JODOCUS VAN LODENSTEIN
I.
Even buiten de Stadssingel, die de oude stadsgrens uitmaakte, maar in later tijd doorbroken werd, niet ver van de Maliebaan, die men in 1636 aanlegde, vindt men de Parkstraat. Die naam houdt er de herinnering aan levend, dat daar ter plaatse, waar het nu volgebouwd is, een park te vinden was. Dat park was de tuin van een klein herenhuis, thans allang verdwenen, en dat huis werd geruime tijd bewoond door de man, wiens naam hierboven staat, die immers lange jaren predikant te Utrecht is geweest.
Jodocus van Lodenstein was een man van deftige afkomst. Daarin doet hij denken aan de Teellinks. Hij werd in 1620 te Delft geboren uit een regentenfamilie, wat meebracht, dat hij tot de zeer gefortuneerden behoorde. Tot zijn lof mag gezegd worden, dat de smalle gemeente van Utrecht dat méér gemerkt heeft dan de groten der aarde. Ze hebben „Vader Lodenstein" om heel z'n persoon en werk, hoog gewaardeerd en zijn deftige voornaam Jodocus vriendschappelijk omgezet in het zoveel gemoedelijker: Joost.
We weiden niet uit over Van Lodenstein's afkomst, omdat we geslachtsrekeningen en vooral geld niet zo indrukwekkend vinden. Integendeel, We doen het, om er op te wijzen, dat van den beginne de predikanten grotendeels zijn gerecruteerd uit de kleine burgerstand, maar nochtans ook wel enkelen uit gezetener kring het ambt bekleed hebben. Dat verblijdt ons, omdat het peil van de predikantenstand daardoor omhoog gebracht is. Spijtig intussen, dat de doorsnee-dominee niet het voorrecht van deze rijkeren had, dat hij zijn zeer karige inkomen uit eigen middelen kon aanvullen.
De jonge Van Lodenstein, geboren in 1620, ging eerst in Utrecht studeren, waar immers sinds 1636 Voetius magneet, zon, hoogleraar en nog meer was. Daar heeft Van Lodenstein de beslissende invloed van de Nadere Reformatie ondergaan, waarbinnen hij een eervolle, zij het ook wat excentrische plaats inneemt, In de grote vragen is Van Lodenstein Voetius gevolgd en we hebben indertijd, toen we iets van Voetius verhaalden, erbij gezegd, dat Van Lodenstein wel degene is, die Voetius het best begrepen heeft^, zonder hem daarom in alles slaafs na te volgen.
Na de studietijd te Utrecht bij Voetius heeft vader Van Lodenstein zijn veelbelovende zoon naar Franeker, de friese academie van die tijd, gestuurd. Daar was een man, wiens naam wij wel allen kennen hoogleraar : Johannes Coccejus. Meteen wordt ons geheugen actief en we herinneren ons de felle strijd tussen Voetius en Coccejus, later tussen Voetianen en Coccejanen, Daar was in de tijd, dat Coccejus in Franeker Oosterse talen onderwees, nog geen sprake van. Wel moet reeds daar hem hebben bezig gehouden, wat zo bijzonder aan zijn naam en theologie is verbonden, n. l. zijn verbondsbeschouwing. Wanneer dat het karakteristieke van Coccejus mag heten, dan merken we meteen, dat Van Lodenstein, die nog wel kamers had in het huis van Coccejus en dus wel nauw met hem samenleefde, in de beslissende punten zeker niet door Coccejus is beïnvloed. In de kwestie van de Sabbath, die het conflict Voetius-Coccejus acuut maakte, heeft Van Lodenstein beslist tegen Coccejus gekozen. Hij beschouwt de Sabbath niet als , , ceremonieel" dus afgedaan, maar als , , moreel" en dus blijvend. Vooruitlopend op wat we later nader moeten uiteenzetten, delen we hier vast mee, dat Van Lodenstein wel het sterkst van alle mannen van de Nadere Reformatie de invloed van Jean de Labadie heeft ondergaan, wat dan wel moet inhouden, dat hij het verbondmatige, dat Coccejus zo breed uiteenzet, wel zeer beperkt en daardoor in moeilijke spanning met zijn kerk raakt, die volop bezig is , , volkskerk" te worden.
In die beide stukken is Van Lodenstein dus geen Coccejaan. Mogelijk vinden we enige, en dan gunstige, invloed van de laatstgenoemde, in Van Lodenstein's eenvoudige, praktische preekmethode, die voordelig afsteekt bij de bombast, diie vele Coccejanen op de kansel brachten, 'n , , mode", die diverse Voetianen meesleepte. Maar de oude Voetianen waren in deze veel ingetogener ; ook van hen kan Van Lodenstein zijn eenvoud in het , , snijden" van het Woord hebben geleerd.
Typisch, dat juist in mannen als Van Lodenstein en later Witsius een verzoening tussen Voetianen en Coccejanen is voorbereid. Na veel strijd stelde de oude dominee Mommers aan het eind van de 17e eeuw voor, dat de broederstrijd tussen Voetianen en Coccejanen toch zou gestaakt worden, opdat ze samen, met eenparige schouder, de vijand van nieuwe filosofie en tijdgeest zouden kunnen gaan bestrijden. Dat is toen gebeurd. Maar reeds een tijdlang daarvoor zien we in Van Lodenstein en Witsius, dat de z.g. , , ernstige" Coccejanen, geschrokken door toenemende verwereldlijking, reeds de hand gaan reiken aan vreedzame Voetianen. De „groene" Coccejanen, die veel op het altaar der cultuur offerden, gingen daarin niet mee en moeten zo al meer op de linkervleugel der kerk zijn komen te staan.
Na een zo nog al lange studietijd wordt Van Lodenstein dan in 1644 predikant te Zoetermeer, vanwaar hij in , 1650 naar Sluis in Zeeuws (Staats-) Vlaanderen vertrekt. Hij wordt daar voorganger van Jacobus Koelman, wiens moeilijke leven we vroeger geschetst hebben. Als de storm van overheidswillekeur en kerkelijke bangheid en halfheid over zijn arme hoofd losbreekt, staat Koelman bijna alleen. Want alle voorzichtige, bange collega's zwijgen. Dan toch op één na : Van Lodenstein spreekt onverholen zijn sympathie voor de Sluisse eenspanner uit. Wat hen verbindt, is beider grote (te grote !) sympathie voor De Labadie, wat o.a. uitkomt in beider afkeer van vaste formuliergebeden, die huns inziens het vrije gebed onderdrukken. Deze Van Lodenstein, die het schild opheft boven Koelman's hoofd, doet ons levendig denken aan Bilderdijk, die op gelijke wijze voor da Costa in de bres sprong, toen die door bijna ieder werd bespuwd en geschuwd vanwege zijn : Bezwaren tegen de geest der eeuw. Daar was heel wat moed voor nodig, in beide gevallen en toch deden beiden het spontaan : een verheffend schouwspel!
In 1653 wordt Van Lodenstein naar Utrecht beroepen, mede op aandringen van Voetius, die hem een waardevol man vond. Van Lodenstein werd door ziekte nogal lang opgehouden, maar is in Utrecht spoedig thuis geraakt. Geen wonder, want hij vond er een hele kring van geestverwanten. Naast Voetius trof hij daar aan Anna Maria van Schuurman, , , het wonder van haar eeuw", die later ook met De Labadie meeging en over wie we een apart artikel hopen te geven. Verder vond hij er als collega's Joh. Teellinck en A. v. d. Velde, beiden later verbannen door de , , zeer christelijke" stadsregering en Justus v. d. Bogaart, die hem een boezemvriend werd.
Daar woonde Van Lodenstein dan in Utrecht in zijn mooie buitenhuis. Hij woonde er met enkele dienstboden, want hij bleef ongetrouwd. Is dat soms wat monnikachtigs en ziekelijks, zoals wel vermoed wordt ?
We zullen liever op Paulus wijzen, die door Van Lodenstein wel zeer diep verstaan is en dan opmerken, dat in beide gevallen wel zeer persoonlijke omstandigheden een huwelijk hebben uitgesloten.
Maar hebben we soms, op het spoor van een mode-psyohologie, reden om te zeggen, dat de , , verdrongen" erotiek zich bij hen een uitlaat schiep in het dichterschap ? Men heeft wel gezegd, dat de muze zo zijn vrouw is geworden, maar wij laten die vraag liever open en bekennen, niet zulke zielontleders en -verklaarders te zijn als de adhaerenten van genoemde psychologie beweren te zijn.
In alle geval danken we aan deze dichterlijke ader een prachtige bundel gedichten, die veelvuldig herdrukt is en daarom niet zeldzaam : Uytspanningen. We leren de auteur kennen als een zeer begaafd, melodieus dichter, dicht in de buurt van zijn collega's-geestverwanten Sluiter en Revius en wel een heel eind uitstekend boven Groenewegen's „Lofzangen Sions, waaronder de Heere woont". Op onze J.V.'s plachten leden, die reciteren wilden, da Costa of Ten Haar of veel kleiner talenten te laten spreken. Jammer, dat Van Lodenstein zelden of nooit de kans kreeg. Hij zou blijken uit te steken, zowel door vorm als inhoud.
Van Lodenstein's leven is vrij rustig verlopen, voor zover n.l. een predikantenleven ooit , , rustig" kan genoemd worden. Maar in 1672 werd hij door de aftrekkende Fransen als gijzelaar meegevoerd en bracht hij geruime tijd in de vesting Rees, in Duitsland door. Hij kwam echter behouden terug, maar stierf toch vrij jong, 57 jaar oud, in 1677.
Aangrijpend is, te zien, hoe zijn sterven in dezelfde stijl als zijn leven was. De kerkelijke en geestelijke wantoestanden gaven hem hart en geweten vol zorgen en conflicten. Geen wonder (en ook o.i. weinig zeggend), dat z'n sterfbed niet zo vol licht en ruimte was, als wij misschien gewenst hadden. Zijn laatste woorden waren: , , Ik ben zeer vol van gedachten". Dit betekent voor Van Lodenstein geen onzekerheid omtrent eigen deel en bestemming. Zijn hoofdwerk : Beschouwingen van Zion, waarover we nog uitvoerig hopen te spreken, heeft hij niet kunnen beëindigen. Na een 10e samenspraak nam hem God de pen uit de hand. De uitgever van het boek tekent dan aan : Dusverre is den authèur hier gekomen en beschouwt nu 't Zion hier boven. Dat zal wel niemand, die hem gekend heeft, betwijfelen.
Van onze auteur bestaat geen portret. Vermoedelijk heeft hij dat zo gewenst en enkele oud-gereformeerde predikanten zijn hem daarin gevolgd. Daarin ligt o.i. wel eenzijdige vrees voor misbruik, die wettig gebruik toch nooit opheft. Het tekent intussen Van Lodenstein's bescheidenheid. De lezing van zijn werken doet zijn beeld levend voor ons staan. Die winst lijkt ons groter dan het genoemde verlies.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 augustus 1956
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 augustus 1956
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's