De Dordtse leerregels
....Eii hier is het, dat zich voornamelijk voor ons ontsluit de diepe, barmhartige en evenzeer rechtvaardige onderscheiding der mensen, zijnde in evengelijke staat des verderfs, of het besluit van Verkiezing en Verwerping, in het Woord Gods geopenbaard. Hetwelk, evenals d verkeerde en onreine en onvaste mensen verdraaien tot hun verderf, alzo de hei lige en Godvrezende zielen een onuitsprekelijke troost geeft.
Hoofdstuk I. Artikel 6.
In zijn Dogmatiek schrijft prof. H. Bavinck: , , En juist daarom is de leer der verkiezing beide voor de ongelovige en voor de gelovige, tot zulk een onuitsprekelijk rijke troost". Zover gaat artikel 6 niet. Daar staat alleen dat de Verkiezing aan de heilige en Godvrezende zielen een onuitsprekelijke troost geeft.
Hoe moeten wij ons dat denken?
Immers menigmaal wordt de Uitverkiezing beschouwd als een hinderpaal. Velen zeggen, dat het toch niet geeft, wat men ook doet, want als men niet uitverkoren is, wordt men toch niet zalig. Dat is echt een verdraaien van deze leer. Nergens toch lezen wij dit in de Schrift en wel het omgekeerde: , , Bidt en u zal gegeven worden. Zoekt en gij zult vinden. Komt allen tot Mij, die vermoeid en belast zijt en Ik zal u rust geven". Daar is een bijbel vol beloften aan hen, die iets doen, n.l. komen, bidden, zoeken, werken.
Laat iemand eens zeggen, dat de H. Schrift voet geeft aan de gedachte, dat de Uitverkiezing voor een tobbend, biddend, zoekend mens, een hinderpaal zou kunnen zijn. Dat is uitgesloten. Het is eer andersom. Iemand zou kunnen zeggen : Nu heb ik alles geprobeerd ; maar het is hopeloos. Ik kan mij niet tot God bekeren. Dat harde hart van mij is totaal afkerig. Maar nu zou ik nog op één ding kunnen hopen, n.l. dat God van eeuwigheid mij gekend heeft. Dan zou de Heere zich over mij kunnen ontfermen.
Hiermee wil ik deze redenering niet aanbevelen. Wij moeten ons houden aan het geopenbaarde Woord. Daarin worden wij allen, die het evangelie horen, hartelijk uitgenodigd om ons te laten zaligen. Als er nu enige begeerte tot of noodzakelijkheid van de bekering in ons begint te leven, dan moeten we veel aan dat geopenbaarde Woord denken. Maar als we dan geplaagd worden met de aanvechting, dat wij niet uitverkoren zijn, wat dan ? Dan moeten wij dubbel aan dat geopenbaarde Woord denken. Maar onthoudt nu, wat ik schreef. Dat geldt, wanneer onze ziel begint te hongeren en te dorsten naar God, de vergeving van zonden en een nieuw hart. Daar staat nergens in de bijbel, dat iedereen zalig wordt. Men zegt tegenwoordig wel, dat alle mensen uitverkoren zijn, maar dat is volkomen in strijd met Gods eigen uitspraken. Allen, die tot het eeuwige leven zijn uitverkoren, worden immers zalig. Dus wanneer alle mensen uitverkoren waren, zouden ook alle mensen zalig worden. Daarvan heeft echter de Heere Jezus gezegd, dat er slechts weinigen het eeuwige leven vinden. Dat zijn toch de harde feiten van Gods eigen Woord. Men kan het evangelie noemen: het evangelie der uitverkorenen en van de weinigen. De Heere Jezus sprak zelf : , , Want de poort is eng, en de weg is nauw, die tot het leven leidt, en weinigen zijn er die dezelve vinden". Daarentegen gaan er velen door de wijde poort. Vanzelfsprekend, zijn dit verhoudingswoorden. De in verhouding weinigen uit de velen, kunnen toch nog een grote schare vormen. Hetzelfde velen vinden we in Lucas 13 : 24:
, , Strijdt om in te gaan door de enge poort, want velen, zeg Ik u, zullen zoeken in te gaan en zullen niet kunnen". Hier zijn het weer de velen, die verloren gaan. Van een klein getal spreekt ook Lucas 12 : 32: „Vrees niet, gij klein kuddeke, want het is des Vaders welbehagen ulieden het Koninkrijk te geven". Ook hier is het een kleine groep. Maar met het welbehagen Gods wordt deze kleine groep getroost. Dat welbehagen is Gods Raadsbesluit, dat vrij en onafhankelijk is van alle menselijke invloed en dat de behoudenis van Gods volk betekent. En nu begrijpt men, hoe het Gods volk tot troost is. De wereld is niet bang, want men heeft altijd goed geleefd. Maar Gods uitverkorenen zijn vaak bang. Zij hebben juist niét goed geleefd. Zij kunnen het niet ook. Maar zulke arme, blinde, naakte, ellendige kinderen Gods, komt de Heere troosten met Zijn eeuwige verkiezing.
Voor wie geldt de troost der verkiezing?
Voor de heilige en Godvrezende zielen. Het zijn derhalve mensen, die afgezonderd zijn voor de dienst des Heeren. In hun leven is een nieuwe keuze gekomen. Zij zijn daar gebracht, waar zij God begonnen te missen en te zoeken. Cornelius heet een Godvrezend man. Daar is iets bijzonders in hun leven. Op hen nu valt de Satan aan. Het zal geen stand houden, zegt deze gevallen engel des lichts. Het is met hen toch verloren. Maar nu komt de Heere hen opzoeken. Een mens kan zichzelf niet troosten. Ook met de Verkiezing niet. God alleen kan een aangevochten heilige troosten. Wat doet de Heere ? Hij laat hen zien, wat Zijn hand begon. Wat zegt de Heere tot Israël ? , , Ik ben de Heere, uw God, die u uit Egypteland uitgeleid heb". Godvrezende zielen zijn uit het diensthuis uitgeleid. Maar nu zijn ze in de woestijn. Zou God ze niet verlaten hebben ? Het vlees murmureert en klaagt en -warihoopt. Maar de Heere komt betuigen, dat Hij de Onveranderlijke is. Hij komt hen verzekeren, dat Hij nooit laat varen, wat Zijn hand begon. Zo handelt Paulus ook in Hand. 8. Daar verzekert Iiij de Romeinen, , , dat alle dingen medewerken ten goede, dengenen, die naar Gods voornemen geroepen zijn". Wat zegt de Heere in Jesaja 49 : 14—16?
, , Sion zegt: de Heere heeft mij verlaten en de Heere heeft mij vergeten. Kan ook een vrouw haar zuigeling vergeten, dat zij zich niet ontferme over de zoon van haar schoot? Ofschoon deze vergate, zo zal Ik toch uwer niet vergeten. Zie, Ik heb u in beide handpalmen gegraveerd, spreekt de Heere".
Maar nóg eens : daar is in de Verkiezing geen troost voor alle mensen buiten het geloof in Christus om. Dat zou een eigenaardige zaak worden. Stel je voor, dat ieder begon te geloven, wat de wijzen dezer eeuw verkondigen : alle mensen zijn uitverkoren tot de zaligheid. Het geeft niet, hoe je leeft en wat je doet, je bent toch uitverkoren. Daar zou het vlees plezier van hebben. Maar zulke stellingen zijn dwaasheden. God geeft geen zekerheid van Zijn liefde buiten het geloof om. De Godvrezende zielen zullen worden vertroost., , Vrees niet, gij wormpje Jacobs, gij volkje Israels ! Ik help u, spreekt de Heere, en uw Verlosser is de Heilige Israels". (Jesaja 41 VS. 14).
Toen Johanna Gray, die Voetius noemt: de standvastige en Godvruchtige, aangezegd werd dat zij sterven .moest, werd zij ook aangezocht om haar geloof af te zweren. Daarop antwoordde zij dat zij haar waarachtigste religie niet kon verzaken, noch tegen haar geweten ingaan: voornamelijk, omdat zij een uitverkorene ten eeuwigen leven was. Dit is de vastigheid van de Godvrezenden.
Ja maar, zegt iemand, hoe kan men zich troosten met de leer der Verkiezing of daarmee getroost worden ? Kan men dan weten, dat men een Verkorene is ? Jawel.
, , Van deze hun eeuwige en onveranderlijke Verkiezing ter zaligheid worden de uitverkorenen te zijner tijd, hoewel bij onderscheidene trappen en met ongelijke mate verzekerd ; niet, als zij de verborgenheden en diepten Gods curieuselijk doorzoeken, maar als zij de onfeilbare vruchten der Verkiezing, in het Woord Gods aangewezen (als daar zijn: het waar geloof in Christus, kinderlijke vreze Gods, droefheid die naar God is over de zonde, honger en dorst naar de gerechtigheid, enz.) in zichzelve met een geestelijke blijdschap en heilige vermaking waarnemen". (2 Cor. 13 : 5).
Maar in welke zin kunnen ook de ongelovigen een troost vinden in de Verkiezing, zoals Bavinck zegt? Wel, de verkiezing betekent, dat de zaligheid geheel een werk van God is. Niemand wil of kan. Ieder is aan de verdoemenis onderworpen. Neem nu eens een mens, die van toeschouwer medespeler wordt. Wat hebben we aan al die redeneerders en stuurlui aan de wal, die wat bazelen over de Uitverkiezing. Wat komen wij verder met al die Pelagiaanse en Arminiaanse dominees en professoren, die altijd nog hun vrije wil en dergelijke fraaiigheden menen te bezitten. Neen, wij moeten met David in Psalm 130 of met de tollenaar in de tempel gaan praten. Daar is het vraagstuk existentieel geworden. Nu, Pelagius heeft de tollenaar met David al lang in de put gestopt. Bij Pelagius kan alleen de deugdzame om zijn deugd zalig worden en de Farizeer laat alleen de rechtvaardige toe. Dus David en de tollenaar zijn verloren. Maar neen, toch niet. , , Uit de diepten roep ik tot U". Bij God is het mogelijk dat de grootste der zondaren en de goddeloze zalig wordt.
De Verkiezing betekent, dat zalig kan worden, die er zelf niets aan kan doen en die een vijand is van zijn zaligheid. Wij hebben niets aan de tegenwerpingen van Pelagianen en Remonstranten, die toeschouwers zijn. Maar die In de nood zit, waarachtig in de nood; die een goddeloze en onwillige wordt en zichzelf moet verdoemen, houdt niets over dan Gods welbehagen. En als het uit dat eeuwige welbehagen niet komt, dan kan het verder nergens vandaan komen. Immers deze mens weet, dat hij naar zijn oude natuur een stank en een walg is in de neusgaten Gods. Daar zijn helaas tal van predikanten en professoren, die zich op de naam van Calvijn en Luther beroepen, doch er niets van verstaan, wat deze mannen gevoeld hebben, toen zij voor Gods aangezicht hun verlorenheid leerden kennen. Als men nooit in de put van Psalm 130 en 40 heeft gezeten en als men niet in waarheid in de tempel achterin als de tollenaar heeft gestaan, trekt men noodwendigerwijze alles van het evangelie krom. Ja maar, als zo'n tollenaar dan eens een verworpene is, wat baat hem dan zijn roepen? Zo'n tollenaar is nooit een verworpene, dat staat in het evangelie. En altijd prasvaleert het evangelie boven de gedachten die bij ons op kunnen komen over de verborgen Raad Gods. Het besluit der Verkiezing is niet genomen om iemand buiten de zaligheid te houden, doch wèl om nog enigen te behouden, terwijl allen Gods liefde van nature verwerpen.
Maar kan iemand dan niet weten, dat hij een verworpene is ? Nooit kan iemand dit weten, zolang hij in het heden der genade is. God kan de diepst gezonkens nog behouden. , , Niemand mag geloven, dat hij een verworpene is, want elk wordt ernstig en dringend geroepen en is verplicht te geloven in Christus tot zaligheid". En toch zijn er, die straks eeuwig verworpen zullen blijken. Dat zijn zij, die nooit in waarheid zich voor God hebben verootmoedigd, die nooit de Heere nodig hebben gekregen. Het is een diep geheim, wie dat zullen zijn.
Zult u het wezen?
Niemand moest rust hebben, voordat deze vraag was opgelost. Het is nog van niemand bekend, dat hij een verworpene is, al zou hij nog zo diep gezonken zijn. Doch wèl zijn er altijd nog, aan wie de vruchten der Verkiezing te zien zijn. En voor allen, die genade van God bij aanvang of voortgang gekregen hebben, is de vastheid der Verkiezing tot onuitsprekelijke troost, zo dikwijls als zij door Gods Geest er mee vertroost worden.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 juli 1956
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 juli 1956
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's