Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

LAAT ONS OP ONZE WOORDEN LETTEN!

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

LAAT ONS OP ONZE WOORDEN LETTEN!

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

De derde uitdrukking, die heel vaak in een verkeerde zin gebruikt wordt, is ontleend aan Rom. 8 : 23 : En niet alleen dit, maar ook wij zelven, die de eerstelingen des Geestes hebben, wij ook zelven, zeg ik, zuchten in onszelven, verwachtende de aanneming tot kinderen, namelijk de verlossing onzes lichaams.

Op het gehoor af worden vaak de uitdrukkingen „eerstelingen des Geestes" en , , aanneming tot kinderen" verstaan naar de bevatting, die men zelf heeft van het geestelijk leven en dienovereenkomstig ook gebruikt. Men verstaat dan onder de eerstelingen des Geestes de eerste werkzaamheden des Geestes in ontdekking aan zonde en het geven van uitzicht op Christus, en onder de aanneming tot kinderen het komen tot de bewuste kennis van het kindschap door het geloof in Christus. Die nu die eerstelingen des Geestes hebben, die eerste werkzaamheden der ontdekking, die, zuchten in zichzelf onder de last van hun zonden en in verlangen naar verlossing, verwachtende en uitziende naar de aanneming tot kinderen. Zo in de geest van de belofte: Zo Hij vertoeft verbeidt Hem ; Hij zal gewisselijk komen.

De zaak op zichzelf is niet onschriftuurlijk. Verre vandaar. Doch we moeten ons er toch niettemin over verwonderen, dat zij nog steeds weer met de uitdrukkingen van Rom. 8 : 23 onder woorden gebracht wordt in de gemeente. Mij dunkt, daar moet toch wel iets zijn in veel bediening des Woords, dat daartoe aanleiding geeft. Anders kon dat toch niet ; dan moest het de gemeente allang ingeprent zijn, dat dat verkeerd gebruikte uitdrukkingen zijn. Wanneer week aan week de kennis van Christus wordt voorgesteld aan de gemeente groeien er ongetwijfeld beseffen, die al vanzelf zich doen hoeden voor het verkeerd gebruiken van deze uitdrukkingen.

Intussen is de zin van Rom. 8 : 23 wel heel duidelijk. De apostel heeft het hier over het uitzien der gelovigen naar de openbaring van Gods Koninkrijk bij de wederkomst des Heeren. Ja, het geloof hoort de ganse schepping zuchten onder de vruchten van de vloek Gods op hoop, dat ook het schepsel zelf zal worden vrijgemaakt van de dienstbaarheid der verderfenis, tot de vrijheid der heerlijkheid der kinderen Gods in de openbaring van het Koninkrijk Gods in nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, waarop gerechtigheid wonen zal. En nu wijst er de apostel verder op, dat nu de gelovigen medezuchten, uitziende met groot verlangen naar die dag der toekomst van Christus. Hier wordt derhalve het leven van de christen voorgesteld in zijn eschatologisch gericht zijn, in zijn zich strekken naar de laatste dingen, de grote Dag des Heeren. Het gaat hier niet om het zuchten omtrent de bevestiging van zijn staat voor de eeuwigfheid. Die ligt vast in Christus, in de verzoening met de Drieënige God. Maar die alzo zich het kindschap Gods bewust mogen zijn door het geloof in Christus, weten dat zij van boven zijn geboren en worden gewekt te zoeken de dingen, die boven zijn, waar Christus is. Alzo zijn zij hier vreemdelingen en bijwoners, terwijl ze reizen met het aan­ gezicht naar het eeuwige Jeruzalem, begerig zijnde naar een beter vaderland, dat is naar het hemelse. Daarop ziet nu de , , aanneming tot kinderen". Deze uitdrukking bedoelt hier niet te wijzen op de zekerheid van het kindsdhap. Daarvan heeft de apostel gesproken in vers 16 : Deze Geest getuigt met onze geest dat wij kinderen Gods zijn. Doch hier bedoelt de apostel met deze uitdrukking de volle werkelijkheid van het kindschap, het treden in het volle genot van het bezit, het delen in de volle erfenis, die Christus voor Zijn Gemeente verworven heeft, naar ziel en lichaam beide. Daarom voegt hij er aan toe : n.l. de verlossing onzes lichaams. D.w.z. : niet, dat de ziel van het lichaam verlost wordt, als uit een kerker, maar dat ook het lichaam zal verlost zijn van de verderfelijkheid na zijn opwekking in onverderfelijke heerlijkheid. Naar het delen in en werkelijk genieten van al deze voorrechten en weldaden van het kindschap naar ziel en lichaam beide in de heerlijke toekomst van hun Heere en Zaligmaker Jezus Christus, als God zal zijn alles in allen, zien nu zuchtend uit degenen, die de eerstelingen des Geestes hebben, zo zegt de apostel.

Nu is het ook duidelijk, wat hij verstaat onder dit hebben van de eerstelingen des Geestes. Het gaat hier heel niet om de eerste werkzaamheden des Geestes, maar om de Geesi der belofte als eersteling. De eerstelingen des Geestes worden hier niet bedoeld als een gedeelte van iets, dat later allengs wordt aangevuld of volledig gemaakt. Het zijn niet de eerste werkzaamheden, waarop het verdere later volgt. Neen, het gaat om de Heilige Geest als eerstelingsgave. We zouden kunnen lezen : maar wij ook zelven, die de eersteling n.l. de Geest hebben, zuchten in onszelf

Dat dit de betekenis is maakt de grondtekst duidelijk alsmede de Oud- Testamentische achtergrond, waaruit het begrip , , eersteling" moet worden verstaan. Israël bracht de eerstelingen van de oogst in de tempel voor het aangezicht des Heeren. Hierin lag de belijdenis, dat de ganse oogst den Heere toebehoorde. Zo werden op het Paasfeest de eerstelingen van de gersteoogst in de tempel gebracht. Zeven weken later, op het Pinksterfeest werden de eerstelingen van de tarweoogst gebracht. Echter nu niet in vorm van garven, zoals op het Paasfeest, maar nu in de vorm van twee broden, dus het verwerkte koren, toebereid tot spijze. De lering hierin is duidelijk : de voltooide oogst behoorde den Heere toe, en Hij zegende Zijn volk, het gevende spijs en vrolijkheid. Israël mag als volk des Heeren leven en wordt onderhouden uit de hand des Heeren van de voltooide oogst, die in het brood bereid wordt. Er zou in dit verband nog heel wat gezegd kunnen worden over de betekenis van de zin van het Pinkster-heilsfeit, doch we moeten ons nu beperken. Het is duidelijk, dat de eerstelingen hier niet bedoeld zijn als een gedeelte van de oogst, maar als representatie van de gehele oogst. In die eerstelingen wordt Gode de gehele oogst opgedragen. Nu spreekt Paulus hier in Rom. 8 ook over de eersteling, maar dan in omgekeerde volgorde, n.l. niet als iets dat de mens aan God opdraagt, maar als datgene, wat God aan Zijn Kerk gegeven heeft : de eersteling, n.l. de Geest. Die eersteling representeert dus de ganse oogst, d.i. de voleinding der wereld, het Koninkrijk Gods, de volle erfenis van het heil. De volheid van het heil der toekomstige heerlijkheid is wel zeker, wijl in Christus gewaarborgd, maar wordt toch in volkomenheid nog niet genoten. Echter de eersteling is ontvangen, n.l. de Geest. En deze is onderpand van het verkrijgen van de volle erfenis. Deze eersteling is dus profetie : de volle verwerkelijking, het volmaakte der toegezegde heerlijkheid zal zeker komen, voor ziel en lichaam beide.

Nu is volgens vers 16 deze Geest als eersteling de Geest, Die getuigt aangaande het kindschap op grond van het in-zijn in Christus. Want zo is er dan geen verdoemenis voor degenen, die in Christus Jezus zijn. En zo iemand de Geest van Christus niet heeft, die komt Hem niet toe. Deze Geest is niet de Geest der dienstbaarheid wederom tot vreze, maar de Geest der aanneming tot kinderen, door Welke geroepen wordt : Abba, Vader ! (vers 1, 9, 15). Deze Geest doet dus niet weer ineenkrimpen in benauwdheid vanwege de wet, doch ontsluit steeds voort en steeds rijker en dieper de rijkdommen van heil en troost, die degenen, die in Christus zijn hebben ontvangen door het geloof in Zijn bloed. Het is de Geest, Die doet staan in de vrijheid der kinderen Gods, in Wie de Vader en de Zoon komen en woning maken bij hein, die, Christus liefheeft (Joh. 14 : 23). Het is die Geest, Die de liefde des Vaders verklaart en uitstort in het hart (Joh. 16 : 27 : Want de Vader Zelf heeft u lief, dewijl gij Mij liefgehad hebt en geloofd, dat Ik van God ben uitgegaan). Er, is nog oneindig veel meer van de Geest als eersteling te zeggen. De naam, die de Geest des Vaders en des Zoons als eersteling draagt is in het bijzonder : Trooster of Paracleet, de Erbij-geroepene, de Getuige in het hart gezonden, om het uit Christus te nemen en het Jezus' schaap te verkondigen. Vervolgens ook : de Geest der belofte, d.w.z. de toegezegde Geest. We denken aan de belofte in het Oude Verbond, en dan in 't bijzonder aan de belofte van de, Heere Jezus voor Zijn hemelvaart: En ziet : Ik zende de belofte Mijns Vaders op u. .. . (Luk. 24 : 49). Het is dus in zeer praegnante zin de Pinkstergeest. Het gaat hier dus niet om de Heilige Geest, zoals Hij het geloof wekt in de beginne maar om de Heilige Geest, zoals Hij op het geloof in het hart komt en als een aparte weldaad als het onderpand onzer verlossing ontvangen wordt. Het gaat daarom om de Geest als eersteling. Die alleen ontvangen kan worden nadat men tot het geloof gekomen is. Het , , nadat gij geloofd hebt" van Ef. 1 : 13 wijst in de grondtekst op het begin van een handeling: Eerst hebt gij geloofd, en daarna zijt gij verzegeld geworden met de Heilige Geest der belofte. Zo spreekt de apostel herhaaldelijk van de Geest als eersteling : b.v. nog 2 Kor. 1 : 21 en 22 : Maar Die ons met u bevestigt in Christus, en Die ons gezalfd heeft, is God ; Die ons ook heeft verzegeld, en het onderpand des Geestes in onze harten gegeven.

Maar het is toch één en dezelfde Geest, Die het geloof werkt en Die als eersteling ontvangen wordt ? Ongetwij-

feld. Doch we hebben hier te letten op de onderscheidene bediening des Geestes. Al werkt Hij aan en in een zondaar tot het geloof, zo kan Hij toch niet ontvangen worden als Geest der belofte, als eersteling, dan nadat gij geloofd hebt. Hij kan immers slechts rusten in ons hart in de heerlijkheid van Christus, ja des Vaders en des Zoons beide, want Hij is de Geest des Vaders en des Zoons. En wat dan Zijn bediening als Eersteling-Geest inhoudt, dat moge proefondervindelijk door ons gekend worden tot heerlijkheid Gods des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes. Anderszins zij het onze nood om Hem zo te leren kennen, want de Geest als Eersteling-Geest te kennen is niet minder noodzakelijk als Hem te leren kennen als de Geest des oordeels en der uitbranding.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 september 1953

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

LAAT ONS OP ONZE WOORDEN LETTEN!

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 september 1953

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's