Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

ZOALS HIJ GEKEND WIL ZIJN!

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ZOALS HIJ GEKEND WIL ZIJN!

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

De loochening van de algemene openbaring hangt dus, zoals wij gezien hebben, met een openbaringsbegrip samen, dat in de grond der zaak zelfs geen begrip van openbaring mag worden genoemd. Het gaat namelijk uit van een begrip omtrent een verborgen God, die een verborgen God moet blijven, zodat opehbaring is uitgesloten.

Voor iemand, die zich dit even indenkt, moet het duidelijk zijn, dat men dit begrip niet ernstig neemt. Immers, hoe zou het zelfs mogelijk zijn een begrip te hebben van een verborgen God, die verborgen wil blijven ?

Het is dan ook vreemd, dat men praat over een verborgen God. Hoe zou iemand kennen, wat zich niet openbaart ?

Even ongerijmd is het, dat mensen, die van zulk een gedachte van een verborgen God uit gaan, nog aan theologie doen.

Feit is, dat men in onze dagen theologen en wijsgeren kan aantreffen, die spreken over een verborgen God, die zich ook niet wil openbaren.

Vreemd is ook, dat er althans mensen zijn, die dergelijke ongerijmdheden gaarne schijnen te lezen, deze argeloos beluisteren gelijk de kinderen een sprookje en deze verder vertellen om door nog minder critische napraters te worden verspreid.

Zouden zulke verhalen misschien ook de rol van het sprookje vervullen bij de grote kinderen, in onze wereld van menselijke techniek ?

Dat zou tenminste iets verklaren van een houding, die niets wil hebben van het oude, en het oude zo weinig geestelijk verstaat, dat zij het oude niet op zodanige wijze nieuw kan uitdrukken, dat het even goed of beter is, en die toch met wat anders wil bezig zijn als met de alledaagsheid.

Wanneer men van zo'n Godsbegrip uitgaat, moet er aan zijn openbaringsbegrip ook wat haperen. Trouwens, als God een verborgen God is en een verborgen God wil blijven, hoe wil iemand dan van openbaiing spreken ? Dat moet een openbaring zijn, waarbij God verborgen blijft. Vandaar, dat het om het even is, of deze wijsgeren van openbaring of van verhulling spreken.

Dat wordt dan verdedigd met de opmerking, dat wij God niet adaequaat kennen. Hetgeen zeggen wil, dat wij God niet kennen, zoals Hij zich zelf kent.

Op zich zelf is dit geen nieuws. De klassieke theologen zijn zich er van bewust geweest, dat de goddelijke zelfkennis een andere is dan de uit die goddelijke zelfkennis aan de mens medegedeelde. Zij hadden daarvoor ook een woord en onderscheidden : archetypische en ectypische Godskennis.

De Heilige Schrift gaat ons daarin voor, als zij mededeelt, dat Gods gedachten hoger zijn dan onze gedachten en Gods wegen hoger dan onze wegen. (Jes. 55 : 9).

Op zich zelf is dit diepzinnig genoeg om door geen mensenkind te worden verstaan, hoe dan wel dat denken Gods is, want wij hebben nauwelijks enig begrip van het menselijk denken.

Mogelijk zijn wij met deze diepzinnigheid ook op het spoor, wat dat vreemde openbaringsbegrip eigenlijk wil zeggen, n.l. Gij kunt God ondanks alle openbaring en wat gij daarvoor houdt toch niet kennen, zoals God zich zelf kent en zoals Hij is, in Zijn verborgenheid. En als Hij zich openbaart, dan openbaart Hij zich op menselijke wijze b.v. in het vleesgeworden Woord. Ook zo blijft Hij verborgen. Men wil zeggen : Gij ziet wel het geopenbaarde en wat tot openbaring dient, maar gij ziet God zelf niet!

Daar zit wel iets in ! Dat gevoelt ieder, die enige waarachtige kennis van de God der Schriften in zich omdraagt. Hij verstaat iets van Paulus woord ; Nu ken ik ten dele, maar dan zal ik kennen gelijk ik gekend ben ! (1 Cor. 13 : 12).

En toch gevoelt de Schriftgelovige, dat er in die diepzinnigheid iets wordt toegevoegd, dat er niet in ligt. Deze zal niet toegeven, dat openbaring verhulling is, alsof God zich in Zijn openbaring opzettelijk verbergen zou.

De Schriftgelovige weet van een koperen hemel, van een gebed, dat geen doorgang schijnt te vinden, van dorheid der ziel en van tijden van verkoeling. Waarom houdt Gij U verborgen ? Waarom houdt Gij U als doof ?

Dat is echter heel wat anders. Dat heeft niets te maken met het theologiseren over een verborgen God en over een openbaring, die evengoed verhulling kan worden genoemd.

Integendeel, het is met dit theologiseren zelfs niet verenigbaar, want dit alles raakt aan de verborgen omgang (denk aan Ps. 25) met God de Heere, aan het bevindelijke leven der psalmen, en dit juist wordt door die theologie van de verborgen, God niet erkend. Zij immers gaat uit van een Godsbegrip, dat de Godsopenbaring van haar door de Heilige Schrift voorgestelde inhoud berooft!

Het geloof begint niet met een Godsbegrip, maar vangt aan met het Woord van de levende God, die hemel en aarde gemaakt heeft.

Dat is het juist. De God der Schriften komt ons tegen in al Zijn werken. Het heelal is openbaring Gods, het grote boek, waarin alle dingen zijn als letteren groot en klein.

De ganse schepping, de ganse Schrift getuigt van Gods wil om zich te openbaren en geen Onbekende te blijven Voor de naar Zijn beeld geschapen mens. De schepping naar Gods beeld vertolkt reeds, dat God met de mens spreken wil en gemeenschap hebben. Dat is de bestemming van de mens.

Wie deze dingen niet tot hun recht laat komen, stelt zich buiten het geloof der Schriften.

Het theologiseren over de verborgen God, die ook door de openbaring niet kan worden gekend, zoals Hij is, schijnt voor sommigen aantrekkelijke wijsheid. Dan immers kan eigenlijk niemand weten, hoe God is. Niemand kan eigenlijk God kennen, laat staan vinden. Anders gezegd. Ieder kan op zijn eigen wijze God kennen, over God denken en spreken, omdat niemand God kan kennen, zoals Hij is.

Een koude nuchterling merkt hier mogelijk wel op, dat wij dan allen wel eens zonder God in de wereld konden zijn en voor zover wij over God spreken ten prooi vallen aan een troosteloze vergissing.

Als iedereen zo zijn eigen god er op na kan houden en — gedachtig aan het woord van Frederik de Groote — op zijn eigen wijze kan zalig worden, kan niemand een ander lastig vallen over zijn ketterijen, want er zou geen andere gemeenschappelijke belijdenis zijn dan deze, dat God niet gekend kan worden, gelijk Hij is.

Wat zal men dan nog van richtingen spreken, en welke waarde kan men aan de confessie der kerk schenken ? In i^.der geval niet die van een gemeenschappelijk belijden van de God der kerk.

Wat komt er van de gemeenschap, die kerk heet terecht, als er geen gemeenschappelijk geloof is ?

Hangt het daarmede ook samen, dat de tegenwoordige leiding allerminst het oog richt op de gemeente als openbaring van het lichaam van Christus ?

De kerk wordt opgeofferd aan wat men blieft te noemen apostolaat, en waarvan men ook geen gemeenschappelijke opvatting schijnt te hebben.

, , Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben".

Als ieder zo zijn eigen gedachte aangaande een verborgen God heeft, is dat toch wel heel wat anders als de waarlijk Schriftuurlijke belijdenis van de persoonlijkheid des geloofs en de persoonlijkheid der gemeenschap met God, zodat de Schriftgelovige weet te aanbidden : „Mijn God". En in de gemeenschap der kerk mengt zich de bede : „Mijn God" in de lofzang der heiligen : „Deze God is onze God !" Eén geloof, één doop, één Heere. En alle verscheidenheid der gaven roemt in één en dezelfde Geest.

Geen theologiseren over een verborgen God, van wie niemand weet, hoe Hij is en wie Hij is, maar een gemeenschappelijk omhelzen van de Waarheid Gods door de onderrichting van één Geest, die Gods kinderen in alle waarheid leidt.

Want, Hij openbaart zich door Zijn Woord en Geest, zoals Hij is ! Hoe ? Zoals Hij is ? Wis en zeker, zoals Hij is ! Hebt gij dan zelf geen onderscheid gemaakt tussen archetypische en ectypische Godskennis ?

Juist : De ectypische Godskennis is voor ons en onze kinderen, want dat is de geopenbaarde kennis.

Deze openbaring geeft God te kennen, zoals Hij gekend wil zijn. De Godsopenbaring geeft ons de waarheid Gods in vorm en gestalte, zoals Hij die voor de mens heeft weggelegd en bepaald. Wat wil men daartegen nu zeggen ? Zullen wij Zijn wil weerstaan en niet tevreden zijn met de wijze, waarop Hij door ons gekend wil zijn ?

Hij doet ons de wereld verschijnen, zoals Hij wil, dat wij de wereld zien en zullen wij die kennis verachten ?

Zo stelt Hij ons ook Zijn deugdenbeeld en de werken Zijns welbehagens voor in Zijn Woord, zoals Hij wil, dat zij gekend worden. En zullen wij daar­

mede niet tevreden zijn ?

DRUKFOUT.

In het voorafgaande artikel : , , Een sprekende vergelijking" sloop een storende drukfout in : Zie de laatste zinsnede ; „natuur"-openbarende uitmaakt". Dat openbarende moet er uit.

S.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 maart 1953

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

ZOALS HIJ GEKEND WIL ZIJN!

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 maart 1953

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's