Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE KENNIS VAN GOD DE SCHEPPER

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE KENNIS VAN GOD DE SCHEPPER

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Deze kennis, waarover Calvijn in zijn eerste boek handelt (Institutie I), en wel in zeer duidelijk uitgesproken onderscheiding van de kennis van God de Verlosser, wordt zoals wij gezien hebben, evenals de kennis der Wet en der zonde, door Barth van de hand gewezen.

Geen kennis van God dan die van Jezus Christus, het vleesgeworden Woord. Al wat gij voorafgaande aan die kennis wil leren omtrent de kennis van God, is volgens Barth onwerkelijk, produkt van menselijk verstand en willekeurige inventie. (K.D. IV, 1 blz. 401).

Zulk een waardering van het menselijk verstand is ten enenmale onbijbels. Hoe kan een menselijk verstand enige voorstelling of gedachte omtrent God maken of bezitten, als er gans geen openbaring is, dan die van Jezus Christus in het vlees, in Wien niemand, die Hem ontmoette, de Zoon des Allerhoogste vermocht te zien, dan wien het door de Vader in de hemel gegeven werd? (Matth. 16 VS. 17).

Wij willen daarmede niet beweren, dat er in de hersenen der mensen geen abstracte gedachten aangaande God rondzweven, maar ook dat zou onmogelijk zijn, als er onder de mensen in het algemeen niet een zeker gevoelen, besef of kennis van God ware.

En wie kan anders verwachten, dewijl de mens naar Gods beeld geschapen is ?

De scheppende daad Gods is toch niet een op zichzelf staand gebeuren, een uitstoten van automaten, verder aan zichzelf overgelaten, maar ene, welke een blijvende bemoeienis van God insluit, die wij onderhouding noemen.

En zo waarlijk alle dingen door het Woord gemaakt zijn, zo waarlijk zijn alle schepselen, en alle mensen op dat Woord, dat is op de Zoon, op Christus, betrokken reeds alleen door het feit, dat zij ademen en dit aardse leven leven.

Dit wordt weinig bedacht, maar is een veelzeggende en, ernstige waarheid, want wij zullen Hem als onze Rechter ontmoeten.

Zo kan ook zelfs een gevoelen of besef van God in die mens niet zijn, of het heeft zijn eerste oorsprong in God zelf, in die scheppende daad. Immers wordt ons niet alleen medegedeeld, dat Christus alle dingen heeft geschapen, maar óok, dat Hij het Licht der mensen is. (Joh. 1 vs. 3, 4).

Dan verder nog : .De wereld is vol van afgoden en die allen zijn gedichtsels van de menselijke verbeelding, daarom door de Heilige Schrift ijdelheden, omdat zij niets zijn en , , gruwel", wijl zij in de plaats worden gezet, die Gode alleen toekomt.

Men kan bij die ganse drom van afgoden ook de ideeën voegen, die in de hersenen der wijsgeren rondzweven als evenzo vele ijdelheden daarbij, maar — niemand kan ook deze ijdelheden en gruwelen verklaren, zo hij een oorspronkelijk openbaringsgegeven in de mensheid ontkent.

Dit laatste, d.w.z. het openbaringsgegeven, is trouwens geheel overeenkomstig Gods Woord. (Vgl. Rom. 1 vs. 18 v.v. en Rom. 2 vs. 14 v.v.). Het staat daar met zovele woorden: , , Want God heeft het hun geopenbaard"

Het schijnt alweer tussen Paulus en Barth te gaan, en de , , Römerbrief" van Barth kan aantonen, welke kromme sprongen Barth moet maken om Paulus in het Barthiaans over te zetten.

Overigens is het niet alleen Paulus, die een algemene openbaring leert. (Vgl. b.v. Psalm 19). Het is trouwens ook officiële gereformeerde belijdenis. (Vgl. art. 2 der Ned. Gel. Bel.).

De zonde heeft uit de aard der zaak het eerste de religie bedorven en de Godskennis, welke in de rechte staat het deel van de mens is geweest, verduisterd. De ontaarding der reine Godsvrucht en der zuivere Godskennis vinden wij in de religie en de afgoden der volkeren.

Doch, hoe zou in een menselijk hart ooit enig besef van Godsgemeenschap en enig idee of gevoel van de Godheid opgeklommen zijn, als de mens nooit enige gemeenschap met God had genoten, noch enige kennis van God gehad ?

Dit te onderstellen, zoals Barth schijnt te doen, is een staaltje van rationalisme, dat zich zelf veroordelen moet. Uit niets kan niets voortkomen, zo zegt een ander. Doch hier wordt de voorstelling gewekt, dat het niets de goden der volkeren heeft gebaard. Hier komt wellicht toch weer het , , nietige" om de hoek kijken. Maar ook dit kan Barth niet verklaren, zonder een positieve daad Gods, waaraan het zijn kracht onileent.

Wij spraken echter over een ., menselijk" hart, het hart van een mens. En, als wij mens zeggen worden wij bepaald bij zijn schepping naar het beeld Gods.

Is het dan niet zo, dat het voornemen Gods van de schepping van mensen naar Gods beeld en gelijkenis (Gen. 1 vs. 23), ook het voornemen Gods omtrent een bestendige bemoeienis en gemeenschap met die voorgenomen mens insluit?

Hoe anders zou de naar Gods beeld geschapen mens het eeuwige deugdenbeeld Gods, op de voor hem geordineerde wijze kunnen weerspiegelen? Zonder voortdurende gemeenschap met zijn Schepper, waarin Deze zich aan hem bekend maakt en in Zijn heerlijkheid delen doet, ware dit niet mogelijk.

Zo ligt ook het verbond Gods met de mens, d.i. de wijze, waarop de Heere met de mens wil omgang hebben, evenzeer besloten in het welbehagen Gods om mensen te maken naar Zijn beeld en gelijkenis.

Wij raken hier tevens aan het stuk der verkiezing, want het verbond is, omdat het de wijze van omgang, welke God met de mens wil hebben, bepaalt, de verwerkelijking of de vervulling der verkiezing.

Op al deze dingen kunnen wij nu niet breder ingaan, doch dat moge t.z.t. aan de orde komen.

Wat de zonde nu ook gebroken, bedorven en verwoest hebbe, en hoezeer de rechtmatige toorn Gods over ons geslacht wordt geopenbaard, zoals ook Paulus ons leert in de zoëven aangehaalde plaats, zelfs ter wille van de openbaring van Zijn toorn— laat staan tot openbaring van Zijn genade — heeft God zich niet onbetuigd gelaten, zoals wij daar lezen. (Rom. 1 vs. 18 v.).

Het verbond kan van Gods zijde immers niet worden verbroken, zodat God Zijn bemoeienis met de mens niet laat varen, en daarvan is de openbaring Zijner genade in de Heere Jezus Christus een liefdevol getuigenis.

Anderzijds moeten wij niet vergeten, dat ook de algemene openbaring nog een bewijs van Gods bemoeienis met de mens is, , , opdat zij niet te verontschuldigen zouden zijn'. (Zie vs. 20).'

Hoe wordt hier bepaaldelijk op de kennis van God de Schepper gewezen, n.l. , , de onzienlijke dingen Gods, zijnde Zijn eeuwige kracht en goddelijkheid".

Ook deze algemene openbaring is een daad Gods. Daarom heeft ook deze een bestemming in Gods bestel. God herinnert daarin de mens aan zijn oorsprong en aan zijn afhankelijkheid. Hij, de Schepper, de mens, afhankelijk schepsel, geroepen tot gehoorzaamheid en dienst.

Daarin wordt de zonde openbaar, dat de mens, dank zij die algemene openbaring, nog een zeker besef van deze dingen heeft, en desniettemin volhardt in onbekeerlijke wandel. Hij weigert de gehoorzaamheid, die God van hem vordert, en maakt zich goden naar eigen smaak.

De algemene openbaring heeft dus ook te maken met het handelen Gods met de zondaar, want Hij betrekt hem in Zijn recht. Dat ligt in de woorden : , , opdat zij niet te verontschuldigen zouden zijn".

Wie alzo een algemene openbaring ontkent, sluit ook het oog voor dit rechterlijk handelen Gods jegens de goddeloosheid en de goddelozen.

Voorts kan het duidelijk zijn, dat de algemene openbaring, waarvan Paulus spreekt, door hem rechtstreeks in verband wordt gebracht met het gericht Gods. De apostel spreekt daarvan b v. in Rom, 14 vs. 10 : , , Want zij zullen allen voor de rechterstoel van Christus geopenbaard worden" en vs. 12 : , , Zo dan een iegelijk van ons zal voor zichzelf Gode rekenschap geven".

Gelijk de Wet Gods in de weg der genade een opvoeder is tot Christus, zo ziet de algemene openbaring op het gericht in de dag des oordeels, niet als een opvoeder, maar als een getuige, die tegen ons is, en ons geweten getuigt mede met deze getuige.

Met ontkenning van de algemene openbaring wordt derhalve niet alleen tekort gedaan aan dit gegeven, maar ook aan het even Schriftuurlijke gegeven van de toom Gods over de goddeloosheid en aan dat van het gericht.

Mogelijk beginnen wij er iets van te begrijpen, hoe Barth er toe komt de mensen te vermanen om de zonde niet ernstiger te nemen dan de genade. In zijn beschouwingen is het gericht verleden tijd. Het is voorbij.

Paulus leert echter, dat de openbaring van de toorn Gods over de goddeloosheid voortgaat en dat de vierschaar gespannen wordt op de grote dag des Heeren, zodat wij de goddeloosheid toch wèl ernstig moeten nemen, opdat wij ontvlieden mogen aan de toorn Gods.

Dat is toch ook de duidelijke roep van de grootste der profeten en voorloper van Christus.

De kennis van God de Schepper gaat, dank zij de bijzondere openbaring, ons in de Heilige Schrift geschonken, ook nog wel verder en belangrijk verder dan het , , kennelijke Gods" van Rom. 1 vs. 18 V. Het geloof is n.l. naar zijn aard een zaak van meer of minder omvang, inhoud en diepte. Want het is een gave Gods. Alle geloof is bovendien geen zaligmakend geloof, want dit betreft de , , uitnemende" kennis van Christus, waarvan de apostel spreekt, als hij handelt over de gemeenschap Zijns lijdens en Zijner wederopstanding en van de kermis van de kracht Zijner opstanding. (Fil. 3 VS. 10).

Er is n.l. een kennis van God, welke aan deze uitnemende kennis van Christus niet toekomt. Deze kennis is tengevolge van de prediking des Woords wijd verbreid en laat haar invloed naspeuren in de redeneringen der mensen, op velerlei wijze en in verschillende mate. Wie toch zal de gangen van het Woord Gods in de geschiedenis der mensheid nauwkeurig beschrijven ? En wie zal nagaan, hoe het Zijn loop door de geslachten volbrengt, om te doen, waartoe het gezonden is. (Jes. 55 vs. 11).

Onnaspeurlijk voor de mens, zal de dag van Christus' toekomst openbaren, dat de verborgen werking van het Woord door de geslachten heen vrucht heeft gehad tot bekering, doch waar dit helaas niet het geval is, zal het , , opdat zij niet te verontschuldigen zouden zijn" nog veel zwaarder drukken voor degenen, die zoveel meer gehoord zullen hebben dan de algemene openbaring geeft, en toch volhardden in onbekeerlijke wandel.

Hoevelen toch laten u geen ogenblik in twijfel, als het gaat om de kennis van God de Schepper, dat zij niet alleen aan Hem geloven, maar dat zij ook geloven dat Hij die God is, die zich in de Heilige Schrift openbaart en die de Gever is van alle goede gaven. Zij laten niet na te bidden en te danken, en de hand Gods in hun leven op te merken, en toch — tot een diepere zelfkennis komt het niet en daarom ook niet tot de behoefte aan en de kennis van de Zaligmaker.

Door de prediking en de werking van het Woord onder de mensen, wordt een groot deel van de kennis der waarheid in verstandelijke zin, zo van horen zeggen, algemeen goed in de wereld en voegt zich bij het , , kennelijke Gods" der algemene openbaring.

Aangezien het Woord Gods een le­vend Woord is, dat doet, waartoe God het zendt, kan men deze algemene wejkingen maar niet afschrijven, hoewel zij ook worden vermengd met rationalisme en willekeur van de mens. Ook in deze werkingen is een verborgen handelen Gods met de mensheid ter vervulling van Zijn Raad.

Het is daarom van groot belang, art. 2 onzer belijdenis te handhaven, en — want daarin ligt de hoofdzaak — aan de belijdenis der vaderen omtrent de Heilige Schrift als Gods Woord trouw te blijven, omdat de Heilige Geest getuigt in onze harten, dat zij van God is.

Wij hebben voorts kunnen opmerken, dat de leer ener algemene openbaring niet een stuk op zich zelf is, maar met andere geloofsstukken saamhangt.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 maart 1957

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

DE KENNIS VAN GOD DE SCHEPPER

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 maart 1957

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's