Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

JODOCUS VAN LODENSTEIN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

JODOCUS VAN LODENSTEIN

9 minuten leestijd

II.

Het werd ons vorig maal wel duidelijk, waarom Van Lodenstein thuis hoort onder de mannen van de Nadere Reformatie. Hij deelt met hen het opkomen voor het eigen recht der Kerk op haar eigen gebied, tegenover een overheid, die graag over alles en allen heerst. Hij deelt met hen die grote nadruk op de heiligmaking, die insluit de heiliging van de levenspraktijk. Wat hij wat minder met hen gemeen heeft is, dat hij niet zóveel oog heeft voor de , , kleintjes", omdat de eis der heiliging hem er toe brengt, te jagen en te doen jagen naar de volmaaktheid. Toch heeft deze hoge vlucht naar de heiliging, die hem zéér diep heeft moeten teleurstellen, hem geleerd, in de rechtvaardiging van de goddeloze het grote anker te hebben, dat houdt, ook als de grond der heiliging bezwijkt. En dat is immers vóór en na juist geweest, wat kleine mensen nodig hebben.

Nu hebben we vorig maal gezegd, dat Van Lodenstein een geestverwant mocht heten van Jacobus Koelman. Als we zijn beeld, dat we onlangs hier poogden te tekenen, weer voor de geest halen, merken we op, dat, wat hem met Koelman verbindt (en zijdelings hen beiden met De Labadie), is het conflict met een verwaterende en verstenende Kerk.

Dat is in dit verband iets nieuws. Zowel Koelman als Van Lodenstein zijn zeer mystiek ingesteld. Dat wil dan zeker zeggen, dat ze de eeuwigheid waarderen in de tijd, maar ook boven de tijd ; dat ze alle dingen in Kerk en maatschappij beoordelen in dit licht der eeuwigheid (beter : van de Eeuwige). Datzelfde hebben we bij W. Teellinck en Th. a Brakel gevonden. Maar daar wekt het nog niet, wat we nu hier zien gebeuren : de spanning, straks het conflict met de , , volkskerk" waarin de Nadere Reformatie hoe langer hoe moeilijker nog de , echte Kerk van Christus kan erkennen. Dat heeft de gedachte van de separatie (separatisme) doen geboren worden, een gedachte, door De Labadie gretig aanvaard, maar door Koelman en Van Lodenstein alleen met heel veel reserves en remmingen, terwijl de overige mannen van de Nadere Reformatie deze weg voor onbegaanbaar hebben verklaard, zo Voetius, met name in zijn beroemde disputatie over dit onderwerp.

Van Koelman moeten we zeggen, dat meer de overmacht (zijn ontzetting uit het ambt), dan de neiging van zijn hart hem bracht op het gladde pad der afscheiding. Hoewel we niet kunnen ontkennen, dat b.v. de klanken, aangeslagen in zijn Wekker der Leraren, als ze nog een paar tonen hoger en feller worden, ook wel op separatie zouden moeten uitlopen.

Bij Van Lodenstein horen we verwante klanken. Ook hij heeft de Kerk van zijn dagen en vele van haar leraars gewogen en te licht bevonden. Maar bij hem heeft dat niet het conflict veroorzaakt. Bij hem liep het eerder vast op de bediening der heilige sacramenten, die in een zo onheilige Kerk pijnlijke problemen ging scheppen. Het was Van Lodenstein, die de eerste doopvraag als een steen op z'n hart voelde drukken. Wufte, wereldse of enkel maar onberispelijk-burgerlijk levende mensen antwoorden daar maar onbewogen , , ja" op die machtige vraag, of ze ook beleden, dat hun kinderen in Christus geheiligd waren. Dat die heiliging enkel , , verbondsmatig" zou moeten worden bezien, wilde er bij Van Lodenstein niet in. Zo moest hij wel toenemend gewetensbezwaar tegen het stellen van die eerste doopvraag krijgen, en enkele geestverwanten hebben dan ook niet geaarzeld de angel uit de doopvraag weg te doen, uiteraard, zonder daarmee de nijpende kwestie op te lossen. Wat Van Lodenstein (onder invloed van De Labadie) hier zaaide, is in de 18de eeuw uitbundig opgeschoten in de geschriften van ds. Appelius c.s., die de sacramentskwestie tegenover , , begenadigden" en , , onbegenadigden", .in een nóg meer gesaeculariseerde Kerk opnieuw hebben gesteld.

In Afscheiding en Doleantie is een en ander weer acuut geworden en onze Geref. Bond heeft van den beginne tot nu toe oog en hart voor deze zaak gehad.

Ook inzake de bediening van het Heilig Avondmaal keren Van Lodenstein's bezwaren weer. Hij zegt ergens, dat het hem is, alsof bakken ijswater over z'n ziel worden uitgegoten, als hij de zorgeloze, goddeloze communie van zijn dagen ziet. Hij heeft in zijn latere jaren het Heilig Avondmaal niet meer bediend en zijn volgelingen in deze terughoudendheid geraden. Alweer is De Labadie hierachter te zoeken, wiens leerling P. Yvon b.v. het boek schreef : Het heilige van de tieiligen, daarmee doelend op het Heilig Avondmaal.

Volgens de Labadisten, en zo ook voor Van Lodenstein, besmet het de gelovigen (heiligen), wanneer ze daar aanzitten met ongelovigen (onheiligen). Daarom is dan afblijven en scherpe Avondmaalstucht geboden.

We aarzelen hier, uit te spreken dat zulke gedachten in onze kring wel bijval vonden en nog vinden. Maar de hoofdstroom van de Nadere Reformatie heeft, De Labadie afwijzend, ook tegen deze gedachte stelling genomen. Saldenus, ten diepste een geestverwant van Van Lodenstein, zegt b.v., dat een levend been niets te maken heeft met een dood, houten been, wat zich tegen de bovengenoemde praktijk richt.

We merken in alle geval, hoe scherp in deze kring het conflict: volkskerk— Nadere Reformatie is gevoeld. Zien we op onze eigen tijd en onze plaats in de Hervormde Kerk, dan kan onze conclusie moeilijk een andere zijn, dan dat we nóg altijd midden in deze netelige kwestie zitten. De weg van Separatie en Doleantie wordt onder ons afgewe­zen. Die heeft dan ook wel getoond, het onderhavige probleem niet te hebben opgelost. Integendeel, heeft die het gereformeerde gehalte van de Hervormde Kerk verzwakt en, althans voor de achtergeblevenen, de problemen verzwaard.

Modus Vivendi, Conventgedachte, zijn allemaal pogingen, om uit deze wanhoop uit te breken, maar ze zijn niet uitgewerkt, vermoedelijk omdat velen het oude niet wilden loslaten, zelfs, om iets nieuws en veelbelovends terug te ontvangen. Dat heeft Abraham dan wel anders gedaan!

De sacramentskwestie is dus het grote punt, waar Van Lodenstein botst met de Kerk van zijn dagen. Reeds werd aangeduid, dat er nog wel meer is. Met Koelman, maar zonder verder veel aanhang te vinden, verzet zich Van Lodenstein tegen de heerschappij van formulieren en voorgeschreven vormen, alsmede tegen de feestdagen in de Kerk.

Dat geesteloze predikanten de , .slenter- en sleurdienst" van die formulieren maar slaafs volgen, is hem geen raadsel. Maar waarop moet het vrije woord en het vrije gebed daarvoor wijken? Koelman staat geheel achter ons Doopsformulier. Maar hij wil het niet letterlijk maar aflezen ; hij wil er de levende kern in eigen woorden van weergeven. Dat de Kerk hier néé zei, verwondert ons toch niet. Als iedereen zo gaat snoeien en parafraseren, waar komen we dan uit? In Babel óf in de Synagoge? Ook heeft Koelman er weinig (te weinig) oog voor gehad, dat juist in die liturgische geschriften het kostbaar erfgoed vastgelegd ligt en zo juist een afweer betekent tegenover indringende dwaalleer. Het is ons zeker niet geraden deze dammen af te graven.

Tegen de feestdagen in de Christelijke Kerk had Van Lodenstein onoverkomelijk bezwaar. , , Een feest-christen en is geen waar christen". Hij bedoelt, dat het armoede en schade is, wanneer men in December dan wel even denkt aan Christus' geboorte, met Pasen over Zijn opstanding, om die de rest van het jaar dan te vergeten. Zo kon de Utrechtse gemeente het beleven, dat Van Lodenstein midden in de zomer over Kerstfeest preekte en in de winter over Pasen, om die als bij verrassing tot de aandacht der gemeente te doen spreken.

Hij, zélfs hij, heeft het in dezen echter niet kunnen winnen. En wij tobben nóg altijd met die bijgelovige(? ) verering van de befaamde 2e feestdagen, waardoor zo grote dagen als Goede Vrijdag en Hemelvaartsdag altijd weer op de tweede rang blijven staan en niet tot gelding komen.

Tot zover over Van Lodenstein's kritiek op de Kerk. We kunnen die erg goed begrijpen, ook, dat ze niet uit de impasse bracht. Maar wat moet er in zo'n vastgelopen situatie aan positiefs gedaan worden? Daar antwoordt Van Lodenstein op : Als de Kerk verloopt in de uiterlijkheid, dan ligt onze kracht in een intensere innerlijkheid. We herinneren ons, dat van den beginne, door invloed van de Engelse Puriteinen, in de Nadere Reformatie belangstelling vond voor de huiscatechisatie en huiselijke godsdienstoefening. Die waren dan niet bedoeld als surrogaat voor de dienst der Kerk, maar bedoelden die vruchtbaarder te maken. Zo kent ook Voetius ze nog. Dat gaat dan veranderen in de wending, die dit alles neemt in „de Labadistische crisis".

Als De Labadie in Middelburg uit zijn ambt ontzet wordt, neemt hij aanstonds zijn toevlucht tot het conventikel, de huiselijke godsdienstoefening. Eerst nog als noodverband, maar daarna als nieuwe, echte kerkvorm, wel geschikt om te troosten over het verlies van de starre, lege vormen der „uiterlijke" Kerk.

Zover is Van Lodenstein nooit gegaan. Maar hij is erheen op weg geweest en zijn tegenstanders begrepen dat beter dan zijn volgelingen.

Van Lodenstein blijft in de Kerk en volgt in hoofdzaak haar oude gebaande wegen. Maar zijn specialiteit is: de bijzondere catechisatie, waar hij hen, die vorderen willen, ontvangt en stellig nog meer zijn hart opent dan dat op de kansel mogelijk was.

Zij, die er kwamen, bleven in de Kerk, mede om de vertrouwde, geliefde leermeester. Als die valt en de opvolgers vaak teleurstellen, is het geen wonder, dat het conventikel, dat eerst zuiver kerkelijk gedacht was, van karakter verandert en onkerkelijk wordt. Zo betekent Van Lodenstein een belangrijke stap op weg naar het conventikel. We juichen daarover niet. Maar nemen zeker geen stenen op om Van Lodenstein te treffen. Hij meende een vervallen Kerk daarmee nog het best te dienen. En ons dunkt, de zegen van deze conventikels is groot, zijdelings ook voor de Kerk. In onze dagen zien we ook deze conventikels , weer verdwijnen. Wee ons, wanneer ons kerkelijk leven niet zóveel nieuwe bracht heeft, dat 'het ons daarover kan heen helpen.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 september 1956

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

JODOCUS VAN LODENSTEIN

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 september 1956

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's