PREEK EN PREKEN
„Gouden appelen".
Professor Gerard Brom, uit Nijmegen, moet eens gezegd hebben: , , de protestanten kennen geen feestdagen, zoals de katholieken, ze hebben alleen preekdagen". Ik las deze uitlating in een artikel van A. Ingwersen, dat onder de titel: , , Verlos ons van de preektoon, Heer!" was opgenomen in , , Elsevier's Weekblad", d.d, 2 Juli 1955.
Afgezien van enige overdrijving, bevat dit gezegde van prof. Brom toch wel een element van waarheid. In onze eredienst neemt de preek een grote plaats in, al zijn onze kerkelijke feestdagen niet uitsluitend , , preekdagen". Ze zijn het in zoverre, dat naar gereformeerde zede de dienst des Woords aan onze feestdagen — ik denk met name aan de Zondag — wijding en leiding moet geven tot een- , , vieren van onze vierdagen". Maar dat houdt dan óok in, dat er waarlijk gepreekt moet worden en goed gepreekt, zó, dat de gemeente aan de preek iets heeft, voor die feestdag, doch ook voor de volgende dagen. Er moet van de preek iets uitgaan. Ze moet de mensen iets geven, ze moeten er wat mede uitrichten kunnen. De preek moet pogen richting en lijn en stijl in het leven der gemeente te brengen. De ouden spraken in dit verband van „teerkost 'op de weg".
Nu weet ik heel goed, dat alles, wat ik even noemde, menselijke kracht en macht verre te boven gaat. Zal een preek waarlijk iets dóen, zal ze de harten treffen, vernederen, vertederen, verandering in de levens 'brengen en de moeilijke en toch gezegende weg der bekering opdringen, dan is het nodig, dat God de Heilige Geest ze in Zijn hand neemt en Zijn Woord er in als met macht doet zijn.
Maar dat ontheft hem, die geroepen is tot preken, of om het nog juister te zeggen, om het Woord te bedienen, niet zich op het uiterste in te spannen en zichzelf zivare eisen te stellen, ja, te worstelen om het hoogste te geven, dat hij kan geven.
Professor Visscher placht op het college ons te zeggen: , , Vergeet niet, dat ge een stug en weerbarstig gehoor hebt, en alles moet doen om die mensen te boeien". Er moet in iedere preek, wat dit aangaat, iets zijn van wat Multatuli op zijn wijze uitdrukte : , , Ik wil gelezen worden". Dat vraagt voor het materiële en formele een hoog ideaal. Naar het patroon van Spreuken 25 vs. 11 : , , een rede, op zijn pas gesproken, is als gouden appelen in zilveren gebeelde schalen".
Over beide moet in dit verband gehandeld worden. Ik begin met het eerste, het materiële, samengevat in de ondertitel, hierboven.
Wie geen vreemdeling is in het kerkelijk Jeruzalem, weet, dat aan een preek vele en velerlei eisen worden gesteld: Ze moet , , een goed woord" zijn, zeggen velen. Weer anderen spreken liever van „een hartelijk woord". Nóg anderen stellen als eisen: actueel, fris, afgestemd op de tijd, de voornaamste problemen daarin, het wereldgebeuren, niet te lang, zakelijk, op de man af, bevindelijk of niet bevindelijk, en zo maar meer. Is het zo gezien, niet een onbegonnen werk een preek te maken en uit te spreken ?
Ja, inderdaad, indien er niet nog een veel groter eis was, die al de genoemde ver overtreft en aan het goede daarin 'bevrediging kan geven. De preek moet zijn: , , dienst des Woords", verkondiging van de 'boodschap Gods aan de gemeente. Dat is wat God zelf in de Heilige Schrift ons zegt en met name door Petrus in Hand. 6 vs. 4 vertolkt wordt: , , wij zullen volharden in de 'bediening des Woords". En het is de zegen onzes Gods over ons, dat de Reformatie in haar teruggaan tot het Woord, deze eis weer met nieuwe gloed en toewijding heeft geproclameerd en in practijk gebracht. Het is dan ook opmerkelijk, 'hoeveel de reformatoren Luther en niet minder Calvijn, hébben gepreekt. Het is bekend, dat Luther, om het kwaad, door de , , Radicalisten" aangesticht tijdens zijn verblijf op de Wartburg, te bezweren — ze dreigden heel de zegen der hervorming te verijdelen — bij zijn terugkeer in Witteniberg en de omgeving een hele week aaneen tegen hen preekte en het onheil door het Woord bezweren mocht.
En Calvijn preekte schier elke avond in de week, kort, maar krachtig, om zo door geregeld en gezet onderwijs de Heilige Schrift aan het volk te verklaren, de mensen er wegwijs in te maken, ze de Schrift als de enige regel voor geloof en leven te doen kennen, om op deze wijze de gemeente te bouwen. Gewoonlijk preekte hij , , vervolgstoffen", wij zouden 't , , Bijbellezingen" kunnwn noemen, waarvan de meeste, met de preken over , , vrije stoffen", ons bewaard zijn gebleven.
Hoezeer Calvijn het zich tot taak gesteld had aan het volk de H. Schrift in geregelde volgorde te verklaren, bewijst het feit, dat, toen hij na zijn verbanning uit Geneve, op de bede van overheid en volk teruggekeerd was, hij bij zijn eerste optreden in de hoofdkerk, de St. Pierre, zonder ook maar met één woord te reppen over het verleden, heel gewoon vervolgde, waar hij met de Schriftverkondiging de laatste maal, dat hij kon preken, was gebleven.
Zo hebben de reformatoren de gemeente onderwezen en gebouwd en gevormd tot een kerk, die leefde uit het Woord. Ze hebben haar worstelend en biddend tot het „geweten der samenleving" gemaakt. Ze hebben predikers gevormd, die als John Knox, de reformator van Schotland, het aandorst om Gods eer en het heil des volks, de wufte koningin, Maria Stuart, tot bekering op te roepen, zó overtuigend en met gezag, dat ze beefde en sidderde voor het Woord. Ze hebben een geslacht gekweekt, waaruit predikanten opstonden, die vrij en onverveerd volk en overheid opriepen tot de wegen des Heeren, ja, die als een ds. Stout in Amsterdam, , , de keien uit de straat preekten". Dat gezag kwam doordat ze door Gods Geest bezield het Woord bedienden, de 'boodschap Gods naar de noden van de tijd verkondigden. Ze waren actueel, afgestemd op de tijd.
Ze schuwden niet de problemen aan te snijden: ze preekten niet , , tijdloos", maar hadden het woord voor hun tijden, dat het volk iets gaf en de kansel een macht voor de zaak des Konings deed zijn.
Verkondiging van de boodschap Gods aan de gemeente, dat heeft de preek ook in deze tijden te zijn. Want het is de opdracht Gods voor alle tijden.
Ik leg daar de nadruk op. Want er is niet zelden in deze tijden een streven in de kerk om het met die eis Gods en dat recht der gemeente niet al te nauw te nemen. In het bijzonder denk ik in dit verband aan het streven om door veel , , liturgie" de preek op het tweede plan te brengen en te degraderen tot een , , stichtelijk woord", een bewogen toespraak, waarmede dan de gemeente huiswaarts wordt gezonden. Er is immers voor een preek, als woord-verkondiging, geen tijd meer in een dergelijke , .liturgisch" overladen dienst, die vooral niet langer dan een uur mag duren. Op deze wijze wordt de gemeente de kant van „de minste weerstand" opgedrongen, is straks niet meer bij machte om een normale preek te beluisteren en 'onwillig zich daarvoor in te spannen. Wie daaraan toegeeft, met het naar veler inzicht vergeeflijk argument om de , .zwakheden des volks" te ontzien, komt in een impasse. Vooral deze, dat hij de tijd, nodig voor Schriftonderzoek en gedegen studie, gebruikt om bij een tekst velerlei actualiteiten te verzamelen, om zo de gemeente te vergasten op een preek, die wonderwel doet denken aan de vlaggetjes bij feestelijke gelegenheden in milde mate aan het touwwerk der schepen aangebracht. Een fleurig gezicht! Maar dergelijke preken, —, ze zijn niet ongeestig wel genoemd „gepavoiseerde preken", zijn allerminst een fleurig verschijnsel voor de gemeente op haar , , feestdagen". Hetzelfde kan gelden van het soort, dat men de naam geeft van , , vuurwerkpreken". Ze mogen heel even perplex doen luisteren, maar zonder meer geven ze weinig licht en warmte. Het zijn verschijnselen die ook onder ons wel voorkomen. Maar onze gemeenten floreren er niet bij. Evenmin als bij preken, die smaken naar een verdund aftreksel van geurige kruiden uit , , oude schrijvers" verzameld, dan naar een frisse, lavende dronk, geput uit de bronnen der Schrift.
Men versta mij goed.
Ik bedoelde helemaal niets onvriendelijks aan 't adres van , , oude schrijvers". Integendeel, ik acht ze hoog, zowel de Nederlandse als de Engelsen en de Schotten. Ik heb er veel uit geleerd en leer er nog telkens uit. Ik heb vaak met zelfbeschuldiging mij verwonderd over hun rijke kennis van de Schriften.
Ze zijn Bijbelvast om jaloers op te zijn. En ze kennen het hart des mensen dientengevolge — want de beste bron van psychologie is altijd nog de Bijbel! — in al zijn roerselen, driften en tochten. En ze zijn „bevindelijk" in de rijkste zin van het woord. Wie ze niet bestudeert, doet zichzelf grote schade aan.
Maar ik weiger een preek , , bevindelijk" te noemen, die niet anders is dan een extract uit Smijtegeld of de zoveelste verdunning van Rutherford of Boston. Men kan daarmede eer inleggen bij gemeenten, die tevreden zijn als ze de bekende klanken en uitdrukkingen horen, de waarachtig aangeslagen zielen zullen hun zieledorst er niet mee laven kunnen, noch hun honger naar het Woord er mede stillen; en de fijnproevers weten wel heel snel dit , , snode" van , , het kostelijke" te onderkennen. Bovenal, Gods eer wordt er niet mede bevorderd. En die moet ons bovenal teer zijn, vooral als gereformeerden. Gods eer wordt gediend en de gemeente gesticht, gebouwd, opgebouwd in het allerheiligst geloof, als er gepreekt wordt zoals God het de prediker geleerd heeft en tekens weer en meer wil leren. En dan mag het voor ons besef armzalig en stumperig zijn en lang niet volmaakt en aanvankelijk de sporen van .beginnelingen vertonen, dat wordt gaandeweg wel beter, als de , , boodschap" maar in het centrum van hart en leven staat, als maar gekend wordt het worstelen om de leiding en het licht des Geestes tot opening van de Schriften tot een luisteren naar de boodschap Gods.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 september 1955
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 september 1955
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's