HET GEZAG DER BELIJDENISGESCHRIFTEN
IV.
Wij zijn nu zover gekomen, dat de gemeenschap met de belijdenis der vaderen volgens dr. B., als wij het goed begrijpen, tamelijk relatief is. Zij betreft n.l. de hoofdsom of saamvatting der openbaring, welke iemand hoort in de belijdenis. Het is dus zeer de vraag, of allen, die zulk een gehoor in de belijdenis menen te hebben, onderling eens zijn over wat de hoofdsom wordt genoemd, zodat zij tenminste een gemeenschappelijke hoofdsom belijden. Ook is het mogelijk, dat de hoorders van de belijdenis individueel zeer verschillend over de hoofdsom of wat zij daarvoor houden, denken, zodat het spreekwoord zoveel hoofden zoveel zinnen met enige wijziging zou kunnen worden toegepast: zoveel hoofden, zoveel hoofdsommen.
En nu het gezag van de belijdenisgeschriften.
Dr. B. zegt: „het gezag der belijdenis", let wel, , , het gezag der belijdenis", is dus niet het gezag van haar letter, maar dat van haar „geest en hoofdzaak".
Dat moet dus betekenen, dat het gezag der belijdenis zou zijn het gezag van wat iemand voor haar „geest en hoofdzaak" houdt ! Want — zou men vanwege de gemeenschap wensen, dat men het met elkander eens was over , , geest en hoofdzaak" der belijdenis, dan moest men toch weer tot een zekere „geest en hoofdzaak"-formule komen !
Wederom stond men voor de letter van de , , geest en hoofdzaak"-formule.
Wil men dat niet ? Welaan, dan blijft slechts over, dat men de persoonlijke of liever individuele interpretatie tot uitgangspunt maakt, met het onvermijdelijk gevolg, dat het gezag der belijdenis zou komen te rusten in de individuele interpretatie van geest en hoofdzaak, of wat men, althans op enig punt van de belijdenis, daarvoor houdt.
Anders gezegd, het gezag zou rusten bij de persoon, die interpreteert. Van gemeenschap zou slechts de vage idee zijn overgebleven, waaraan bovendien iedere objectieve grond zou zijn ontzonken.
Onderstel voor een moment, dat de belijdenisgeschriften er niet waren. Waarover zouden de dogmatici van de ze soort dan schrijven of discussiëren ? Als er geen letter is, is er ook geen interpretatie. Dank zij het feit, dat er een kerk is, die uit het geloof der Schriften leeft, van welk geloof zij belijdenis doet, zoals deze in de belijdenisgeschriften is neergelegd, kan ieder, die daartoe, aanleiding vindt, naar zijn begrip over de zin discussiëren.
Dat het gezag niet in de letter ligt, kan dr. B. overigens gemakkelijk winnen, want wat is letter ?
Ook ten aanzien van de Heilige Schrift maakt men misbruik van de letter, als men wil afdoen van haar goddelijk gezag door te spreken van papier en inkt en zelfs zeer begaafde en geleerde mensen doen daaraan mede door het te laten voorkomen, alsof God door de belijders van haar goddelijk gezag werd opgesloten in enige ponden papier en inkt !
Papier en inkt zijn in dit verband slechts technische hulpmiddelen om aan het menselijke geheugen tegemoet te komen, want zij maken de overzetting in een objectieve leesbare gestalte mogelijk op een wijze, die aan het gebruik en het bewaren der Heilige Schrift ten goede komt.
De letter voorts moge evenals papier en inkt een eigen geschiedenis hebben, maar deze geschiedenis op zich zelf heeft .met het gezag der Heilige Schrift, of met dat van enig ander geschrift niets uit te staan. Gezag is geen zaak van de letter, maar een zaak van het woord, omdat het is een zaak van de persoon, die spreekt, of gesproken heeft.
De letter is ten aanzien van het geschreven woord leesteken en niets meer. De letter bedoelt zichtbare gestalte te geven aan het woord, zoals het door ons wordt gehoord. Zij vertolkt het woord als klank, opdat wij uit het leesbeeld het gesproken woord terug vinden.
Maar dan pas zijn wij bij het woord, alsof het tot ons kwam door het gehoor. De lezer komt in de situatie van de hoorder en zelfs van de toegesprokene, hij wordt geconfronteerd aan het woord, dat tot hem kwam als zodanig. Dit heeft dus met de letter niets te maken.
In de confrontatie met het woord dat, hetzij door het gehoor, hetzij door het leesteken, tot ons kwam, gaat het alzo om de zin van het woord, om de rede, om datgene, wat de woordvoerder tot ons zeggen wil — en niet om datgene, wat wij daaruit kunnen of willen verstaan ! Dat is nu precies de hoofdzaak, waar het op aankomt, de interpretatie, de uitleg, — eigenlijk he.el gewoon en zonder omhaal — het verstaan van de zaak, die in het woord tot ons komt.
En het is heel eenvoudig, maar om de zin en de zaak te verstaan, moet men verstand van de zin en de zaak hebben. Anders gezegd, de zaak in het binnenste van de spreker, waaraan hij uitdrukking geeft in zijn woord, moet ook bij de hoorder aanwezig zijn, opdat hij de spreker verstaan kan. In ieder geval moet de hoorder bij die zaak op een of andere, wijze betrokken zijn.
Dat is zo in de gewone dagelijkse omgang van de mensen, dat is zo in de wetenschap, en dat is ook zo in de geestelijke dingen.
Alleen doorgedreven individualisme en misverstand kunnen aan deze objectieve achtergronden voorbij gaan.
Zo spreekt de belijdenis van uit het geloof in de God der Schriften. Die God is niet de grote Onbekende van de een of andere philosoof, die aanleiding meent te vinden om te leren, dat God zich niet openbaart. Hij is ook niet de God van een negatieve theologie, maar God, die gekend wil zijn door Zijn schepsel en die zich zelf doet kennen, zoals Hij gekend wil zijn. Hij geeft zich niet te, kennen, zodat het aan onze willekeur is overgelaten, wat wij daarvan voor goed willen houden en wat niet, maar Hij doet Zich kennen, zoals Hij gekend wil zijn.
Aangezien wij op aarde wandelen door geloof en niet door aanschouwen, wordt dit alleen in het geloof en door het geloof verstaan. Daarom kunnen de dingen, die des Geestes Gods zijn alleen worden verstaan door de deelgenoten des geloofs. Immers de natuurlijke mens verstaat niet de dingen, die des Geestes Gods zijn. Niet zonder oorzaak spreekt de belijdenis dikwijls van waarachtig geloof omdat er ook zoveel schijngeloof is.
Het verstaan van de belijdenis kan dan ook volstrekt niet zo subjectief zijn, als sommigen willen doen voorkomen, maar iemand kan niet verder springen dan zijn stok lang is d.w.z. iemand kan van de belijdenis niet meer verstaan dan zijn geloof toelaat. Om van zijn ongeloof maar te zwijgen.
Het behoeft dan ook nauwelijks opmerking, dat niet ieder geroepen is gravamina in te brengen tegen de belijdenis, omdat alleen het geloof, waaruit de belijdenis is geboren, in staat is te ontdekken, waar het zijn in de Schrift gegeven maatstaf en voorbeeld heeft verlaten.
Zij die het geloof, dat in de belijdenis aan het woord is, niet delen, en dan denken wij aan de confessie aangaande de Heilige Schrift, aan de leer der prasdestinatie, aan die der heilsfeiten en der sacramenten, om enkele capitale zaken te noemen — zullen, naar wij onderstellen, geen kerk vinden met welker confessie zij het in alle delen wèl eens zijn. Doch laten zij dan een gezelschap zoeken, dat er geen belijdenis op na houdt.
Er is ook geen bezwaar tegen, dat zij hun belangstelling tonen en discussiëren met wie zulks wenst over de betekenis en het gezag der gereformeerde belijdenisgeschriften. De huidige theologische situatie schijnt heel veel te verdragen, waarmede men zich op ander terrein der wetenschap zou blameren, maar men dient er toch rekening mede te houden, dat aan zulk een discussie als bevoegde deel te kunnen nemen, ook bepaalde voorwaarden stelt, b.v. dat men over de waarde en het gezag van enige kerkelijke Confessie alleen kan oordelen, als men uit het geloof dier confessie leeft.
Wanneer iemand hierop zou willen antwoorden dat de buitenstaander meer objectief oordeelt, zou ik willen opmerken, dat de buitenstaander geen oordeel kan hebben over de objectieve achtergronden der confessie, en dat hij over de interne aangelegenheden des geloofs even weinig kan oordelen als een oningewijde over de problemen der kern-physica.
Als kerkelijke belijdenis reikt de confessie bovendien uit boven het individuele, zij draagt een gemeenschappelijk, zo men wil, een sociaal karakter. Zij spreekt uit het geloof, gelijk dit in een gemeenschap heerst, ja, waardoor die gemeenschap wordt gedragen. Voor zoveel deze kerkelijke gemeenschap gereformeerd is, wil zij welbewust het leven des geloofs, dat ons in de Heilige Schrift wordt voorgehouden, niet slechts als maatstaf voor haar geloof en leven erkennen, maar ook naar die maatstaf gemeten hebben.
In deze objectieve achtergrond rust ook het gezag der belijdenis, zoals die in de belijdenisgeschriften tot uitdrukking kwam.
Niet een „geest en hoofdzaak"-gezag, of een Kort-begrip-gezag, want dat is een aangelegenheid van individuele interpretatie en staat gelijk met opheffing van gezag.
De enige uitlegger en vertolker van de confessie is het geloof van de gemeente, die in de belijdenis aan het woord is. Het gezag der belijdenis is het gezag dier gemeente, in dit geval de kerk der reformatie hier te lande en elders. En deze kerk beroept zich voor haar geloof en het gezag van haar belijdenis op de Heilige Schrift als haar goddelijke autoriteit.
Bij de beoordeling der belijdenisgeschriften heeft men dus twee voorname hoofdzaken in acht te nemen :
Ie. het gemeenschappelijke van het belijden der kerk ;
2e. de gezaghebbende achtergrond in de goddelijke waarheid des geloofs.
Wat het eerste betreft nog een opmerking. Met het „geest en hoofdzaak"gezag zegt dr. B. is moeilijk te opereren. Wij hebben reeds aangetoond, dat zulk een gezag slechts in de verbeelding bestaat. Immers een belijdenis, die, een zuiver individueel karakter draagt, is uit de aard der zaak niet gemeenschappelijk. De „geest en hoofdzaak"toevlucht blijft in het individuele en subjectieve hangen, terwijl het gaat om het geloof der gemeente.
Wil men , , geest en hoofdzaak" gemeenschappelijk maken, dan moet men de , , geest en hoofdzaak"-interpretatie vastleggen en — zoals reeds opgemerkt werd —dan is men weer aangeland bij de éne gemeenschappelijke formulering. Want zo kerkelijk de gemeen schappelijke belijdenis is, zo onkerkelijk is de vrije interpretatie.
Geest en hoofdzaak-profeten maken de, kerk tot een conglomeraat van dissenters en religieuse individualisten.
De gereformeerden hebben de naam en wij betreuren ten zeerste de voortgaande scheuring in de gereformeerde gezindheid, doch wat men van haar ook zeggen kan, men zal niet met recht kunnen ontkennen, dat de gedachte aan een gemeenschappelijk belijden bij haar leeft. Vele onzuivere motieven, persoonlijke strevingen en tegen de gereformeerde belijdenis ingaande beweegredenen, mogen bij de verbrokkeling in het spel zijn, als kerkje, kerkeraad en dominé willen spelen, maar niemand zal kunnen zeggen, dat zij het gemeenschappelijk belijden in de weg staan door gereglementeerd individualisme, zoals dat hier wordt voorgesteld.
„Met dit alles wil ik in het geheel niet betogen, dat de belijdenisgeschriften dus geen gezag hebben. Wel moeten wij tot de gevolgtrekking komen, dat dit gezag, als wij het juridisch laten gelden, niet wordt vergroot, maar juist wordt verlamd".
Deze woorden van dr. B. herinneren weer aan de belijdeniskramp en belijdenisvrees. Wèl gezag, maar dat gezag niet juridisch laten gelden. Dr. B. is niet de eerste, die dat zo zegt, en dat wil hij ook niet als zijn eigen vinding voorstellen.
Of hij zelf gelooft, wat hij zegt ? Als wij het juridisch laten gelden, wordt het gezag niet vergroot, maar verlamd ? Dr. B. houde mij ten goede, maar is dat woord of begrip , , juridisch" niet ietwat verdacht en ligt het niet vèr buiten onze kerkelijke ervaring ?
De Gereformeerde Kerken, zegt gij. Ja, Kerken ! Dat heeft ook al iets met het niet handhaven der belijdenis in de Hervormde Kerk te maken.
Dan zult gij misschien wijzen op de Hervormde Kerk vóór 1795, de gereformeerde kerken der reformatie. Ook dan zijn wij alweer bij het niet handhaven van de gereformeerde belijdenis en dan wijs ik op de verhouding kerk en staat in die tijd.
Wat weten wij nu eigenlijk in ons persoonlijk kerkelijk leven van handhaving der belijdenis af, en wat willen wij beweren omtrent z.g. juridisch laten gelden van het gezag der belijdenis als oorzaak van het kerkelijk verval? Wat recht en betekenis mag dat woord „juridisch" in dit verband hebben en welke waarde kan worden toegekend aan de conclusie van dr. B. hieromtrent ?
Ziedaar enkele vragen, die wij gaarne nader willen behandelen.
(Wordt voortgezet).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 augustus 1953
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 augustus 1953
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's