Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

ROEPING EN WEDERGEBOORTE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ROEPING EN WEDERGEBOORTE

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij zouden het nog over de relatie Doop en wedergeboorte hebben, maar het is niet verstandig om de dingen zo op zichzelf en buiten verband te beschouwen. Daarom willen wij eerst letten op de betrekking tussen roeping en wedergeboorte. Daarbij zal blijken, dat ook deze twee in veel breder verband moeten worden gezien, alzo zij beide deel uitmaken van en een plaats innemen in de vervulling van de Raad Gods.

De Raad Gods gaat over alle dingen. Het ganse bestel Gods over al Zijn werken is in de Raad Gods besloten. In deze Raad Gods neemt weer de praedestinatie een voorname plaats in, daar zij immers gaat over de redelijk-zedelijke wezens. De praedestinatie dan weer omvat zowel de verkiezing als de verwerping.

Er zijn tegenwoordig wel theologen die van geen leerstuk der verwerping willen weten, en er zijn er ook, die beweren, dat de Schrift van geen verwerping weet, maar dezulken • lezen de Schrift dan toch door een vreemdsoortige bril, want in geen enkel belijdenisgeschrift der gereformeerde confessie kan men het stuk der verwerping zo scherp uitgedrukt vinden als b.v. in Rom. . 9. Men moet wel heel eigenaardig exegetiseren om dat weg te redeneren.

Maar ter zake : in het groot verband van de Raad Gods, zoals dat hier werd getekend neemt dus het besluit der uitverkiezing een plaats in en zo verkrijgen ook roeping en wedergeboorte een eigen plaats in het geheel der werken Gods bij de vervulling van Zijn Raad.

Uit een en ander kan reeds worden vermoed, dat theologische beschouwingen, die het groot verband uit het oog verliezen, overeenkomen met mensen, die in een vreemde stad ronddolen zonder de kaart bestudeerd te hebben, zodat zij zich niet kunnen oriënteren en gemakkelijk in een slop terecht komen.

Dat is b.v. het geval met degenen, die twisten over de aanbieding der genade, hoever deze reikt, tot wie zij uitgaat, voor wie zij bedoeld is en dergelijke vragen meer.

Het is zelfs de vraag, of de uitdrukking , , aanbieding der genade" als zodanig wel juist mag worden geacht. In het twistgeding tussen universalisten en gereformeerden heeft de eigenlijke vraag, waarom het hier gaat inderdaad reeds een rol gespeeld, zolang er een gereformeerde belijdenis is. Men denke slechts aan de vragen, die zich op het stuk der roeping bewegen en die een weerspiegeling vinden in de verschillende begrippen van vocatio externa, vocatio interna, vocatio efficax (in 't Hollands uitwendige roeping, inwendige roeping, krachtdadige roeping).

Hier toch is weer dezelfde kwestie aaii de orde. Hoe kunnen~Gereformeerde mensen van een algemene roeping spreken, als Christus alleen voor de uitverkorenen is gestorven, als althans alleen de uitverkorenen zalig worden ?

Men gevoelt, dat zulk een bedenking van genoegzaam gewicht is om ons moeite te bezorgen. Predik het Evangelie aan alle creaturen, dezelve dopende in de Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes. (Matth. 28 : 19). Dat schijnt overeen te komen met een algemene roeping ! Let wel, het schijnt ! En — zo zegt de universalist : Men kan desondanks volgens de gereformeerde leer niet zo maar in het algemeeen prediken : Christus heeft voor u voldaan, uw zonden zijn verzoend, gij zult zalig worden, m.a.w. het aanbod der genade kan niet algemeen zijn en, indien wel, zo is het niet ernstig gemeend of aan voorwaarden gebonden, die in de macht van de mens zijn.

Vandaar, dat wij op dit punt ook de pelagianen en de mannen van de vrije wil ontmoeten, terwijl de gereformeerden, hoewel enigszins in verlegenheid wegens de tegenwerpingen, in de regel het algemene aanbod der genade handhaafden. (Vgl. dr. H. Bavinck, Geref. Dogm. IV, blz. 5).

Ook Bavinck wijst hier geen uitweg uit de moeilijkheid en het is bekend, dat nog niet lang geleden in de Gereformeerde Gemeenten juist op dit punt een geschil tot uiting kwam waarbij enerzijds wel zeer duidelijk de neiging naar voren trad om de algemene aanbieding des heijs los te laten, terwille van de leer der verkiezing, tegenover een pogen tér andere zijde om beide enigermate in overeenstemming te brengen, althans te verenigen. In de grond der zaak dus het oude conflict.

Het behoeft thans geen nader betoog, dat de onderscheiding der roeping als uitwendig, inwendig of krachtdadig is geboren uit dit conflict en hoewel aan het uitwendig, inwendig en krachtdadig waarlijk wel een goede zin kan worden gegeven, moet men toch eerlijk bekennen dat het zo niet bevredigt, vooral niet, omdat b.v. de apostel Paulus het woord roeping slechts in de zin van krachtdadige schijnt te erkennen, althans als zodanig alleen gebruikt. •

En ook in de bekende woorden van Petrus in Hand. 2 vs. 39 „want u ko, mt de belofte toe zovelen, als er de Heere onze God toe roepen zal", is duidelijk sprake van de krachtdadige roeping.

Ook toegegeven, dat men op Schriftplaatsen kan wijzen, die klaarblijkelijk een meer algemene zin aan het woord verbinden, b.v. velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren, want hier gaat de roeping verder dan de verkiezing, zijn wij toch van mening, dat de meer genoemde onderscheiding theologisch gezien, niet juist is en veeleer oorzaak of aanleiding heeft genomen in de gegevens der ervaring, dan in die der openbaring.

Zo zal men gevoelen, dat ook de onderscheiding van uitwendig en inwendig Verbond hier in het gezichtsveld komt, welke aan 't onderhavige vraagstuk onmiddellijk verwant is. Ook deze onderscheiding vraagt om nadere beschouwing en kan in geen geval gelding ontlenen aan de ervaring, dat niet allen, die onder het Evangelie, zeg in de kerk, geboren werden en het zegel des Ver-

bonds ontvingen, zich als kinderen Gods openbaren.

Sprak niet ds. Kievit van tweeërlei kinderen des Verbonds, in verband met deze kwestie? De Heilige Schrift zeg't, dat het niet alles Israël is, wat Israël genoemd wordt, en vandaar ook de behoefte in de taal der gemeente : een •waai geloof, een - waaiachtige bekering, een waai Christen, de waie kerk, ter onderscheiding van de schijn, die bedriegt.

Uit een en ander kan duidelijk worden, dat wij hier met een belangrijke kwestie van doen hebben, die ook voor de kerkelijke practijk van betekenis is.

Zij wordt vooral van zo groot belang in verband met het leerstuk der verkiezing. De heiliging van het volk Gods ligt niet alleen in de goddelijke verkiezing besloten, maar is in alle delen een werk Gods. Alzo is ook de roeping een daad Gods. Ja, de kiachtdadige roeping, zult gij zeggen, maar

Ja, maar de uitwendige en inwendige roeping dan, of wat men daarmede bedoelt? Is dat geen werk van God?

En als zij van God is, waarom is zij dan niet krachtdadig? Waarom is zij dan niet levenwekkend?

Roept God ter bekering, zonder te geven wat bekering werkt? Kan het zijn, dat Hij zelfs inwendig roept, zonder vrucht?

Die onderscheiding inwendige en uitwendige roeping lijkt mij zoal verdedigbaar, dan toch grotelijks aanleiding tot misverstand te bergen.

Wat toch moet men verstaan bij een uitwendige roeping? Een roep, die objectief wel aanwezig is, die door het luchtruim zweeft, maar die ons in het minst niet raakt, welke langs ons heenglijdt zonder dat bij ons ook maar van enig affect, van enige aandoening, kan sprake zijn.

Wij vragen: is dan het woord roeping op zijn plaats?

Hier kan toch in de grond der zaak van roeping geen sprake zijn dan in een onaandoenlijk voorwerpelijke zin.

Voorts als de roep tot ons doorkomt, al is het slechts verstandelijk, draagt hij altijd een inwendig karakter, ook als hij niet krachtdadig is.

Het komt mij dan ook voor, dat het niet betamelijk is te onderstellen, dat God roept ter bekering zonder het ook ernstig te menen. Daarop gaat het toch wel gelijken, als wij van roeping en krachtdadige roeping spreken. Dat dient toch vermeden te worden, en dat kan. Ik kom terug op de zo even genoemde tekst: , , Velen geroepen en weinigen uitverkoren". Daar staat toch niet: God roept er velen, maar Hij verkiest er slechts weinigen. Dat zou op een dubbelzinnigheid van roeping en verkiezing wijzen. Beide, zowel de roepende als de verkiezende daad Gods, zijn goddelijke daden met betrekking tot de zaligmadende genade Gods en die zouden althans ten dele niet doeltreffend zijn. Er Souden mensen zijn, die door God geroepen zijn en nochtans verloren gaan, omdat zij niet verkoren zijn. Heel zeker kunnen wij weten, dat de roepende daad Gods, die uit de verkiezing is, krachtdadig is.

Het sprekende symbool van zulk een roepende daad Gods mogen wij zien in de opwekking van Lazarus. Christus roept: „Lazarus, kom uit", en de dode, die niet horen kan, hoort en komt uit het graf. Dat is het beeld van de krachtdadige roeping Gods van de zondaar. Deze is geestelijk dood en kan niet horen, de dingen, die des Geestes Gods zijn, gaan hem voorbij, maar God roept hem in het leven ; hij, die niet horen kan, hoort.

De krachtdadige roeping Gods is een opwekking ten leven. Zij wekt de geestelijk dode uit zijn graf.

Onder dit gezichtspunt zou ik de krachtdadige roeping Gods met de wedergeboorte op één lijn willen stellen, zijnde de vrucht van die levenwekkende daad Gods.

Dan is er ook geen aanleiding om de wedergeboorte los te maken van het leven, zoals dat wel eens geschiedt, als men de wedergeboorte als een zaak voorstellen wil, welke wel aanwezig kan zijn in het verborgen, maar als werkeloos en daarom niet openbaar. Ook de leer van een z.g. onderstelde wedergeboorte gaat in die richting.

Neen, als Christus roept, komt Lazarus uit het graf, en zo is het ook met de krachtdadige roeping Gods van de zondaar. De Geest der wedergeboorte begint te werken, de rust der zonde is gestoord, de zonde wordt in haar goddeloos karakter ontdekt enz., want het Woord Gods gaat spreken!

Dit hoofdmoment van de krachtdadige roeping, de opwekking ten leven, ontbreekt nu aan datgene, dat men wel roeping (uitwendig of inwendig) noemt, maar, waaraan men de toevoeging krachtdadig onthoudt, omdat men geen tekenen van leven'*siet. •j"'-'? ^^"rtï.> .ï> if=, -

Terloops zij opgemerkt, dat ook ten aanzien van het verbond iets van gelijke strekking kan worden gezegd. Het inwendig verbond omvat de geipepene heiligen, de kinderen Gods, of wilt gij de waie Christenen, de wedergeboreren, maar het uitwendig verbond omvat ook de hypocrieten.

Zo schuilt dus het eigenlijke, het centrale, waar het alles op aan komt bij deze vraagstukken, in het deelgenootschap aan het waarachtig geestelijk leven, in de gemeenschap met de levende Christus.

Daarom gaat het bij het stuk der verkiezing, der (krachtdadige) loeping, der bekeiing, der wedeigebooite, der lechtvaaidigmaking. Al deze leerstukken openen een aspect van die levenwekkende daad Gods, waarvan de apostel ergens spreekt in deze woorden: , , Hij roept ze uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht".

En gereformeerde mensen moeten zich er vooral voor wachten deze hoofdzaak voorbij te zien en elkander te verbijten over de aanbieding der genade en leringen van mensen.

Wat zullen wij nu met dat , , uitwendig" verbond, met de , , uitwendige" roeping, laat mij zeggen, met de nietkrachtdadige roeping?

Het eerste wat wij moeten opmerken is dit: De zaken, die men daarmede op het oog heeft, kunnen buiten Gods voorzienigheid en regering niet omgaan. hoewel zij met het zo even genoemde centrale, het leven van Gods kinderen, slechts in verwijderd verband staan.

Laat mij het zó mogen zeggen : De krachtdadige roeping is naai de verkiezing, en zelfs uit de verkiezing en kan haar doel, de zaligheid van de verkorenen, niet missen. Zij staat in dienst der verkiezing, welke immers een volk omvat, omdat zij zich richt tot de leden van Christus' lichaam- om die te vergaderen.

, Zolang wij ons oog alleen gericht houden op de personen der uitverkorenen, dus op de toevergadering der personen, kan er alleen sprake zijn van krachtdadige roeping, maar die personen maken deel uit van een volk, hetwelk de Heere verkoren heeft uit alle tongen en natiën en geslachten.

Hier opent zich een breder aspect der werken Gods, want het gaat om de heiliging van dat volk, verkoren uit de bewogen volkerenzee. De krachtdadige roeping Gods gaat uit naar de peisoon, die Hij verkiest, en deze daad Gods is dus naar de verkiezing Gods, maar zo waarlijk de Raad Gods boven de preedestinatie uitgaat en meer omvat, zo strekt zich de praedestinatie wijder uit dan de verkiezing en omvat ook de reprobatie.

Aangezien alle werken Gods de vervulling van Zijn Raad beogen, vormen zij een groot geheel, en derhalve zijn niet alle werken Gods uit de verkiezing, of naai de verkiezing, maar volgens de praedestinatie zullen er ook werken Gods zijn tei wille van de verkiezing van Zijn volk, zoals er ook zullen zijn terwille van de verwerping. Vgl. Rom. 9 vs. 22 : „En of God willende Zijn toom bewijzen en Zijn macht bekend maken, met veel lankmoedigheid verdragen heeft de vaten des tooins tot het verderf toebeieid - , en opdat Hij zoude bekend maken de rijkdom Zijner heerlijkheid over de vaten dei baimhartigheid, die Hij tevoren bereid heeft tot heerlijkheid.

Men zou kunnen zeggen, de werken Gods uit de piasdestinatie hebben een meer algemene, alle mensen aansprekende, althans alle mensen betietfende achtergrond. Wat uit de verkiezing is, richt zich op de peisoon ; welgelukzalig is de mens, die Gij verkiest (Psalm 65 VS. 5). Indien iemand niet wederom geboren wordt, hij zal het Koninkrijk Gods niet zien. (Joh. 3 vs. 3).

Wat uit de praedestinatie is, richt zich tot de mensheid, tot een volk, tot een vergadering, deze stellende voor de tweesprong: de weg des levens en des doods. (Vgl. Jeremia 21 vs. .8).

Dit voorbeeld van Jeremia leert ons, dat God dat ook doet met Israël, het volk des Verbonds, en daarom behoeft niemand zich er over te verwonderen, dat dit ook voor een aardse kerkelijke gemeenschap doorgaat en van kracht is.

Wij komen nu reeds iets dichter bij de aanleiding voor boven gememoreerde onderscheiding van roeping en ver^ bond. Daarover een volgende keer verder en dan blijft ook nog de z.g. aan­

bieding der genade.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 april 1953

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

ROEPING EN WEDERGEBOORTE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 april 1953

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's