Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van onze Studie-Commissie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van onze Studie-Commissie

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Leer aangaande de Heilige Schrift

7. HET GEZAG VAN HET WOORD EN VAN DE GEEST.

Wij ontvangen de boeken van het oude en het nieuwe testament als heilig en kanoniek, niet zozeei omdat de vToeg-Chiistelijke oi geieformeeide Kerk ze aanneemt en vooi zodanig houd.t, maar inzonderheid, omdat ons de Heilige Geest getuigenis geelt in onze harten, dat zij van God zijn, en omdat zij ook het bewijs daarvan bij zichzelf hebben (Ned. Gelooisbelijdenis, art. 5).

De Heilige Geest woont in de gemeente (Rom. 8 VS. 11, 1 Cor. 3 vs. 16) ; Hij leidt in de volle waarheid (Joh. 16 VS. 13), en zijn hulp is altijd aanwezig. Als wij niettemin de Heilige Schrift in de waarheid, kracht, rijkdom en diepte van haar getuigenis slechts zeer gebrekkig verstaan, dan ligt de ooizaak daarvan in onze beperktheid en zwakheid, onze onwil en ons ongeloof. Omdat wij tot de ware gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift, dat is tot de ware gehoorzaamheid aan Jezus Christus en aan God de Vader, begeren te komen, bidden wij : Kom, Schepper, Geest I

In een verhandeling aangaande de leer van de Heilige Schrift moet noodwendig volle aandacht besteed worden aan het gezag der Heilige Schrift. Dit boek dient zich aan als het Woord van God. Het openbaart de wil van God tegenover de mens en bevat heilsbeloften voor die mens. Op grond van welk gezag treedt het op tegenover de mens en hoe zal het zijn gezag in de mens realiseren ? Wat onderscheidt het Woord Gods van menselijke geschriften ?

Achter de Vtf'etten van een land staat het gezag van de overheid. ledere wetsbepaling heeft haar sanctie, althans in de strafwet. ledere overtreder van een strafwetbepaling zal kennis maken met het gezag en de macht der overheid, indien die overtreding of het misdrijf tot kennis van de organen komt. Willens of onwillens zal het gezag der overheid ervaren worden.

Welk gezag en welke macht staat er nu achter het Woord Gods ?

Waaraan ontleent nu de Heilige Schrift zijn gezag onder mensen ? En nauw hiermee verbonden is ook het ge­ zag, waarmee de dienaar des Woords optreedt in de prediking en al zijn andere ambtswerk.

De Nederlandse Geloofsbelijdenis grondt het gezag van de Heilige Schrift in het getuigeins des Heiligen Geestes in onze harten en de geloofwaardigheid, die de Heilige Schrift in zichzelf heeft, alsmede, dat het voor ieder, zelfs voor een blinde, duidelijk moet zijn, dat de dingen, die daarin voorzegd zijn, geschieden. De religie heeft haar eigen gronden van zekerheid in het geloof, dat in de harten gewerkt wordt door Gods Woord en Geest.

In , , De leer aangaande de Heilige Schrift" staat men op hetzelfde standpunt als de Nederlandse Geloofsbelijdenis en neemt art. 5 van deze Geloofsbelijdenis dan ook gedeeltelijk over. Zo wordt er met de Nederlandse Geloofsbelijdenis beleden, dat de boeken van de Heilige Schrift ontvangen zijn en worden als heilig en canoniek. De goddelijke oorsprong van de Bijbelboeken wordt derhalve erkend en haar gezag aanvaard, aangezien men ze als canoniek of normgevend voor geloof en leven accepteert. Dat men ze als een gave van God beschouwt, ligt ook opgesloten in het woord , , ontvangen". Ze zijn geen schepping van een menselijke geest, doch ons van God geschonken door bemiddeling van heilige mannen Gods, die door de Heilige. Geest gedreven zijn.

Het valt echter op, dat art. 5 slechts gedeeltelijk is overgenomen. De Nederlandse Geloofsbelijdenis doet uitkomen, dat alléén de boeken der Heilige Schrift voor heilig en canoniek gehouden moeten worden. De Reformatoren hebben zich door de opneming van het woord , , alleen" gekant tegen de opvattingen der Roomse Kerk, die de openbaring niet voor afgesloten houdt. Deze verschillen met de Roomse Kerk liggen nog even scherp als in de dagen der Reformatie. Uit dien hoofde zou dit woord in een leer aangaande'de Heilige Schrift al gehandhaafd moeten worden. Bovendien heeft de latere ontwikkeling geleerd, dat het niet slechts tegenover de Roomse Kerk, maar tegenover allerlei afwijkende leer gehandhaafd en gehanteerd moet blijven, teneinde alles,

wat zweemt naar modernisme, ervaringstheologie, pseudo-mystiek en de theologi'ë van de nieuwere tijd, direct af te snijden; evenzeer als de traditie of de overlevering der Roomse Kerk.

Voorts heeft men ook doen wegvallen de laatste zin van art. 5 der Nederlandse Geloofsbelijdenis, n.l. Overmits de blinden zelven tasten kunnen, dat de dingen, die daarin voorzegd zijn, geschieden.

Tegen deze zinsnede zijn bezwaren ingebracht door prof. Haitjema en dr. Koopmans. Men keurde ze af, omdat de schijn daardoor gewekt zou worden dat de waarheid, waarvoor geloof gevraagd wordt, ook wel gezien kan worden. De waarheid en het gezag der Heilige Schrift zou dan rusten op vervulling der voorspellingen.

Hiertegen moet worden ingebracht, dat het laatste argument voor de autoriteit der Heilige Schrift niet gelijkwaardig geacht moet worden met het getuigenis des Heiligen Geestes of met het bewijs der goddelijkheid, dat de Heilige Schrift bij zichzelf heeft. We hebben hier te doen met een argument dat gev/aardeerd moet worden als een secundair middel voor aposteriorische bevestiging van ons geloof. De Heilige Schrift heeft geen redelijke argumenten voor haar autoriteit nodig. Ze bewijst haar goddelijkheid door zichzelf. Ze grijpt u aan, veroordeelt, troost, is een kracht Gods tot zaligheid, een zv/aard, een vuur, een fontein, een regen. Ze doodt en maakt levend. In de Heilige Schrift hoort men Gods woord: Alzo spreekt de Heere. De laatste zinsnede moet niet worden opgevat als een redelijke argumentatie, geen verkeerd ingestelde apologetiek, doch een greep uit de stof omx te illustreren. De Schrift is een goddelijk Woord, want de dingen, die daarin zijn voorzegd, gaan in vervulling. Dat leert ons de geschiedenis overduidelijk. En leert ons ook de Schrift zelf niet in Deuteronomium 18, dat men daaraan zal weten, of een profeet waarlijk door God is gezonden, indien zijn voorzeggingen werkelijk in vervulling gaan ?

Vervolgens wordt ook een beschouwing gewijd aan het getuigenis des Heiligen Geestes in de harten. Enige teksten worden als bewijsplaatsen aangehaald voor dit getuigenis. Nu valt het op, dat er verklaard wordt, dat de Heilige Geest in de gemeente woont inplaats van in de harten. De kracht van het getuigenis des Heiligen Geestes is toch daarin gelegen, dat Hij in de harten zelf getuigt.

Als er nu verder wordt uitgewijd over dit getuigenis des Geestes, blijkt, dat het verzwakt wordt tot hulp aan de mens, die de Heilige Schrift slechts zeer gebrekkig verstaat. De oorzaak daarvan is gelegen in onze beperktheid en zwakheid, onze onwil en ons ongeloof. Gods Woord leert evenwel, dat de naturlijke mens de dingen, die des Geestes Gods zijn, niet verstaat. Hij kan ze niet verstaan. Ze zijn hem dwaasheid. De Schrift leert ons, dat zonder wedergeboorte niemand het Koninkrijk Gods kan zien. Niemand kan toch iets aannemen, tenzij het hem van boven gegeven zij. Het is door de Heilige Geest, dat het geloof wordt gewerkt. Het geloof is een gave Gods.

Het getuigenis des Heiligen Geestes zou ons dan moeten leiden tot de ware gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift, dat is tot de ware gehoorzaamheid aan Jezus Christus en aan God de Vader. En nu behoren we zonder twijfel de ware gehoorzaamheid aan God als onze Schepper te betonen, maar in het onderhavige stuk gaat het om het geloof aan het gezag van het Woord Gods. De , Nederlandse Geloofsbelijdenis brengt | het gezag van het Woord Gods ook* onmiddellijk in verband met het geloof. Het Woord Gods ontvangen wij om ons geloof daarnaar te reguleren, daarop te gronden en daarmede te bevestigen'. En voorts wordt er beleden : Wij geloven zonder enige twijfeling al wat daarin begrepen is. In deze nadere bezinning op de inhoud van het belijden on- * zer Kerk wordt het getuigenis des Gees- .^ tes van het terrein van het geloof over-1 gebracht naar het ethische terrein van " de gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift. Van geloof wordt er niet meer gerept en alleen opgeroepen tot gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift.

Nu spreekt de Heilige Schrift meermalen van gehoorzaamheid aan God of aan het Evangelie, doch dan is de gehoorzaamheid steeds een vrucht van het geloof. Het geloof is primair ; de gehoorzaamheid secundair. Er wordt zelfs gesproken van de gehoorzaamheid des geloofs. Maar dan is het geloof het subject van het gehoorzamen. En het subject moet gegeven zijn, voordat er van een werking sprake kan zijn. En nu zijn wij zeker tot gehoorzaamheid aan Zijn Woord geroepen, doch vóór alles tot geloof in God en aan Zijn Woord. Daarna zal de gehoorzaamheid vanzelf uit het geloof voortvloeien. Op aarde zal dit gehoorzamen weliswaar gebrekkig blijven. Tot de volkomen gehoorzaamheid aan Jezus Christus en God de Vader zal hij echter eens na dit leven geraken. Doch vóór alles is de begeerte van de christen om tot de zekerheid des geloofs te komen.

De bezinning op het gezag van de Geest eindigt nu met de opwekking tot de bede : Kom, Schepper Geest! Het zal ongetwijfeld aller instemming vinden, als er gewezen wordt op de noodzakelijkheid om gedurig om de Geest Gods te bidden, dat die in ons woning make, in ons werke en verlichte en in alle waarheid moge leiden.Maar het is toch wel tekenend, dat deze opwekking geschiedt in bewoordingen van een titel van een werk van de bekende theoloog Prof. Barth. Het verraadt de geest, die dit geschrift ademt. Hoe anders was de houding van de opstellers van de Nederlandse Geloofsbelijdenis en van de Catechismus. Deze hebben er zich van onthouden om heen te wijzen naar de grote reformator Calvijn, hoewel de belijdenisgeschriften toch geheel met zijn geest zijn doordrenkt.

Nog een stem :

Het zevende hoofdstukje handelt over het gezag van het Woord en van de »Geest. Wij beginnen met het eerste gedeelte aan te halen : , , Wij ontvangen de boeken van het oude en het nieuwe testament als heilig ei: i kanoniek, niet zozeer, omdat de vroeg-Christelijke of gereformeerde Kerk ze aanneemt en voor zodanig houdt, maar inzonderheid omdat ons de H. Geest getuigenis geeft in onze harten, dat zij van God zijn en omdat zij ook het bewijs daarvan bij zichzelf hebben. (Ned. Geloofsbelijdenis art. 5)". Dit gedeelte vangt dus aan met het citeren van art. 5 N.G.B. In dit artikel gaat het rechtstreeks tegen de Roomse beschouwingen inzake het gezag van de H. Schrift ; uiteindelijk rust bij Rome het gezag van de Schrift | op dat van de Kerk : de Schrift is hei­ l lig en kanoniek, omdat de Kerk dat zegt. De Belijdenis zegt : neen j sprekende over het gezag van de Schrift, eindigen wij niet in de Kerk of bij de Synode of bij één of andere, hoe ook beroemde Kerkleraar, maar in het getuigenis des H. Geestes in het hart. De Belijdenis hecht wel betekenis aan het feit, dat de Kerk deze geschriften als Goddelijke heeft erkend : ieder mens staat op de schouders van het voorgeslacht en ieder geslacht is een schakel | in de keten der mensheid. Traditie zegt 5wel iets, daarop komt de volgende paragraaf terug. Men moet wel weten, wat men doet, als men deze erkenning voor heilig en kanoniek door de kerken verwerpt, maar ons geloof kan nooit rusten op het gezag van een ander, van kerk of bisschop, van synode of ouders. 'Dikwijls wordt in dit verband het woord van Augustinus aangehaald : Ik zoude het Evangelie niet geloven, als mij niet de autoriteit van de Kerk bewoog. De autoriteit van de kerk is een inleiding, waardoor wij tot het geloof van het Evangelie worden voorbereid, zo verklaart Calvijn deze opmerking van Augustinus. Rust het gezag van de Schrift op het getuigenis van mensen, wie zij ook zijn, dan worden deze rechter over de openbaring Gods.

Nu wordt er door de opstellers van het Synodale geschrift een gedeelte van art. 5 weggelaten. Men kan zeggen, hier wordt een uittreksel van art. 5 gegeven, maar dat weggelaten deel is toch van grote betekenis, ook in de discussie van vandaag. Daar staat n.l. dit : wij geloven zonder enige twijfel al wat in dezelve is begrepen. Al spreken de opstellers over de onfeilbaarheid van de Schriften, daarmede wil men niet bedoelen, wat in art. 5 staat, integendeel, dat ontkent men juist. Het is ook niet anders te verwachten : Barth meent, dat aan de Bijbel geen statische onfeilbaarheid mag worden toegekend. Feilbare mensen spreken in feilbare mensenwoorden Gods Woord, zo meent Barth. En hij voegt er aan toe : Zouden wij het anders zeggen, dan plegen wij opstand tegen de souvereiniteit van de genade Gods. Wij mogen dit woord niet omvormen in een onfeilbaar bijbels mensenwoord.

Onze Belijdenis denkt er anders over in art. 5 en het is jammer, dat slechts een deel van art. 5 in het synodale geschrift wordt aangehaald. Wij houden deze boeken voor heilig en kanoniek, inzonderheid, omdat ons de H. Geest getuigenis geeft in onze harten, dat zij van God zijn. Wij gaan dit niet in den brede hier behandelen ; wijzen er alleen op, dat het niet de bedoeling van onze vaderen was het getuigenis des Geestes ook maar op enigerlei wijze los te maken van het Woord. Gods Geest getuigt door en mèt en in het Woord. Hiermede moet ernst gemaakt worden, omdat wij anders in spiritualistische wateren terecht komen, waarbij een onderwaardering van het Woord ge-

vonden wordt, als zou dit een dode letter zijn. Ook gaat dit getuigenis niet aan het Woord vooraf, als zou ik eerst een openbaring door de Geest ontvangen over de waarheid van het Woord, om daarna de rijkdom van het Woord in zijn inhoud te leren kennen. Wij mogen van het Woord geen dode letter maken.

Het derde door het geschrift aangehaalde van art. 5 N.G.B, is : en omdat zij ook het fcewijs daarvan bij zichzelf hebben. Het zou te ver voeren om de verschillende uitgaven van de Ned. Geloofsbelijdenis op dit punt te vergelijken. Maar uit de verschillende redacties blijkt wel, hoe men in de dagen van De Brés en de Synode's, waarop de Geloofsbelijdenis aan de orde kwam, zelf hebben geworsteld om misverstand te voorkomen. Het voegwoord , , en" vinden wij wel bij Van Toorenenbergen (De Symbolische Schriften der Ned. Herv. Kerk, 2e dr., p. 10). De Latijnse tekst heeft , , en", maar deze tekst is secundair tegenover de Ned. en Franse (zie H. H. Kuyper, Post. Acta, p. 346) ; de Ned. tekst van 1611 en 1619 heeft , , en" niet: dewijl zij ook het (bewijs van die bij zichzelf hebben, gemerkt (d.i. overmits) de blinden zelf tasten kunnen, dat de dingen, die daarin voorzegd zijn, geschieden.

Ook Bakhuizen van den Brink (De Ned. Bel. Geschriften, A'dam, 1940, p. 65) heeft deze tekst.

Is het zonder betekenis ?

Het lijkt mij toe van niet : de klemtoon ligt op het getuigenis van de H. Geest. Men is ongetwijfeld wel eens de verkeerde kant opgegaan met deze opmerking in de belijdenis en men heeft vergeten, wat Calvijn zegt : Al ware het, dat iemand het heilige Woord Gods bevrijden kon van alle lastering der mensen, zo zal hij nochtans niet terstond die zekerheid, die dé godvruchtigen betaamt, in de harten planten. Dat geldt b.v. ook voor de resultaten der opgravingen, hoe schoon deze ook tonen, dat God waakt over Zijn Woord. Het getuigenis des Geestes is uitnemender dan alle redenering. Wij komen er niet met een voor het verstand dwingende redenering. Zouden wij tot de conclusie moeten komen, dat de vaderen zulks wèl hebben bedoeld, dan zou er bij hen een tegenspraak zijn in de eigen argumentatie, en zulks believen wij hen niet toe te dichten. Er is veelmeer hier een parallel met de vragen over de algemene en bijzondere openbaring in art. 2. Het klaarder en volkomener van art. 2 geldt ook hier bij het slot van art. 5. Het is te begrijpen, dat Koopmans van de passage van de Institutie, waarop dit gedeelte van de Belijdenis terug grijpt, zegt, dat dit gedeelte niet de meeste overtuigingskracht heeft. Dit hangt samen met de gedachte van Koopmans, dat de aanhef van art. 2 minder gelukkig is. Terecht is m.i. op de Synode van Dordt , , en" weggevallen. Het is dus niet zó, dat wij naast het getuigenis des Geestes een andere grond hebben, n.l. de dingen, die in de Schrift staan, zijn geschied en worden vervuld. Met dit gedeelte van art. 5 zullen wij geen moeite hebben ter verklaring, wanneer wij zien dat het hier gaat om wat Calvijn schrijft: Wat de menselijke getuigenissen en bewijsredenen, die tot bevesti­ ging van de Schriftuur dienen, deze zullen dan nuttig en bevorderlijk zijn, wanneer zij als hulpmiddelen onzer zwakheid naast het voornaamste en opperste getuigenis des H. Geestes volgen, en in de tweede plaats gesteld en gebruikt worden. Dwaas handelen zij, die aan de ongelovigen willen bewijzen, dat de Schrift het Woord van God is, want dit kan alleen worden verstaan in het geloof.

Ten slotte : de laatste alinea van hoofdstukje 7 van het Synodale geschrift over de leer van de H. Schrift: , , De H. Geest woont in de gemeente. Hij leidt in de volle waarheid en zijn hulp is altijd aanwezig. Als wij niettemin de H. Schrift in de waarheid, kracht, rijkdom en diepte van haar getuigenis slechts zeer gebrekkig verstaan, dan ligt de oorzaak daarvan in onze beperktheid en zwakheid, onze onwil en ons ongeloof. Omdat wij tot de ware gehoorzaamheid aan de H. Schrift, dat is tot de ware gehoorzaamheid aan Jezus Christus en aan God, de Vader, begeren te komen, bidden wij : Kom, Schepper, Geest".

In dit laatste gedeelte zit veel, dat ons treft: het gebed om de H. Geest bij alle Schriftonderzoek : de natuurlijke mens zijn de dingen, die des Geestes Gods zijn, dwaasheid. In deze weinige zinnen zit wel allerlei, dat ons doet vragen : Wat wordt hiermee bedoeld ? B.v. wordt met , , haar getuigenis" iets anders bedoeld dan de H. Schrift zelf? Waarom die aanduiding : gehoorzaamheid aian de Schrift is gehoorzaamheid aan Jezus Christus? De 'H. Geest leidt inderdaad in al de waarheid, d.i. de waarheid der Schriften.

Ik kan niet vinden, dat dit hoofdstukje verhelderend heeft gewerkt ten opzichte van de vragen over het gezag van de H. Schrift. De uitgelaten stukken verarmen het geheel. Wij houden ons maar aan het onverkorte en onaangevulde art. 5 van de Ned. Geloofsbelijdenis.

8. SCHRIFT EN TRADITIE.

De Keik zal zich tot het einde der dagen naar de Heilige Schrift richten als enige regel van haar geloven, spreken en handelen. Al de navolgers der apostelen welk ambt zij ook dragen of welke gaven des geestes hun geschonken mogen zijn, ontvangen de heilsopenbaring alleen door middel van de Heilige Schrift. De apostel plant, de anderen maken nat; de apostel legt het fundament, de anderen bouwen daarop ; de apostel is de vader, de anderen zijn de opvoeders. (1 Cor. 3 vs. 6, 10; 1 Cor. 4 vs. 15).

Heel het veelvuldige en rijke leven der Kerk, voorzover het waarlijk geestelijk mag heten, haar getuigenis onder volkeren en voor de overheden, haar theologische bezinning, haar zedelijk handelen, haar vroomheid, haar liturgie, haar orde, is de vrucht van het door de kracht van de Geest werkende Woord der Schrift. Men mag echter geen leringen van mensen, hoe heilig zij zijn geweest, gelijkstellen met de leer der Heilige Schrift, en men mag de gewoonte der kerk, het grote aantal dergenen, die een leer verbreiden of een gewoonte aanhangen, de opeenvolging van tijden en personen, de synoden en haar besluiten, niet gelijkstellen met de waarheid Gods (Ned. Geloofsbelijdenis, art. 7).

Wij erkennen slechts als met goddelijk gezag bekleed het Woord der Schrift. Dat Woord is elke morgen nieuw.

In dit gedeelte wordt stelling genomen tegenover de Roomse Kerk, die naast, in vele gevallen boven het gezag van het Woord Gods de traditie aanneemt als openbaringsvorm. In het onfeilbaar gezag van de paus, neemt ze zelfs de plaats van het Woord Gods in. Terecht keert zich de belijdenis en deze bezinning op de belijdenis daartegen. De Heilige Schrift wordt als enige regel voor haar geloven, spreken en handelen aanvaard. Toch wordt er in deze leer aangaande de Heilige Schrift nog gesproken van de openbaring van het heil aan de navolgers der apostelen. Openbaring nu is het bekend maken van Godswege van waarheden, die tot dusverre onbekend waren. Openbaring van waarheden des geloofs hebben we volgens onze Nederlandse Geloofsbelijdenis niet meer te verwachten. In art. 7 wordt immers beleden, dat de Heilige Schrift de wil Gods volkomenlijk vervat en dat al hetgeen de mens schuldig is te geloven om zalig te worden, daarin genoegzaam geleerd wordt. Het is niemand geoorloofd anders te leren dan ons nu geleerd is do'or de Heilige Schrift, ja, al ware het ook een engel uit de hemel. Het is verboden aan het Woord Gods iets toe of iets af te doen. De leer daarvan is zeer volmaakt en in alle manieren volkomen.

Toch spreekt de leer aangaande de Heilige Schrift van, openbaring van het heil, dat de navolgers der apostelen ontvangen door middel van de Heilige Schrift. Uitgaande van het openbaringsbegrip moet men dus aannemen, dat de geopenbaarde goddelijke waarheden dus telkens opnieuw moeten geopenbaard worden. Heeft dat laatste plaats, dan is er een woord Gods. De Gereformeerde theologie is gewoon te : spreken van de noodzakelijkheid van de verlichting door de Geest Gods, opdat we, het Woord Gods zullen verstaan. We hebben licht des Geestes nodig en een oog om te zien.

Die heilsopenbaring nu ontvangen al de navolgers der apostelen, welk ambt zij ook dragen 'of welke gaven des geestes hun geschonken mogen zijn. De betekenis van navolger in de zin van opvolger in een ambt, is in het Nieuwe Testament onbekend. Daar duidt het steeds op een navolgen in een godvrezende, christelijke wandel, waartoe de apostel het voorbeeld geeft. Daarom lijkt dit woord minder gelukkig gekozen. Ook daarom ware het woord navolger liever te vermijden, om alle gedachte aan apostolische successie bij voorbaat af te snijden. Tussen een apostel, die onmiddellijk door Christus is uitgez'onden en rechtstreeks door Hem onderwezen en een tegenwoordig dienaar van het goddelijk Woord, is een wezenlijk verschil. Dit onderscheid wordt ook vervaagd, als er gewezen wordt op de uitspraken van de apostel Paulus, die in beelden tekenen het werk van, de apostel zelf en van zijn medearbeiders in de gemeente. Onder alles blijft Paulus de gezonden apostel. Daarop beroept hij zich ook tegenover- de gemeenten.

In de tweede alinea wordt de stelling geponeerd, dat heel het veelvuldige en rijke leven der Kerk de vrucht is van het door de kracht van de Geest werkende woord der Schrift. We vermoeden, dat hier de gedachte achter schuilt van een kracht, die inheerent, inklevend en verborgen werkend is aan het Woord, de gedachte van een objectief getuigenis des Geestes, zoals sommige theologen van de tegenwoordige tijd voorstaan. De geloofwaardigheid van de Heilige Schrift wordt dan concreet gerealiseerd in het hart van de mens, die door Gods Woord wordt aangesproken. Dit Schriftgetuigenis komt dan met onweerstaanbare kracht op de mens af. Hiertegenover staat de Calvinistische opvatting, dat de Heilige Schrift wel geloofwaardig is in zich zelf, doch ze verkrijgt die geloofwaardigheid in het hart van de mens alleen door het getuigenis des Geestes.

Dit gedeelte van de leer aangaande de Heilige Schrift vangt aan met de stoutmoedige verklaring, dat de Kerk zich tot het einde der dagen zal richten naar de Heilige Schrift als enige regel voor haar geloven, spreken en handelen. In een vorige paragraaf is er beleden, dat er in het verstaan der Heilige Schrift veel gebrek is. De oorzaak daarvan ligt in onze beperktheid en zwakheid, onze, onwil en 'ons ongeloof. Hoe durft men dan toch te verklaren, dat de Kerk zich steeds zal blijven richten naar de Heilige Schrift als enige regel voor haar geloof en haar spreken? Jnplaats van te spreken als van een onbetwistbaar feit, zou het voorzichtiger zijn en meer in de lijn van de vorige paragraaf om hier de eis te stellen en de redactie te wijzigen in dier voege, dat de Kerk zich tot het eind der dagen moet richten naar de Heilige. Schrift, als enige regel voor haar geloven.

Eenzelfde opmerking kan geplaatst worden met betrekking tot de tweede alinea, wanneer er gesproken wordt van het veelvuldige en rijke leven der Kerk als een vrucht van het door de kracht van de Geest werkende woord der Schrift. Men wil het zien als een feit en men moet het stellen als een eis.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 augustus 1954

De Waarheidsvriend | 1 Pagina's

Van onze Studie-Commissie

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 augustus 1954

De Waarheidsvriend | 1 Pagina's