VAN SCHEPPING EN OPENBARING
Uit de aard der zaak is er een nauw verband tussen schepping en openbaring. Immers God is in de schepping werkzaam en waar Hij werkzaam is, is Hij op een of andere wijze tegenwoordig. Op een of andere wijze ! Maar dan toch tegenwoordig en die tegenwoordigheid blijkt allereerst al in het schepsel, hetwelk de vrucht is van Zijn scheppende daad !
Daarom kan gezegd worden, dat Gods scheppen tevens openbaring is, zij het ook, dat deze openbaring even algemeen is als het schepsel. Die openbaring, ook deze algemene openbaring komt echter niet tot bewustzijn, besef of kennis, als er geen schepsel is, dat verstaat. Met de schepping van redelijke, zedelijke wezens — mensen en engelen — wordt de schepping Gods derhalve als Godsopenbaring gekend. In zeker opzicht is de schepping van engelen en mensen een acte Gods, waardoor het heelal spreken gaat, omdat er een oog is om te zien, een oor om te horen, een hart om te verstaan.
Immers, als er geen oog is om te aanschouwen, geen oor om het lied der schepping te beluisteren, geen hart om de ruisende zang der hemelen te vertolken, schittert de scheppende Majesteit Gods niet te minder, maar er is geen spiegel, geen weerklank, geen harp, wier snaren zingende medetrillen.
Openbaring heeft wat met de schepping en zeer bijzonder met de schepping van de mens te maken. Of liever en beter : de schepping van de mens heeft wat met openbaring te maken. De schepping zegt, dat God zich openbaren wil! De schepping van de mens naar Zijn beeld zegt dat wel heel erg bijzonder eii nadrukkelijk, want het beeld Gods zegt, dat de mens op een heel bijzondere wijze zelf een stuk Godsopenbaring is. En het zegt ook, dat God gekend wil worden.
In dit opzicht is de mens wel heel bijzonder onderscheiden van alle andere schepselen. Men kan zeggen, dat alle schepselen in het openbaringsgebeuren een rol spelen, Alle schepselen zijn daarin begrepen en daaraan dienstbaar. Maar zij krijgen die betekenis, zij kunnen hun rol spelen, omdat God een hart schiep om op te merken ! God heeft de mens in de schouwplaats van Zijn werk gezet als het oor en het oog der schepping.
Als in een spiegel neemt de wereld, die God geschapen heeft, vorm en gestalte, klank en kleur aan in het menselijk bewustzijn en vertolkt een goddelijk geheimenis : , , De hemelen vertellen .Gods eer, en het uitspansel verkondigt Zijner handen werk." (Ps. 19 : 2).
Helaas, de mens weet niet meer, op welk een verhevene en bevoorrechte plaats God hem heeft gezet en met welk een hoge bestemming. Het beeld Gods ! Dat wil dus zeggen, dat God in de mens Zijn beeld wil aanschouwen en door de mens gekend worden.
Indien de mens van deze hoge bestemming meer weet had, het zich zelf beter bewust ware, zou hij ook beter verstaan, hoe diep hij is gevallen en hoe ernstig de zonde is. Welk een mismaakt en verdorven beeld Gods vertoont hij en welk een smaad is hij voor zijn Schepper ! Want hij is en hij blijft naar Gods beeld geschapen. Dat is het wezen van de mens. Hij kan dat wezen verloochenen en op een verdorven wijze openbaren, maar hij kan het niet opheffen. Hij kan het feit niet ongedaan maken, dat hij naar Gods beeld is geschapen, gehouden en geroepen om dat in gerechtigheid te openbaren, zal hij zijn bestemming bereiken.
Daarom ook is de situatie, waarin hij verkeert, zo onuitsprekelijk moeilijk, want hij kan ook zijn ongerechtigheid niet ongedaan maken ! Hij kan het beeld Gods niet in zijn oorspronkelijke staat van gerechtigheid herstellen. Derhalve verkeert hij in de wereld als een veroordeelde voor God en onder de rechtmatige toorn van zijn Schepper.
Nog ernstiger wordt dit conflict met God — en met zijn eigen wezen ! — als wij op de eigenlijke aard der zonde letten. Die wijst op een gruwelijke miskenning van zijn verheven plaats onder de schepselen om een spiegel Gods en van Zijn werken te zijn.
Hoe het mogelijk was ? Daarover zouden wij nog iets meer kunnen zeggen, als wij nader over het beeld Gods gingen handelen, maar — tot de laatste grond kunnen wij niet doordringen en het is ons niet geopenbaard.
Hoe het mogelijk was, dat de mens viel ? Dat de hoogmoed binnen kwam in zijn ziel en heerschappij nam ?
Door de verleidende woorden des duivels — zegt gij: Zeker, dat is zo. De Christus zegt, dat de duivel een mensenmoorder is van den beginne en vader der leugen. (Joh. 8 : 44).
Dat is alles waar, maar daarmede blijft onze vraag dezelfde : Hoe kon de jaloersheid — want dat wordt het dan — in het hart van een der hoogsten — zo niet de hoogste — in de wereld der engelen heerschappij nemen ?
Zo zijn er tal van vragen, die op dat zelfde punt gericht zijn : , , Waarom heeft God aan Adam niet de gave der volharding gegeven ? "
Deze vragen vinden geen antwoord, maar juist is, wat Calvijn zegt : als wij het wisten, zou blijken, dat God rechtvaardig is.
De Heilige Schrift spreekt ons van de val, en de ellende in de wereld bevestigt de verderfelijke werking der zonde.
Hoogmoed en jaloersheid verraden nog altijd in de menselijke saamleving de besmettende werking van de oerzonde en de onbeschaamdheid van de gevallen mens viert hoogtij in de onverholen waan, dat hij als God wil zijn. Ware hij niet naar Gods beeld geschapen, zulk een verbeelding zou in zijn hart geen plaats vinden. Had hij geen blik geslagen in Gods heerlijkheid, hoe zou die begeerte in hem zijn opgekomen? Zijn hoogheid is hem tot een val geworden en in zijn overtreding heeft hij God naar de kroon gestoken.
Men kan in onze dagen vreemde klanken horen uit de mond van sommigen, die zich als verkondigers van het Evangelie aandienen. Reeds eerder is de opmerking geplaatst, dat het tegenwoordig mode schijnt te worden niet meer van zonde te spreken op de kansel — en derhalve ook niet van wedergeboorte en bekering. Een en ander maal is daarop ook gewezen van niet bepaald Hervormd-gereformeerde zijde. Men heeft gesproken van het pastorale element in de prediking, dat bij velen ontbreekt.
Er schijnt een geest in de ziel van sommige dominé's rond te waren om welbewust van alle prediking betreffende de val en de zonde af te zien en anderen daarvan af te manen.
Dat verschijnsel staat niet op zich zelf, maar hangt samen met andere dwalingen, tengevolge waarvan de zonde niet ernstig wordt genomen. Zo wordt in een theologie van dergelijke geesten, indien deze de naam mag dragen, geen recht gedaan aan de Schriftuurlijke zin van de schepping naar Gods beeld. Zij geeft daaraan een betekenis, waarbij de schepping van de mens een voorlopig karakter zou hebben, terwijl de waie mens eerst in het vlees geworden Woord zou verschijnen. Deze voorlopigheid gekoppeld aan de creatuurlijkheid schijnt, dat, wat wij zonde noemen, meer als een onvolmaaktheid der natuur te nemen. Door velen wordt dan ook de val van de mens verstaan als een aan de zedelijke natuur eigen verschijnsel, dat zich voortdurend herhaalt in de beslissingen en handelingen van ons leven.
Op die wijze wordt de Bijbelse leer vervlakt tot een eigendunkelijke voorstelling van zaken.
Ook de voorstelling van de kerk, die bij deze beschouwingen past, is een geheel andere. En men kan zonder overdrijving zeggen, dat deze mensen in al hun beschouwingen verschillen van de gereformeerde leer.
Het ligt dan ook voor de hand, dat het Evangelie dat bij zulke leringen wordt aangepast, aan dezelfde vervlakking wordt onderworpen.
Reeds uit een gewoon wetenschappelijk oogpunt is dit een vreemde geschiedenis. Het gaat immers om de waarheid ! Doch wat moet men denken — om maar een voorbeeld te noemen — van de verwerping der algemene openbaring ? Ook dit schijnt in het kader dezer nieuw-modische beschouwingen te passen.
Immers verwerping ener algemene openbaring uit de schepping, onderhouding en regering der wereld, zoals art. 2 leert, betekent niet alleen verwerping van de duidelijke leer der Schrift, maar sluit ook de negatie in van de meest algemene werking van het religieus gevoel, van het Godsbesef en het besef van de heerlijkheid Gods bij de aanschouwing Zijner werken en van het gevoel van afhankelijkheid, welke ook aan de heidenen niet vreemd zijn.
Zo schijnt men zich eer te willen losmaken van de waarheid, eer te willen bevrijden van de waarheid dan dat men voor haar buigen wil om door haar bevrijd te worden.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 februari 1953
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 februari 1953
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's