Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

JACOBUS KOELMAN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

JACOBUS KOELMAN

7 minuten leestijd

I

Koelman is Utrechtenaar. Hij is er geboren en gestorven. Maar tussen die twee tijdstippen in ligt een veelbewogen leven, dat vrij sterk aan dat van dr. Kohlbrugge doet denken. Beiden hebben ze iets onverzettelijks. Aller hand was tegen hen en wederkerig hun hand tegen niét weinigen. Beiden zijn martelaar geworden van het liberalisme van hun dagen. Beiden doen, van buiten beschouwd, nogal ruig aan, maar ze waren toch van binnen gevoelsmensen, mystici.

Koelman, geboren in 1632, in Utrecht, heeft zo wel vanzelf in Utrecht gestudeerd. Hij volgde de theologische colleges van Voetius, die hem gestempeld hebben. Maar daarnaast ging zijn belangstelling ook uit naar de filosofie. Dat is iets merkwaardigs en doet wat aan Amesius denken. Het bewijst ons, dat het Piëtisme in geen geval vijandig aan alle cultuur kan heten ; dat het ook voor de wijsbegeerte wel degelijk plaats heeft, mits die niet de theologie overheerse, maar haar wil dienen en helpen.

Koelman heeft er zo de smaak van te pakken gekregen, dat hij, zoals later Comrie, promoveerde tot doctor in de filosofie.

Als hij beroepbaar is geworden, dient hij een jaar als ambassadepredikant, eerst in Kopenhagen en later in Brussel. Dat is ons tegenwoordig onbekend, maar het is te vergelijken met onze legerpredikanten. Zoals men, ook al vroeger, de uittrekkende militairen niet zonder geestelijke verzorging liet, zo zond men vroeger met de uitgaande gezanten ook een gezantschapspredikant mee, die dan meteen heel de nederlandse kolonie ter plaatse diende. Als die jaren in den vreemde om zijn, wordt Koelman beroepen in Sluis, in Zeeuws-Vlaanderen. Dat is de plaats, waar van Lodenstein ook een aantal jaren doorbracht. Daar stond Koelman 13 jaar tot hij in het jaar 1675 door de Staten van Zeeland (dus niet door Classis en Synode) werd afgezet en verbannen.

Wat had hij dan wel gedaan, dat hij zo zwaar moest gestraft worden ? Wel vooral dit: dat hij een goed calvinist was en als zodanig een krachtig kampioen voor het eigen recht van de kerk tegenover (naast) de staat. Daarin is Koelman wel ongeveer de eerste in de kring van de Nadere Reformatie, maar we zullen nog kunnen opmerken, dat hij daarin heel zeker niet de laatste is.

In Sluis is hij van stonde aan waakzaam, opdat de overheid zich niet steke in de kerkezaken, b.v. die van de beroeping. Maar dat heeft hem nog niet zo hard doen botsen. Wel dit andere: dat hij een fel tegenstander was van het verplicht gebruik van formulieren (b.v. die van H. Doop en H. Avondmaal) en evenzo van formuliergebeden. Deze zelfde afkeer vinden we, gematigder, bij van Lodenstein; anderen hebben zich daar blijkbaar gemakkelijker in kunnen vinden.

Hoe wat dat verklaren moeten ? Mogelijk zó, dat tijdens Taffin en Teellinck de kerk (en ook de predikanten) nog zó in de kinderschoenen stonden, dat ze de steun van die formulieren wel konden waarderen. Met Koelman en van Lodenstein komen we in een latere tijd, waar men , , hetgeen des kinds was" wil afleggen. We moeten er dan wel aan toevoegen, dat de meeste predikanten zich niet zo volgroeid voelden en dat Koelman en van Lodenstein stellig uitblinkers zijn geweest en daarom zulke eenspanners.

Volgens deze twee zijn die formulieren een groot gevaar. Ze maken het predikant en gemeente veel te makkelijk. Het gaat wennen en afstompen en dan is er geen eind aan het afraffelen. Dan komt er een „sleur- en slenterdienst".

Koelman heeft volstrekt geen bezwaar tegen de inhoud der formulieren, maar hij wil bij doops- en avondmaalsbediening met eigen woorden die inhoud weergeven en evenzo er vrije gebeden bij gebruiken.

In dit rebelleren tegen , , de letter" proeven we eerst een sterk geestelijk leven. Het is niet toevallig, dat van Lodenstein en Koelman tot de mystiek ingestelden behoren. Maar we kunnen toch ook niet anders zeggen, dan dat hier ook een gebrek aan kerkelijke zin valt waar te nemen. Als de kerk (stellig om goede redenen) dit nodig oordeelde, dan is het niet juist, dat Koelman zich als eenspanner daar boven verheven voelt. En dat hij op deze wijze zelfs zijn ambt in de waagschaal stelt, doet ons groot respect hebben voor zijn gevoelig geweten en zijn blanke eerlijkheid, maar het kan ons niet doen vergeten, dat het hele ambt dan toch nog wel wat meer betekent dan dit ene kleine, onderdeel. Bovendien hebben wij in onze tijd er ook meer oog voor, dat juist in die oude liturgische stukken onzer kerk het gereformeerd karakter onzer kerk zo sterk is bewaard gebleven en dat zó deze formulieren een protest betekenen tegen allerlei indringende , , geest der eeuw".

Het heeft Koelman diep gegriefd en hij heeft het ook nooit vergeten: niet mijn kerk heeft mij afgezet, maar de (daartoe onbevoegde) overheid. Dat deed hem zeggen, op een wijze, die wel iets aan ds. Paauwe doet denken: Dus ik ben nog wettig predikant. Ik ben in het bijzonder nog steeds de wettige predikant van Sluis.

Daar was z'n kerkeraad, die hem met lede ogen zag gaan, het volkomen mee eens en lange tijd heeft die dan ook ge­ weigerd, in de bestaande (schijn-) vacature te beroepen. Als tenslotte alle hoop op een rehabilitatie van Koelman moet worden opgegeven, wordt de plaats tenslotte toch vervuld. Dat is een bittere dag geweest voor ds. Koelman.

Zo komt voor Koelman de tijd van ballingschap en zwerven. Hij gaat naar Rotterdam en Amsterdam, maar vergeet ook Friesland niet en houdt overal conventikels. Dat maakt verschillende kerkeraden boos en die proeven daar labadistische saparatielusten in. Dat ontkent Koelman echter ten sterkste. Hij is geen labadist, ook geen scheurzieke. Hij houdt geen samenkomsten onder kerktijd en als hij aan de huisgemeenten werkt, is dat, omdat de kerkeraden daarin veel te laks zijn. Als ér dan protesten bij de overheid volgen, en die Koelman in het nauw brengt, volgt deze een curieuze taktiek, die eigenlijk heel weinig bij zijn militante aanleg past. Dan verhuist hij een poosje, tot de zaak wat gesust en vergeten is en daarna duikt hij weer op en begint van voren af aan ! Om in Réveiltermen te spreken: deze, , medische" methode bevreemdt wel bij een man, die veeleer , , juridisch" en , , confessioneel" gezind is.

Op deze wijze heeft Koelman veel vrienden gehad en evenzeer vele tegenstanders.­

Wat spottend sprak men van , , Coelmannianen", maar deze verspreide gemeente, ze mocht dan sterk een „onzichtbare gemeente" zijn, heeft hem veel liefde bewezen en hem veel vergoed, van wat hij door zijn ballingschap missen moest.

Tenslotte is hij in Utrecht gaan wonen en tot onze voldoening vond hij daar tenminste collega's, die zoveel besef van zijn gaven hadden, ook licht van zijn moeilijk levenslot en tenslotte licht van hun eigen tekort en eenzijdigheid, dat ze hem lieten begaan in zijn conventikel-houden, ja, hem zelfs niet weerden van de Avondmaalstafel, zoals elders regel was. Hoe hij, zonder salaris, heeft kunnen leven, is niet helemaal duidelijk. Vermoedelijk hebben rijke geestverwanten hem ondersteund.

En dan heeft Koelman de pen genomen en een hele reeks engelse, puriteinse schrijvers in onze taal overgebracht. Als u werken ontmoet van Hugh Binning, van Thomas Hooker en William Guthry en dergelijke, dan hebt u alle kans, dat u op het titelblad wordt aangegeven dat J. Koelman voor de vertaling zorgde. Zo heeft Koelman eens christens wraak genomen. Men had hem van de kansel verdreven : maar deze vertaalde werkjes waren als het ware evenveel kansels, vanwaar het levende en eeuwig blijvende woord bleef klinken, ook als Koelman's profetisch geluid zou verstomd zijn.

Koelman's levensavond kwam in 1695. Zo heel oud is Koelman dus niet geworden, maar 63 jaar. Hij woonde in Utrecht in de Stroosteeg, vlak naast de Catharijnekerk op de Lange Nieuwstraat. Daar is hij begraven, evenals eerder zijn geestverwant Gisbertus Voetius. Merkwaardig : deze twee kampioenen in de strijd, ook tegen Rome, liggen begraven in een kerk, die later weer aan Rome is teruggekomen en thans zelfs als kathedraal fungeert! Voor deze beide oude strijders is dat echter niet erg. Ze wisten te goed : Elders de rust.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 maart 1956

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

JACOBUS KOELMAN

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 maart 1956

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's