Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

CONFESSIONALISME

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

CONFESSIONALISME

9 minuten leestijd

II.

Over het recht, de plaats en de functie van de belijdenis is sinds de werkorde al veel geschreven. Zij is genoemd een staf om mee te gaan en een stok om mee te slaan. Dit woord is, meen ik, van Noordmans. Het lijkt mij een goed woord, wat men niet uit elkaar moet halen. Wie in de confessie alleen wil zien een staf om mee te gaan, vergeet dat de kerk hier op aarde strijdenke kerk is, die haar strijd heeft te voeren tegen de ketterijen, die het leven der kerk belagen. Tot een vreedzaam gaan, leunend op de staf, alleen, komt het hier op aarde niet. Belijdenissen zijn ten dele ontstaan in de strijd tegen dwalingen en dragen dan ook vaak een positieve inhoud in een negatieve kleding. De negatieve inhoud vindt ge dan.ook in het Athanasianum, in het deel van de Catechismus, dat over het Avondmaal handelt en in de Vijf Artikelen tegen de Remonstranten. Daar ziet ge de stok, waarmee gekastijd wordt en waarmee de kudde van Christus gehoed wordt. Daarnaast bevat elke belijdenis en elk belijdenisgeschrift veel positiefs, wat niet ontstaan is in de strijd tegen de ketterij. Ik denk aan het leerboek van Heidelberg, wat vóór alles onderwijzing wil zijn in de Christelijke religie en wat het geheel der Christelijke leer omvat en ook aan de Ned. Gel. Bel., die eenvoudig wil zijn een getuigenis : , , Alzo geloven wij en alzo leren wij".

Hier ziet ge de staf, waarmee de kerk kan gaan.

Als stok en staf wil een belijdenis zijn in de herderlijke hand der kerk. Er wordt vaak gewaarschuwd tegen fundamentalisme, als het gaat over strakke handhaving van de belijdenis. Naar het ons voorkomt, wordt door hen, die het blijven bij de belijdenis brandmerken als fundamentalisme, het tucht oefenende karakter van de belijdenis gevreesd en het steungevende miskend. Wil de kerk de opdracht van Christus aanvaarden en haar herderlijke taak verstaan, dan zal zij stok en staf moeten ter hand nemen. Dit is eenvoudig een quaestie van gehoorzaamheid. Het gaat er hier niet om, de belijdenis eens eerst aan een wetenschappelijk onderzoek te onderwerpen, om dan uit te maken of zij al of niet bruikbaar is ; het gaat er om haar gehoorzaam ter hand te nemen en te hanteren. Al zo lang heeft men gespeeld met het recht tot het indienen van gravamina. Dat recht is er, meen ik, sinds 1619 en er is nooit gebruik van gemaakt. Mij dunkt de critiek op Schrift en Belijdenis heeft nu al zolang geopereerd en gestudeerd, dat men toch eindelijk wel eens met de stukken op tafel kan komen. En dan moet men niet stukken naast de belijdenis leggen, zonder meer, maar dan moet men zulke stukken overleggen, die óf conform de belijdenis zijn, óf die de belijdenis met de Heilige Schrift weerleggen. Stuk' ken die èn de Söhrift èn de belijdenis trachten te weerleggen, komen eenvoudig niet aan bod. Het is nog wel geen 1961, waarin de kerk leertucht zal gaan oefenen, maar waarom zal de kerk, die staf en stok hanteren wil, het eerst handelen? 

Wat belet degenen, die zo bang zijn voor fundamentalisme of confessionalisme, om nu eens zelf de eerste stap te doen? Dan zal de kerk niet wachten tot 1961 en ze zal vanzelf antwoorden moeten. Van een goed en eerlijk geweten vraagt artikel 10 K.O. eenvoudig gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift en daarin toch ook aan de belijdenis, als die de Schrift op punt na punt naspreekt. Zolang de gravamina niet zijn ingediend en door de kerk aanvaard, is elk geihouden zich te houden aan dat wat de kerk, al is het dan nominaal, belijdt. Tenslotte heeft de wetenschap, die niets aanvaardt dan wat voor haar klaar geworden is, het in de kerk niet te zeggen ; in de kerk spreekt het geloof, en het geloof aanvaardt met problemen en al. Zo wil elke belijdenis, die de kerk aanvaardde, alleen maar beleden zijn, gehoorzaam beleden zijn.

Ik zie in de weigering om de belijdenis te aanvaarden niet een , , er nog niet aan toe zijn" (die ontkent, heeft in de regel wel goed gelezen wat hij ontkent), ik zie er een stuk ongehoorzaamheid in.

En wat is er tegen om dit te aanvaarden? Wie de stok verwerpt, verwerpt de staf. Weet men wel half hoeveel vreugde er in is om als kerk op deze staf leunend te gaan? . Er ligt heil en vreugde in, om Gods Woord in dankbare gehoorzaamheid te aanvaarden, omdat God het zegt in Zijn Woord. Zo ligt er evenveel vreugde in, om de belijdenis in dankbare gehoorzaamlieid te aanvaarden, omdat de kerk het zegt in haar belijdenis. Zelfs ligt er in het hanteren van de stok vreugde. De tuchtoefening is wel tot schrik van de kwaden, maar tot vreugde van de goeden. Die worden hierdoor bewaakt. En waar de tucht remedie is, zal de afwijker, als hij wederkeert, de tucht ook tot vreugde zijn. Dit was ook tot zijn behoud.

Prof. Van Ruler zegt, dat het pure zaligheid is voor de mens, om onder het Woord Gods te bezwijken. (Visie en Vaart, blz. 68). Zo menen wij eveneens dat het zaligheid is, om zich te onderwerpen aan wat de kerk uit het Woord Gods gehoord heeft en in haar belijdenis naar Gods Woord uitspreekt.

Wie meespreekt wat de kerk in vroeger eeuwen gesproken heeft, zal zich niet behoeven te beschuldigen van confessionalisme ; hij zal weten dat de staf in de hand van de wandelende — en de stok in de hand van de wakende herder een levend ding is, waar de kudde van Christus mee rekent.

Stok en staf, ze mogen niet gescheiden in de zin, dat de stok niet gehanteerd wordt tot tuchtoefening. Maar ook omgekeerd mag de staf niet worden veronachtzaamd. Ook naar deze positieve zijde kan er sprake zijn van confessionalisme. , , Om mee te gaan", dat is toch wel de eerste functie van de belijdenis. Zo juist werd betoogd, dat de belijdenissen en belijdenisgeschriften hoofdzakelijk positief van aard zijn. Hoewel in dagen van strijd en vervolging ontstaan, dragen zij niet de tekenen van de strijd. Wat ze echter wèl alle dragen, is het merk des Geestes en des geloofs. Het zijn wel werkelijk „geloofs"belijdenissen. Daar mag voor voorstanders zowel als voor tegenstanders wel alle nadruk op vallen. Van Ruler heeft in 1946 gewezen op de religie van de belijdenis. Hij wijst dan met citaten van prof. De Vrijer op het bevindelijke element dat er achter elk belijden ligt. „Wie de waarheid weet, die mag het zeggen. En die moet het ook zeggen". Waarschuwend voegt hij er aan toe : , , Maar hij moet niet denken, dat dan ineens de hele kerk de waarheid óók zal zien en erkennen, en dat de kerk meteen op alle punten de waarheid zal vinden en dat derhalve nu ineens alles in orde zou kunnen zijn". (V. en V., blz. 88). Van Ruler zegt wel meer, wat zo maar niet aanvaard zal worden, maar dit kunnen zij, die de handhaving der belijdenis voorstaan, zich voor gezegd houden. Met een letterlijke aanvaarding en handhaving van de belijdenis zijn wij er niet. Dat zou inderdaad Confessionalisme zijn en niet naar de geest van de belijdenis. De Ned. Gel. Bel. begint met de woorden: , , Wij geloven met het hart en belijden met de mond".

In de bevindelijke kringen van ons volk, ook in onze kerk, leeft er gelukkig meer van de belijdenis, dan men zo oppervlakkig vermoeden zou. Wel menen wij dat dit levend kennen te veel ten dele is. Het levend belijdende volk en de levend belijdende predikers, ze leven zo weinig uit het geheel van de belijdenis. Hoeveel rijker zou het geloofsleven bloeien, als er meer was een geloven in de drie Personen van de Drieëenheid en hoeveel meer zou veel kritiek moeten zwijgen, -die nu vaak opgeroepen wordt door eenzijdigheden in het geloofsleven. Daarbenevens omvat een levend geloof zowel artikelen over de kerk, de ambten, de sacramenten, als die over verkiezing en rechtvaardiging. Als het levend belijdende deel der kerk meer in de volheid der genade stond, dan zou zijn getuigenis ook in veel wijder kring gehoord worden, al is het, dat het wel nooit eenparig en volkomen aanvaard zal worden. Alleen op deze wijze zou de beschuldiging van Confessionalisme gelogenstraft worden.

Nu wordt in de kerk, zo bij links als bij rechts, de verantwoordelijkheid voor het niet of nóg niet verstaan van de belijdenis lichtvaardig op rekening van de Heilige Geest geschoven. Maar wij hebben toch in Gods Woord het getuigenis des Geestes en in de belijdenis der kerk eveneens „een" getuigenis des Geestes, Zo toch ergens waar geweest is het apostolische woord , , Deze Geest getuigt met onze geest", dan is het toch in het belijden der kerk, toen zij beleden heeft, wat wij nu nog zwart op wit van haar hebben.

Daarom is het schuldige ongehoorzaamheid tegenover de Heilige Geest, zo men de stem van Gods Woord negeert of weerspreekt, en het is eveneens ongehoorzaamheid aan de Heilige Geest, zo men de belijdende stem der kerk negeert of weerspreekt.

Wij weten best, dat Schrift en Belijdenis niet op één lijn staan en dat de tweede aan de eerste ondergeschikt is. Laat dan in een belijdenis der kerk de geest der kerk aan het woord zijn, waarin de Geest Gods slechts mede getuigt, maar in dat medegetuigenis heeft dan toch de Geest Zelf ook iets te zeggen. Zo gezien eist de gehoorzaamheid aan de Heilige Geest te buigen voor Gods Woord en mee te belijden met de kerk.

De religie der belijdenis is inderdaad een gave Gods, en een gave is niet te nemen, maar zij wil wel aanvaard worden. En in de Schrift en in de belijdenis roept niemand minder dan de Heilige Geest Zelf ons op tot een levend geloof uit de Schrift, naar de belijdenis, en waar die roepstem gehoord en gevolgd wordt, daar gaan de Schriften open en daar wordt het getuigen geboren, waarmee de kerk door de eeuwen heen getuigd heeft. Zo komt men te staan inderdaad in de religie van de belijdenis en voelt men zich niet meer ver en vreemd van de oude kerk, maar staat men in de gemeenschap met de vaderen en ook met de hedendaagse kinderen, die een even dierbaar geloof deelachtig werden. En dan heeft men eenzelfde boodschap aan hen, die nu buiten zijn, als zij hadden aan hen, die toen buiten waren, n.l. de boodschap van het: „Wij geloven met het hart en belijden met de mond."

Wie zo „levend" de belijdenis hanteert als staf en stok, die zal in de rechte verhouding tot elkaar zien Schrift en belijdenis, als het levende getuigenis Gods en het levende getuigenis der kerk, en die ontgaat de beschuldiging confessionalistisch te zijn.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 augustus 1953

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

CONFESSIONALISME

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 augustus 1953

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's