Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Godefridus Udemans

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Godefridus Udemans

9 minuten leestijd

III

De reden, waarom we de gewone maat. van twee artikelen overschrijden en er aan Udemans drie wijden, ligt in de omstandigheid, dat nog een tweetal belangrijke boekjes van hem op een korte bespreking wachten. We verstaan daaronder niet de boekjes, die we ook nog niet noemden : Een salich nieuwjaer dat altoos duurt, dat sterk aan Teellinck doet denken en dat over Absaloms hayr (haar), waarover we meer hopen te vertellen, als we aan Jacob Borstius toekomen, die met zijn befaamde preek over het lange haar (der mannen: de pruikentijd begint!) zowat heeft ontketend wat men noemt: de hayrige oorlog (de oorlog over het haar).

Udemans schreef nóg uitnemender dingen. In de eerste plaats zijn Corte ende duydelijcke verclaringe over het Hooge-Liedt Salomos Hij is bij ons weten de eerste der gereformeerden, die in ons land over het Hooglied schreef. Men heeft wel beweerd, dat het Piëtisme zo'n overgrote belangstelling in het Hooglied zou hebben gehad, waaraan men allerlei kwaad toeschrijft, maar o.i. spreken de feiten dat helder en klaar tegen.

Over dit boekje (het komt in 19e eeuwse nadruk nogal eens voor) vertellen we iets naders. Udemans zegt er van, dat hij het samenstelde „tot vertroosting en stichting van alle kinderen Gods, die opregt verlangen naar de bruiloft des Lams".

Dat is een nobel doel. Maar naar de vorm lijkt ons deze verklaring niet zeer geslaagd. We zouden daarom willen opperen : Is dit wel een eigen werk van de zo praktische Udemans ? Of is het een vertaling, licht van een Engelse puriteinse schrijver, waarbij hij zich gedwongen hield aan diens bestek ?

Hij doet n.l. zo : hij geeft van elk deel eerst de tekst met een korte letterlijke verklaring. Daarna een nadere verklaring, die de geestelijke zin wil weergeven, zonder totaal te vergeestelijken. Tenslotte worden nog de leerstukken uit het behandelde hoofdstuk naar voren gebracht. Deze behandeling is gerekt en eentonig en leidt tot veel herhaling. Loffelijk is, hoe hij steeds Christus in het centrum zet en dat hij het Hooglied wel verklaart als ziende op de band van Christus en de enkele gelovigen, maar toch niet los van diens band aan de medegelovigen. Zo wordt het kerkelijke en het persoonlijke op een gelukkige wijze verenigd. Stellig vinden we hier geen geestelijke zelfgenoegzaamheid. Het hier maar aanvankelijke, strijdende geloof móét wel met verlangen uitzien naar de grote bruiloft van het Lam. Dat verlangen klinkt hier ddn ook machtig door, even sterk als in een apart boek, dat hij nog aan Mattheüs 25, de laatste dagen heeft gewijd: De laetste basuyne. Daar horen we de boeteprediker Udemans, een kant, die we ook bij anderen ontmoeten. Maar de boeteprediker, die doorgeeft „de getrouwe waerschouwinge onzes Heren Jesu

Christi aangaande des menschen uyterste", is toch vooral Evangelist, die blinden, lammen, kreupelen roepen en noden blijft tot de bruiloft des Lams.

We zullen het hele boekje over het Hooglied niet bespreken. Daar ontbreekt de ruimte toe. Zoals gezegd : alles wordt verklaard, als ziende op Christus en Zijn gemeente, Daarbij treft ons vooral hoofdstuk 7 en 8. Groot was — zo zegt Udemans daar — het verlangen der oudtestamentische kerk naar de vleeswording van Christus, die haar eigen heil is. Maar óók was groot het verlangen, reeds van die oudtestamentische kerk naar de roeping der heidenen. Het Hooglied spreekt van een jongere zuster, die nog niet tot jaren en volle wasdom kwam. Dat is, zegt Udemans, het beeld van de roeping der heidenen om medeërfgenaam te worden van de genade van Christus, en op wie de oudere zuster, de kerk, met groot verlangen wacht.

Zo neemt Udemans de zendingsfakkel uit Teellinck's hand over. We kunnen zijn toepassing begrijpen. Als de oudtestamentische kerk al zo verlangde naar de dag, waarop de volheid der heidenen zou ingaan, hoeveel te meer dan de kerk van het Nieuwe Testament! Het blijft een van de meest aantrekkelijke kanten van de Nadere Reformatie, dat ze niet eindigde in een zelfzuchtig, geestelijk genieten, maar zich geroepen wist tot dienstbetoon, opdat de zegen van Abraham zou komen tot alle volken.

Als Teellinck zo een man is van de , , uitwendige zending", dan licht ook van de , , inwendige zending". Deze woorden zijn van veel later tijd, maar de zaak is er aanstonds. Het Piëtisme heeft juist z'n bestaansgrond in het feit, dat de kerk wel gereformeerd in naam en belijdenis was, maar in de kern nog zo door en door heidens.

In die kerk krijgt het probleem van het Heilig Avondmaal een eigen gestalte. De zwaarmoedige Van Lodenstein werd er toe gebracht, het Heilig Avondmaal niet meer te bedienen omdat hij a.h.w. stromen ijskoud water over zijn ziel voelde gaan, ziende, hoe het ontheiligd werd.

Dat heeft Udemans niet gedaan. Kwam dat, omdat Zierikzee zoveel heiliger was dan Utrecht, waar Van Lodenstein predikant was ? Daar moet ge zeker ontkennend op antwoorden: Utrecht had nog wel de naam van een uitblinkster te zijn, een veste der orthodoxie. Kuyper zal daar intussen aan toevoegen : Ja, maar het is óok de stad met de 7 kerkhoven!

Udemans heeft Van Lodenstein's bezwaren, die klaarblijkelijk moeten verklaard worden uit de indruk, die Jean de Labadie (over wie later) op hem heeft gemaakt, wel gekend, maar ze evengoed als bijna alle mannen van de Nadere Reformatie verworpen. Als hij op huisbezoek is en het Heilig Avondmaal komt ter sprake of wanneer hij , , Voorbereiding" preekt, dan komt men met een beroep op die geesteloze kerk en kerkmensen bij hem niet klaar. Dat weten we uit het kleine geschrift, dat in oude en nieuwe druk gedurig voorkomt en dat getiteld is : Voorbereijdinge tot den Hl. Avondmale in maniere van 'tsamenspraeck. We merken hierbij op, dat opvallend groot het aantal boekjes is, door de vaderen aan deze zaak gewijd. Dit boekje van Udemans komt b.v. voor in een vaak voorkomend klein werkje van P. du Moulin e.a. over Het recht gebruik van het H. Avondmaal, 1675.

De vorm van de samenspraak, nóg altijd geliefd in sommige kringen en blijkbaar zeer oud (Teellinck—Ridderus), wordt ook hier gekozen. De sprekende personen zijn Urbanus (= stadsmens) en Theophilus, zijn predikant, blijkbaar Udemans zelf.

Urbanus is een trouw kerkganger, maar geen gast aan het Heilig Avondmaal. Hij heeft 6 redenen, die hem schijnen te excuseren. Eerst: dat er aan het Heilig Avondmaal, dat immers maar iets uiterlijks is, toch niet zoveel gelegen is. Het is „middelmatig", het komt toch maar aan op hart en geest en waarheid. Maar Theophilus antwoordt, dat hier dan toch maar een gebod Gods achter ligt, die beter dan wij weet, wat ons nodig is. Dan zegt Urbanus: Ja, maar velen lopen maar aan en bleven beter af. Helaas is dat zo, antwoordt Theophilus. Echter: ook de H. Doop wordt misbruikt, maar misbruik heft recht gebruik nooit op. Het komt er alleen op aan, of wij oprecht zijn. En, duidelijk ingaande tegen de Labadie en Lodenstein, zegt Udemans dan: Dode lidmaten gaan ons even weinig aan, als dat een houten been met een levend been gemeenschap heeft. We worden dus op ons zelf gewezen, op onze eigen beproeving. Dan zegt Urbanus ; Goed, maar zie toch eens wat een scheuringen en kerken ! Waar moet ik heen ? Waar wordt het H. Avondmaal dan zuiver bediend ?

Als we dit lezen, 300 jaar nadat het werd geschreven, verwonderen en bedroeven we ons, dat Udemans vandaag aan de dag dit woord kon hebben neergeschreven. De gedeeldheid is blijkbaar een kruis, dat Gods kerk draagt van het begin tot het einde en dat zomin door de balsem van de leer der pluriformiteit als door de spalken van een modus Vivendi werkelijk geheeld wordt.

Udemans heeft al weer een antwoord klaar. Hij zegt: Die Gods wil doet, verstaat de wil van God. En wel zó : door het oog te slaan op Jezus Christus, de overste leidsman ; door het Woord Gods te overleggen ; door van hoge kwesties af te zien en te komen tot het grondprobleem van ellende-verlossing-dankbaarheid; door ootmoed - , door de leiding van de H. Geest; door z'n kennis, hoe klein ook, in praktijk te brengen.

Urbanus vlucht onder dit rijke antwoord vandaan tot een vierde uitvlucht: Ik ben niet waardig genoeg. Maar Udemans antwoordt snedig : Als ge dat dan weet, bekeer u en geloof het Evangelie ! Want wie onwaardiglijk wegblijft, die blijft zich óók een oordeel weg!

Nóg twee pijlen heeft Urbanus op zijn reeds krakende boog. Als hij aan het H. Avondmaal komt, vreest hij de strenge censuur van de kerkeraad. Daar voelen wij het groot verschil in met het heden. De tucht werd toen anders gehandhaafd dan nu. Maar Theophilus antwoordt: De tucht betreft de bozen. Als gij oprecht zijt, hebt ge niets te vrezen.

Laatste uitvlucht is: Als ik ga, wat zal mijn Vader dan wel zeggen? Udemans proeft hier zeker wel het drama van een gespleten gezin achter, maar kan alleen antwoorden: Gij m.oet God meer gehoorzamen dan de mensen.

Tenslotte vat Udemans de vereisten voor het waardiglijk Avondmaalsvieren samen. In de christen behoort te leven en mag leven door Gods genade : barouw, geloof, liefde. Van deze alle drie wordt aangewezen aan welke tekenen ze gekend worden en door welke middelen opgewekt of versterkt.

Aan tafel houde het ons bezig, de dood van de Here Christus verkondigen. Daarbij geldt: omhoog het hart! Zo is er het uitzicht op het Grote Avondmaal.

Na het H. Avondmaal worde God vooral gedankt. Daarom heet het immers ook: eucharistie — d.i. dankzegging ? De dank zij een zaak van hart en mond, van ambt en werk, en, heel praktisch, van barmhartigheid tegenover de arme en zwakke naaste. Een heel program, al is het helemaal niet wettisch! — Urbanus zucht: Wie is daartoe bekwaam ? Maar Theophilus troost hem en ons, zeggend : Ge hebt het van harte te pogen. God biddend om de bedekking van het zwakke er in.

Lezer(es), hoe smaakt u deze Udemans ? Is deze „oude schrijver" niet in vele opzichten fris en nieuw?

vele opzichten fris en nieuw ?

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 maart 1956

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Godefridus Udemans

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 maart 1956

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's