Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

INWONER IN EEN VREEMD LAND

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

INWONER IN EEN VREEMD LAND

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Door het gelooi is hij een inwoner geweest in het land der belofte als in een vreemd land, en heett in tabernakelen gewoond met Izaak en Jacob, die mede-ertgenamen waren van dezelfde belofte. Hebr. 11 : 9.

Deze tekstwoorden spreken allereerst van de vreemdelingschap van Abraham.

De schrijver van deze brief herinnert ons er aan, dat Abraham eenmaal door God geroepen werd uit Ur der Chaldeeën, om te gaan naar een land, dat hij niet kende. Abraham gehoorzaamde en verliet zijn land.

Met deze, gehoorzaamheid begon het geloof van Abraham, omdat hij zichzelf verloochende. Geloofsleven gaat immers niet zonder zelfverloochening. Geloofsleven is toch een strijdend leven. Een strijd tegen eigen zinnen en be­

geerten, die niet naar Gods wil zijn. Dit zien we ook bij Abraham. Want stel dat optrekken van Abraham. nu niet gering voor. Als hij met zijn verstand was te werk gegaan, was hij niet heengegaan uit Ur der Chaldeeën. Veel moest hij achterlaten. Hij leefde daar in een land, waar de rijkdom, de cultuur en de weelde een hoge vlucht had genomen. Uit zo'n omgeving kwam nu Abraham, en uit zo'n omgeving moest hij weg, om vreemdeling te zijn in een vreemd land. En door 't geloof is hij gehoorzaam op de stem des Heeren : , , Ga uit uw land en uit uw maagschap, naar het land, dat Ik zal wijzen."

, Door het geloof trok hij uit Ur der Chaldeeën.

Deze uittocht nu van Abraham om vreemdeling te zijn in een vreemd land, is een beeld van de uittocht van Gods volk. Want Ur der Chaldeeën is de wereld. Daar moest Abraham mee breken. Hij moest breken met de zonde en in een nieuw godzalig leven wandelen.

Het moet ook bij ons komen tot een breuk met de wereld, en dan worden wij vreemdelingen. Dat is bekering. Dan leert men de wereld kennen als voorbijgaande, en dat dé vloek rust op de wereld, maar ook op ons, omdat we van nature een deel zijn van de wereld. Dan heeft men geen rust meer in de wereld, omdat alles wat van de wereld is, de dood is. Dan leert men de zonde kennen om zich, maar bovenal in zich. Dan is er een haten en vlieden van de zonde en een lust om de Heere te dienen. Dan voelt men zich vreemdeling, omdat de aarde en het aardse niet het eigenlijke thuis is. Dan voelt men zich vreemdeling, omdat men op reis is naar de eeuwigheid en de dood ons lot voor eeuwig beslist. Dan is men bewust een rei­ ziger naar de eeuwigheid. Dan spreekt men een andere taal en is er een andere leefwijze dan die van de wereld. Dan is er eveneens strijd, omdat elke vreemdeling een stukje hemel is op deze aarde. Ze zijn inwoners, van Boven geboren en in vijandelijk gebied terecht gekomen.

Zo ontstaat de strijd tegen de wereld, de zonde en het eigen zondig bestaan. In die strijd zijn de uiterlijke zonden nog wel te overwinnen, maar de innerlijke bedorven bron van alle wanbedrijven is zo sterk. Daarom roept Paulus in die strijd oók uit: „Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen van het lichaam dezes doods". Zwaar kan die strijd zijn, menigmaal ligt men onder, en de klacht wordt gehoord : als ik genade kende, moest het toch geheel anders zijn ! Dan moest ik meer liefde kennen, meer vertrouwen. Maar nu, ach, wie ben ik toch? Maar dat is de strijd des geloofs en laat zien, dat we een twee-mens zijn, n.l. dat het oude leven strijdt tegen het nieuwe, en omgekeerd. Het is de strijd van het vlees tegen de geest en van de geest tegen het vlees. Houdt echter moed, want dan zijt gij in wezen Gods kind, óok al durft gij dat niet te zeggen. Die strijd getuigt van geestelijk leven. De dode zondaar kent geen strijd, maar de levende wel. En deze wordt ook gesterkt in die strijd, daar zij getroost worden door de beloften, die Gods Geest toepast aan het hart, ja, op de verdere weg leren leven van het geestelijk kapitaal, dat Christus heeft verdiend. Daarom roepen ze ook uit: „Ik dank God, door Jezus Christus, onze Heere". Uit Zijn volheid ontvangt men genade voor genade, levenskracht en vertrouwen, dat Hij eenmaal zal doen delen in de volle erfenis, die in de hemelen bewaard wordt.

Kent gij u nu, als een erfgenaam van dat hemelse kapitaal, dat in de hemel bewaard wordt voor de vreemdelingen?

Ach, zegt gij misschien, ik weet mij wel een vreemdeling hier beneden, ik ben wel uitgetogen met Abraham uit het Ur dezer wereld, het land der zonde en des doods, maar ik weet niet door het geloof een burger te zijn van het hemelse Vaderland. Gij zegt: , , Waar hoor ik toch bij ? " Niet meer tot de we­ reld, maar óók niet voor mijn besef een erfgenaam van de hemelse erfenis.

Dat is een zoekend leven. Wel vreemdeling, maar nog niet de zekerheid des geloofs, dat mijn Vaderland Boven is.

Werp toch alles niet weg. Neen, dat kunt gij ook niet. En weet gij waarom niet? Omdat ook gij, zoekend hart, iets ontvangt door het geloof van het hemelse kapitaal. Wat dat is? Dat is de belofte, de vertroosting, de bemoediging. Het is de belofte, die zeker vervuld zal worden : „Komt tot Mij, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven !" Zeg dus niet, dat gij nergens bij hoort, want gij zijt een erfgenaam van de eeuwige erfenis. Dat uw geloof echter moge toenemen om uit te roepen : , , Ik weet, dat mijn Verlosser leeft !" Sta er na om op te wassen in de genade en kennis des Heeren Jezus Christus. Leven haakt toch naar meer leven. En een gezond geestelijk leven kan het ook niet met zijn ellendekennis doen, want God, de Rechter, wordt alléén een Vader door Christus. De woitel van Abrahams geloofsleven lag in de gemeenschap met Christus, hem geopenbaard door het geloof en toegekend in de belofte door hetzelfde geloof. Het voorwerp van Abrahams geloof was Christus, het beloofde Vrouwenzaad, dat uit hem zou voortkomen in de lijn der geslachten.

'Zal het geestelijk leven goed zijn, dan moet het zich richten op Christus. Daaiom zoekt de ontdekte zondaar de, verzoening met God door Christus.

Waardoor doet hij dat?

Door het geloof, dat hem leerde met zichzelf om te komen, maar dat óok leert zoeken het verzoenend werk van Christus. Het geloof leert Christus zien als de enige weg der zaligheid. Vandaar dat begeren, hongeren en dorsten naar Christus. Door hetzelfde geloof komt de ziel ook zover, dat Christus ook van haar de Zaligmaker is.

Door het geloof is hij een inwoner geweest in het land der belofte, als in een vreemd land, en heeft in tabernakelen gewoond met Izaak en Jacob, die mede-erfgenamen waren van dezelfde belofte.

Abraham heeft een zwervend leven geleid. Hij had geen vaste woonplaats. Neen, hij woonde in tabernakelen, d.w.z. in tenten. Nu eens hier, dan weer daar spande hij zijn tent. Als herdersvorst trok hij van de éne weide naar de andere. ~

In tenten woonde hij met Izaak en Jacob, zijn zoon en kleinzoon. Izaak had later wel zijn eigen tent, maar bleef toch in de omgeving van zijn vader. En

Abraham heeft tijdens zijn leven ook Jacob nog gekend.

Izaak en Jacob waren mede-erfgenamen derzelfde belofte. De belofte aan Abraham gedaan, had ook Izaak ontvangen en tevens Jacob. Met Jacob waren zij immers kinderen des Verbonds, zoekende de toekomende stad.

Dat de aartsvaders in tenten woonden, was weliswaar een gevolg van het feit, dat zij herdersvorsten waren, maar tevens is dat wonen in tenten hiervan een beeld, dat Gods kind geen blijvende plaats heeft op deze wereld. Dit wonen in tenten heeft alzo een geestelijke, strekking.

De mens der wereld doet alsof hij hier eeuwig zal blijven. Hij weet wel dat het niét zo is, maar leeft toch zó, alsof het wél zo is. En als zijn levenshuis komt te vallen, is de val groot, want het was op de zandgrond der wereld gebouwd. Maar Gods kind is een tentbewoner. Hij zoekt elders de rust, want hij heeft hier geen blijvende stad. Hij heeft een zwerversleven.

Kent gij dat zwerversleven?

Dat is dan, als gij de rust hier niet kunt vinden. Dat is dan als ontdekt wordt een zondaar te zijn, niet alleen in naam, maar ook in wezen, niet alleen uitwendig, maar ook inwendig. Dan begint het zwerversleven hier op deze aarde, want er is geen rust. En overal wordt de rust gezocht. Nu eens hierheen, dan eens daarheen. Nu eens naar het verbroken werkverbond. Hij zal zijn leven verbeteren. Hij zal bidden, vroom leven. Hij zal.... hij zal Maar, er komt niets van terecht. Hoe langer hoe ongelukkiger. De verborgen diepte van het zondige hart wordt meer en meer gekend en men kan geen rust vinden in zijn godsdienstig leven. Alles te kort en te smal. Geen wonder, want de rust in Christus ontbreekt. Om die rust is het te doen. Zo wordt uitgezien naar Christus. Hij wordt zeer begeerlijk. Hij wordt dierbaar. Gezien wordt Zijn schoonheid en onmisbaarheid. O, mocht hij delen in Zijn kruisverdienste ! Hij is toch alleen het offer voor de schuld.

Doch deze vindt op Christus' tijd het leven in Christus. Dan is het niet meer werken om de zaligheid, maar leven uit de zaligheid. Zo wordt er gerust in de Rustaanbrengei, de Silo. Het geloof is dan een vaste grond der dingen, die men hoopt en een bewijs der zaken, die men niet ziet. Geen toorn, geen gramschap meer. De vrijspraak afgekondigd in het hart. De vergeving der zonden aanvaard door het geloof.

Eeuwig wonder !

De zaligheid is immers een wonder.

Blijft het daarbij? De dagen der duisternis omfloersen weer het hart. En de moeilijkheden des levens blijven niet achterwege. Maar al is het pad des levens moeilijk, al blijft men een zwerver, al is de Zonne der Gerechtigheid verscholen achter allerlei wolken, wanneer de hoop weer levendig wordt, dan reizen ze weer hun weg met blijdschap. Uw toekomst is veilig en zeker !

De toekomst der wereld ligt op sterven, maar uw toekomst is een eeuwige en onveranderlijke. Eens kind des Heeren, is uw zwerversleven ten einde. Vreest niet voor de dood, want deze kan u niets ontroven, maar brengt u in de eeuwige rust.

Maar 't blij vooruitzicht, dat mij streelt! Ik zal, ontwaakt. Uw lof ontvouwen, U in gerechtigheid aanschouwen. Verzadigd met Uw God-lijk beeld.

L. Brasser.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 januari 1954

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

INWONER IN EEN VREEMD LAND

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 januari 1954

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's