeven in belijdenis, in woord, in daad?
Zie, wij noemen ons ,,christen". Het is helaas een uitgehold woord. Even uitgehold als de naam ,,Israëliet" in Jezus' dagen. Maar het volk, dat genade kent, dat Christus als zijn Borg en Redder leerde liefhebben, weet nog van de echte betekenis. Zelfs ook de mensen van de peripherie, de zelfkant. Want als, door wie dan ook, gezegd wordt: „dat was een christen", dan is dat woord'hiet zonder pit én merg. Dan weet ieder, dat bij hem of haar van wie zulks gezegd wordt, naam en wezen elkaar ten volle dekken. En God en Zijn Christus worden er in verheerlijkt.
Zijn wij „christenen" in die rijke, machtige betekenis? Ieder onzer steke de hand in eigen boezem. Gods Geest lere ons waar worden voor God en ons zelve.
Wij moeten onze ,,vijgeboom".hebben ; de levensworstelingen met de Heere kennen, de strijd des gebeds, de strijd der ontdekking, de strijd, waarin wij alles in ons en rondom ons en ook ons zelve verliezen, om als een arme zondaar rijk te worden' met Gods goedertierene beloften in Christus, en te ontdekken, dat de Heere ze gaf, opdat verslagene harten daarin voor zich zouden ontdekken de Heere Jezus, om hunnentwil arm geworden, om in Hem al hun heil te kennen en te genieten. Kennen wij daar iets van? Werd genade ons te sterk?
Uit ons zelve komen wij daartoe nimmer. Dat weten we heel goed. Misschien al te goed? Alleen, wanneer over ons uitgaat het wederbarende worstelen des Geestes, zullen wij, verbroken onder het Woord der bedreiging, heling ontvangen door het Woord der belofte en uitbreken in de blijde roep des geloofs : „Gij zijt de Zoon Gods, Gij zijt de Christus !"
Zo worden verlorenen bedelaars en bedelaars koningskinderen.
En zie nu het rijke.
Tot Nathanaël en een ieder, die als hij, ,,onder de vijgeboom was", zegt de Christus : ,,gij zult grotere dingen zien dan deze van nu aan zult gij de hemelen zien geopend en de Engelen Gods opklimmende en nederdalende op de Zoon des mensen". De hemel geopend over Christus. Hemel en aarde verenigd in Hem, Die nu in heerlijkheid troont.
Gods kinderen worden vanuit die heerlijkheid geleid, geregeerd door Woord en Geest, ontvangen krachten tot de levensstrijd, om ondanks alle verleiding en inzinking en verachteren in de genade, niet uit te vallen, maar het Lam te volgen, waar het hen ook henenleidt. Dat alleen doet lijden en strijden voor Hem, Die hen verloste door Zijn bloed. Die ze doet zijn : „waarlijk een Israëliet". Die hen begenadigt tot de wandel in het licht, waarin God alleen groot gemaakt wordt. Zalig, indien dit ons deel is. Dan kunnen we het nieuwe jaar gemoedigd ingaan, wat daarin ook over ons beschikt zij. Want wij gaan onder „open hemel" en in Gods veilige hoede !
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 31 december 1952
De Waarheidsvriend | 6 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van woensdag 31 december 1952
De Waarheidsvriend | 6 Pagina's