Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

UITWENDIGE EN INWENDIGE ROEPING

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UITWENDIGE EN INWENDIGE ROEPING

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wilhelmus a Brakel, in zijn Redelijke Godsdienst, d.d. 1739, blz. 717, verstaat onder inwendige roeping, de krachtdadige roeping. Hij bedoelt daarmede de roeping, welke in de Schriftuur wordt genoemd Hemelse roeping, Hebr. 3:1; roeping naar Gods voornemen. (Rom. 8 : 28) ; het openen der harten (Hand. 16 : 14), opwekking uit de doden, levendmaking (Ef. II : 5, 6) ; Gods trekking (Joh. VI : 44) ; trekking uit de duisternis en overzetting in Christus' Koninkrijk (Col. 1 : 13), de roeping uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht, (1 Petrus 11 : 9). Al deze benamingen, zo zegt a Brakel, drukken uit een kiachtdadige werking des Heiligen Geestes bij en door het Woord op het inwendige van de mens, op het verstand, dat gevende verlichte ogen (Ef. 1 : 18) ; op de wil, die buigende tot de liefde der Hemelse goederen in Christus Jezus, en tot de dadelijke aanneming van Christus. (Ph. II : 13).

Dat komt dus overeen met wat wij in het vorig artikel hebben opgemerkt, n.l. dat de apostel Paulus het woord roeping steeds gebruikt in de zin van krachtdadige roeping. Dat blijkt wel uit bovengenoemde plaatsen. En de plaats uit de brief van de apostel Petrus heeft ook de krachtdadige zin.

Het komt ons dan ook voor, dat er alle reden is om de z.g. inwendige roeping als de krachtdadige roeping te verstaan. Het verdient zelfs aanbeveling ter vereenvoudiging van de dogmatiek zonder meer van roeping te spreken en daaraan stilzwijgend de zin van krachtdadige roeping te verbinden.

Dat houdt dan tevens in, dat wij van roeping sprekende, ons op het terrein van de geestelijke werkelijkheid, van geloof, wedergeboorte, rechtvaardigmaking enz., m.a.w. van het geloofsleven bevinden.

Maar de uitwendige roeping dan ? Die bijvoeging uitwendig heeft dus geen zin meer, als gij het gebruik van de bijvoeging inwendig laat vervallen ? Dat lijkt er wel op !

Wij spreken ook van uitwendig verbond, van uitwendig geloof in de zin van verstandelijk geloof en, hoewel de bedoeling verstaande, ben ik van oordeel, dat het verstand toch ook tot des mensen innerlijk behoort. Daarom is het woord uitwendig ook maar zeer matig doeltreffend.

Er is bovendien een werking, of liever er zijn werkingen des Heiligen Geestes, die buiten de wederbarende omgaan en toch gaven van verstand en hart schenken, hoewel het zaligmakend geloof niet gevonden wordt.

Hierbij is dus geen sprake van roeping in de zin van levendmakende daad Gods, en de kwalificatie uitwendig past hier ook niet.

Daarom is er aanleiding voor de vraag, wat wil men eigenlijk met die , , uitwendige roeping" aanduiden ? Welke verhouding tot het Evangelie bedoelt men daarmede ?

Wij hebben in het artikel over „Roeping en wedergeboorte" reeds opgemerkt, dat een roeping, die geheel buiten de geroepene omgaat, hem niet aandoet, eigenlijk geen roeping is. Zulk een roeping komt niet door. Het is als een stem in de woestijn, waar geen oor is. Of een roep aan een dovemans oor. Nog eens voor zover er geroepen wordt, komt de roep niet door.

Kan men dat nu eigenlijk nog roeping noemen ?

Men gevoelt reeds, dat wij van het woord roeping, anders dan in krachtdadige zin, af willen. Als wij de bedoeling van de uitdrukking , , uitwendige roeping" voor zover die erkenning verdient, kunnen behouden en op een , , theologisch verantwoorde wijze" om deze modieus klinkende uitdrukking eens te gebruiken, onderbrengen, is er geen enkel belang mede gediend, van uitwendige en inwendige roeping te blijven spreken. Het maakt de dingen ook niet duidelijker.

Laat ons dan eerst onderzoeken, wat men er mede bedoelt.

Uitvoerig spreekt a Brakel over de uitwendige roeping als een daad Gods. Hij stelt de vraag (op blz. 713) : , , Of Godt met het roepen van den sondaer tot Christus beoogt harer aller zaligheyt, of Godt met dat oogmerk alle, die onder de Bedieninge zijn, roept, opdat sij de zaligheyt souden deelagtig worden ? "

Hij antwoord daarop : neen. Twee dingen worden door deze vraag duidelijk : Ie. De uitwendige roeping wordt door a Brakel verbonden aan de prediking van het Evangelie. „Alle, die onder de Bedieninghe zijn". 2e. God roept deze allen.

Elders zegt hij : de landschappen, waar geen uitverkorenen zijn, geeft God het Evangelie niet (dus geen uitwendige roeping !) en als de uitverkorenen toevergaderd zijn, neemt God het Evangelie doorgaans weg (blz. 713).

De voornaamste en meest ernstige tegenwerping, welke ook door de oude theologen onder anderen wordt behandeld is deze, dat God bedriegelijk zou handelen, als hij iemand tot de zaligheid roept en het niet meent! (Zie a Brakel I, blz. 715).

Ook Turretinus handelt daarover (Inst. I, p. 457 queestio XCV): Ofschoon God niet wil, dat is, niet bedoelt, het heil der verworpenen te bewerken, kan men toch niet zeggen, dat deze uitwendige roeping daarom bedriegelijk en ijdel zou zijn, waarin God minder ernstig zou handelen.

Hij geeft dan nadere argumenten, waaronder Ie., dat de belofte niet absoluut, maar voorwaardelijk is. 2e. Deze roeping kan niet teruggaan op de gedachte, dat het geheimenis van Gods raad met betrekking tot het heil van deze en gene opengaat.

Wij verstaan, dat de eerste opmerking een zeer zwakke kant heeft vooral tegenover de vrije-wil-mensen. Die voorwaarde is n.l. het geloof, doch het geloof is een gave Gods. Ook de vervulling der voorwaarde ligt in Gods hand en alleen in Gods hand. De genoemde tegenwerping wordt naar ons gevoelen door de genoemde theologen niet bevredigend en afdoende weersproken.

In het tweede argument schuilt iets beters, dat ook a Brakel voor de geest zweeft. Deze gewaagt van de dienst des Evangelies in de landen, waar God Zijn uitverkorenen wil vergaderen, als het voorbeeld van uitwendige roeping. Op deze wijze verschijnt de uitwendige roeping op een meer algemeen plan.

De bediening des Evangelies wordt door God aan de landen geschonken ; terwille van Zijn uitverkorenen. Ook bij Turretinus' tweede argument komt dit meer algemene niveau van de uitwendige roeping uit, als hij zegt, dat zij de verborgen raad Gods omtrent de zaligheid van deze en gene niet ontsluit.

Toch zijn de bezwaren hiermede niet weggenomen. Ik zou mij er nog veel beter in kunnen vinden, als de bediening van het Evangelie werd voorgesteld als een tweesnijdend zwaard. Het Evangelie wil Christus aan alle creaturen gepredikt hebben. Dit weten wij zeker uit Zijn Woord. Het is Zijn Koninklijk bevel. (Matth. 28 : 19). En de zondaar beluistert het Evangelie tot zijn eeuwig behoud in Christus, of hij stoot het van zich tot verzwaring van zijn oordeel. Die in de Zoon gelooft, heeft het eeuwige leven, maar die de Zoon ongehoorzaam is, de toorn Gods blijft op hem (Joh. 3 : 36).

Welnu, hoor ik zeggen, noem dat dan de algemene roeping des Evangelies, of van de bediening des Evangelies uitgaande, en laat God vrij om krachtdadig te roepen, dien Hij wil. Dat klinkt schier aannemelijk, maar dat neemt het bezwaar niet weg.

De aanstoot schuilt niet daarin, dat men ergernis neemt aan het feit, dat niet allen, die het Evangelie horen, dit Evangelie als een kracht Gods tot zaligheid leren kennen. Dat feit aanvaarden de mensen wel en de mensen van de vrije wil nemen dat ook voor eigen rekening en verheffen zich daarop mogelijk nog. Zij hebben een evangelie naar eigen smaak, vinden dat Evangelie der Schriften wellicht wat ouderwets en geschikt voor achterlijken.

Neen, _ de aanstoot gaat tegen de voorstelling van onze gereformeerde theologen, dat God allen door de bediening van het Evangelie roept tot zaligheid en die zaligheid niet aan allen schenkt. Dit is het bezwaar. Voor wie niet beter weten, is dit een bedriegelijk roepen Gods.

Hier is iets niet in orde in de theologie, en dat moet uit de weg geruimd, want het is een aanleiding tot smaad. Meen niet, dat de ongelovige in

de grond zijns harten enig argument heeft tegen de vrij machtige verkiezing Gods. Want dat is niet zo. Hij kan aan God niet ontzeggen, wat hij voor zich zelf opeist; de vrijheid om te verkiezen naar Zijn welbehagen. De mens gaat immers zover, dat hij een god kiest naar zijn smaak en zijn Schepper verwerpt. Dat maakt juist de strijd tegen de praedestinatie zo scherp en zo goddeloos, klare rebellie en rebellie is altijd tegen beter weten in.

Daarom bezwaart ons de voorstelling van een roeping, let wel tot zaligheid, want zo wordt het gezegd, een zaligheid, welke in Gods hand is, en God geeft die zaligheid niet.

Hoe gretig grijpt het vijandig hart deze voorstelling aan om smadelijk van God te spreken. Het staat toch zo, dat de krachtdadige roeping Gods op de perspon afkomt. Christus staat daar op de dodenakker, waar Lazarus was begraven niet in het algemeen te roepen, dat zij zullen opstaan, maar Hij beveelt machtig en krachtdadig : Lazarus kom uit! En hij kwam uit!

Dat is roeping ; want Hij is Dezelfde, die de dingen in het aanzijn riep, alsof zij waren. Het gaat in de krachtdadige roeping om opwekking uit de dood, om heerschappij, opstanding, wedergeboorte.

Zulk een roeping kan aan de bediening van het Evangelie alleen verbonden worden in zoverre, als deze door de Heere wordt dienstbaar gemaakt aan de toevergadering van Zijn uitverkorenen. Anders gezegd in zoverre de prediking door de Heere is gezet tot verwerkelijking van het besluit der verkiezing door Woord en Geest. Nog anders gezégd, in zoverre de bediening des Woords wordt vergezeld van de krachtdadige roeping Gods.

Die krachtdadige roeping is echter niet een algemene en aan alle bediening des Woords verbondene, zodat zij ten deel valt aan allen, die het Woord horen.

Wij vragen nu, als de roeping niet krachtdadig is, wat is nog haar betekenis als roeping ?

Bij de krachtdadige roeping is de wil van de roepende God dezelfde als de wil van de verkiezende God, om het zo eens uit te drukken.

Maar bij de niet-krachtdadige roeping zou er sprake zijn van een God, die roept tot zaligheid, welke Hij niet wil geven, zodat God zou willen, wat Hij niet wil.

Inderdaad hebben de theologen zich in de loop der tijden veelvuldig met dergelijke vragen bezig gehouden en het ook redelijk trachten voor te stellen, dat God zou willen, wat Hij niet wil.

Het komt mij echter voor, dat zij met dergelijke redeneringen de grens van het menselijk vermogen trachten te overschrijden. Gods gedachten zijn hoger dan onze gedachten en daarom kunnen wij in de verborgenheid van Zijn Raad niet indringen, en wat zouden wij bazelen over het goddelijk willen ?

Zou het geen aanbeveling verdienen om de uitdrukking uitwendige roeping grondig te herzien, want voor zover die roeping uitwendig is, is het geen roeping, en voor zover zij roeping is, is zij verborgen in Gods Raad.

Keren wij nog eens tot a Brakel terug, dan vinden wij, dat hij met betrekking tot de z.g. uitwendige roeping spreekt van „vermaning tot bekering en geloof." (zie blz. 712). Op de volgende bladzijde drukt hij zich weer anders uit : , , dewijl nu Christus allen, die onder de bediening zijn, aangeboden wordt

Over de „aanbieding" zullen wij afzonderlijk spreken, om er nu slechts de aandacht op te vestigen, dat de z.g. uitwendige roeping als vermanen en aanbieden wordt voorgesteld, hetgeen daaraan een geheel andere betekenis geeft dan aan de krachtdadige roeping eigen is.

Maar daarom juist is het woord roeping niet op zijn plaats in andere zin dan als krachtdadige roeping zonder meer.

En wat zal men dan in de plaats van , .uitwendige roeping" stellen?

Dat moet worden onderzocht in verband met de betekenis, welke het woord roepen in de Schrift naast de krachtdadige roeping kan hebben, als iemand roepen in de heel gewone alledaagse betekenis van het woord, en dan verder , , uitnodigen". Wij komen dan tevens in de buurt van de , , aanbieding".

Daarover dan een volgende keer.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 april 1953

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

UITWENDIGE EN INWENDIGE ROEPING

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 april 1953

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's