Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE DORDTSE LEERREGELS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE DORDTSE LEERREGELS

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hoofdstuk I. Artikel 9. Deze zelfde Verkiezing is geschied, niet uit het voorgezien geloof en gehoorzaamheid des geloofs, heiligheid of enige andere goede daad, of geschiktheid, als een oorzaak of voorwaarde, tevoren, vereist in de mens, die verkoren zou worden; maar tot het geloof en gehoorzaamheid des geloofs, tot heiligheid, enz.; en diensvolgens is de Verkiezing de fontein van alle zaligmakend goed, waaruit het geloof, de heiligheid en ander zaligmakende gaven, en eindelijk het eeuwige leven zelf, als vruchten vloeien; naar het getuigenis des apostels: „Hij heeft ons uitverkoren (niet omdat wij waren, maar) opdat wij zouden zijn heilig en onberispelijk voor Hem in de liefde".

De vorige keer heb ik trachten duidelijk te maken, dat de Verkiezing niet is geschied om iets in de mens. Dat is gemakkelijk uit de Schrift aan te tonen. In Deuteronomium 7 en 9 wordt het met grote klem uitgesproken, dat Israël niet uitverkoren is om zijn veelheid of gerechtigheid.

Hoe zag God dan de mens ?

De Alwetende zag ons gans verloren. Dat moeten wij goed weten. Dat is de lijn van de Leerregels. We zijn begonnen in artikel 1 met de vaststelling, dat het ganse menselijk geslacht aan de vloek en de eeuwige dood schuldig is geworden, doordat alle mensen gezondigd hebben in Adam. De gehele wereld is voor God verdoemelijk. Laat ik nu nog weer eens een vergelijking proberen te maken. Ik neem aan dat Karl Barth dit ook wel erkent. Hoe hij dan ook het ontstaan van de zonde mag zien en hoe hij dan ook over de zondeval mag oordelen, ook voor hem is de mensheid buiten Christus verdoemelijk. Maar stel nu eens, dat er geen Uitverkiezing was in de geest van de Leerregels.

Hoe ziet het er dan uit? Ik snij dit vraagstuk hierom aan, omdat de gedachte bij deze of gene zou kunnen opkomen, dat de Uitverkiezing aan de zaligheid eigenlijk in de weg staat. Natuurlijk de Uitverkiezing op zich zelf niet, maar de schaduw der Verkiezing wel. Immers de Uitverkiezing betekent altijd, dat er voorbij gegaan worden. En als dus iemand de prediking van het Evangelie hoort en hij kent de leer der Uitverkiezing, dan kan de vraag bij hem opkomen: is het wel voor mij ?

Barth heeft deze vraag wel willen nemen door op deze vraag eenvoudig te antwoorden : Het is beslist voor u, want alle mensen zijn uitverkoren. Merkwaardigerwijze echter heeft bij hem de verkiezing een veel geringer inhoud dan in de Leerregels. De verkiezing komt bij hem gelijk te staan met de uitwendige roeping. Zodoende komen wij geen stap verder. Want dat de uitwendige roeping voor allen bestemd is, vinden we nadrukkelijk uitgesproken in de Dordtse Leerregels. Deze laatste hebben een grote aandacht voor de prediking van het Evangelie. Denk maar aan hoofds t. II, art. 5, waarin gezegd wordt: , , Voorts is de belofte van het Evangelie, dat een iegelijk die in de gekruisigde Christus gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe, welke belofte alle volkeren en mensen, tot welke God naar Zijn welbehagen Zijn Evangelie zendt, zonder onderscheid moet verkondigd en voorgesteld worden, met bevel van bekering en geloof".

Van hoeveel gewicht de Leerregels de verkondiging van het Evangelie achten, blijkt ook uit hoofdst. III/IV, art. 8 : „Doch zovelen er door het Evangelie geroepen worden, die worden ernstiglijk geroepen. Want God betoont ernstiglijk en waarachtiglijk in Zijn Woord wat Hem aangenaam is ; namelijk dat de geroepenen tot Hem komen". Dus als men de Uitverkiezing zo verstaat, dat het Evangelie aan ieder mens gepredikt mag worden, dan is er geen verschil tussen de leer van Karl Barth en de leer der Dordtse Leerregels. Christus mag aan allen door het Evangelie aangeboden worden.

De rechte prediking doet dat ook en daarin roept God de velen, die het Evangelie horen. De Leerregels leggen grote nadruk op de ernst van de Evangelieprediking. Maar hoever komen we met deze prediking?

Laten wij eens zeggen, dat God in Zijn voornemen alleen besloten had om Zijn Zoon te zenden en het Evangelie van Christus en die gekruisigd, overal te doen verkondigen. Hoever zouden we dan komen ? Zou er dan één tot bekering komen ? Ik wil er nog wat bijvoegen. Laten we een ogenblik denken, dat God niet alleen de bovengenoemde dingen in Zijn voornemen had geschonken, doch ook vele andere gaven en daaronder ook de helpende genade van de H. Geest, hoever zouden wij dan komen? Ook en zelfs met de helpende genade Gods zou er niet één zalig kunnen worden. Daar is maar één mogelijkheid voor de gevallen mens. Die éne mogelijkheid is de onwederstandelijke genade, waardoor God het verstand verlicht en doordringt tot in de binnenste delen des mensen met de krachtige werking van de wederbarende Geest des Heeren.

Dus al is de Evangelieprediking nog zo ernstig, de kracht daarvan schiet te kort. De mens is sterker dan de ernstigste Evangelieprediking. „Al kwam Gods eigen Zoon, Gestegen van Zijn troon, Al voor mijn ziele preken. Zo Hij niet meerder kracht, Van Boven mede bracht. Mijn hart dat zou niet breken".

Zou 't dan mogelijk zijn dat God Zijn Zoon gegeven heeft en dat het Evangelie van de gekruiste Christus gepredikt wordt en dat toch niemand komt ? Dat zou mogelijk zijn als..... Er is een als. Zonder dit „als" zou gelden, wat de Heere Jezus heeft gezegd : „Niemand kan tot Mij komen". Maar nu is het Woord des Evangelies rijker nog dan de aanbieding der genade in Christus. Er mag nog iets meer verkondigd worden. Dit mag verkondigd worden, dat de Vader de Heilige Geest schenkt. Maar als er nu niemand is, die Gods Geest wil toelaten? Ook daar is voor gezorgd. God heeft Zich een volk uitverkoren om hen in de zaligheid te brengen. Wanneer heeft God dat volk uitverkoren ? Vóór de grondlegging der wereld. Wanneer wij niet meer weten te zeggen, dan dat God alle mensen heeft uitverkoren om aan hen het Evangelie te prediken, dan hebben we een boodschap, die tekort schiet. Bij deze leer der Verkiezing wordt God de afwachtende God, die machteloos staat tegenover de mens. Zó wordt van Hem niet in de Schrift gesproken. Hoever de Schrift ook gaan mag op de lijn der aanbieding, en hoezeer de mens verantwoordelijk wordt gesteld. God zorgt er voor, dat al de uitverkorenen tot Christus komen. (Joh. 6 vs 37). De uitverkorenen mogen nog zo aan God vijandig zijn, gelijk Saulus van Tarsen, zij worden getrokken uit de macht der duisternis. (Col. 1 vs. •13). Die God tevoren gekend heeft, worden geroepen en dan moeten zij komen. (Rom. 8 VS. 30). Dit roepen Gods is onwederstandelijk.

Zo kan artikel 9 zeggen, dat het een verkiezing is tot geloof en tot gehoorzaamheid des geloofs en tot heiligheid. Hier doet God een keuze. Want het is volkomen duidelijk, dat niet allen zijn verkoren tot geloof. Dan zouden immers allen geloven. En de Schrift zegt met zoveel woorden : Het geloof is niet aller. De genade Gods is particulier. Dat schijnt voor onze tijd nog onverteerbaarder te zijn dan voor vroegere eeuwen.

Dat dit zo onverteerbaar is, komt mede hieruit voort, dat men de mens zoveel macht en kracht en goede wil toeschrijft. Voor een ander deel komt het hieruit voort, dat men niet dulden kan dat de souvereine God aan de ene mens iets anders zou schenken dan aan de andere mens. Men kan het niet dulden dat God het ene vat maakt ter ere en het andere vat ter onere. En dat komt, omdat de Bijbel bij de meeste theologen van vandaag onbekend en onbemind is.

U mag dit zinnetje gerust twee keer lezen, en ik stem onmiddellijk toe, dat het er een beetje vreemd uitziet. Maar er zou niet zo'n verzet zijn tegen de belijdenisgeschriften en tegen de leerstukken van Verkiezing, Verzoening, Schriftgeloof, Voorzienigheid, als men het Woord Gods als zodanig kende en beminde. De Schrift leert, dat de genade particulier is. Het is volkomen volgens de Schrift, als de Leerregels in hoofdst. II 8, belijden: , , God heeft gewild, dat Christus door het bloed Zijns kruises (waarmede Hij het nieuwe Verbond bevestigd heeft) uit alle volkeren, stammen, geslachten en tongen, diegene alle, en die alleen, krachtiglijk zou verlossen, die van eeuwigheid tot de zaligheid verkoren, en van de Vader Hem gegeven zijn; hen zoude begiftigen met het geloof, hetwelk Hij hun, gelijk ook andere zaligmakende gaven des Heiligen Geestes, door Zijn dood beeft verworven".

Maar versta dit goed, de hoofdzaak van deze belijdenis is niet negatief. Bij de Remonstranten en bij Barth komen we niet verder dan de mogelijkheid der zaligheid. Die mogelijkheid moet dan door de mens verwerkelijkt worden. Neen, zeggen de Leerregels, in Gods Raad is de werkelijkheid der genade voorgezien. God heeft een vast voornemen om Zijn volk te zaligen. De vrucht van Christus' sterven komt tot haar effect. Christus heeft voor Zijn volk niet de mogelijkheid verworven om zalig te worden, doch de werkelijkheid.

God heeft Zich een volk uitverkoren vóór de grondlegging der wereld, en dat wordt gewis zalig. De Heere Zelf brengt hen tot het geloof en tot de goede werkten en tot de zaligheid.

Strijdt nu deze verkiezing tot geloof niet met de algemene aanbieding ?

Niet in het minst. Dat algemene aanbod is het eerste, wat van God uitgaat. De krachtdadige roeping het tweede. Beide liggen in één lijn. Alleen treft de tweede almachtige daad wel dezelfde personen als de eerste, doch niet alle.

En als nu iemand door de aanbieding der genade bewogen wordt ? Zo is dat uit God, die op allerlei wijze ook in de niet-uitverkorenen werkt. En als nu iemand begerig wordt naar Christus ? Zo is dat uit God, die deze begeerte, als zij in overeenstemming is met Filippenzen 3 VS. 8, zeker zal vervullen. Er is nergens enige strijd. De aanbieding van de genade in Christus houdt haar kracht tot aan de laatste snik. Daar hoeft niets aan beperkt te worden. En God gebruikt deze aanbieding om Zijn uitverkorenen te overreden. De anderen blijven in de ellende, waarin zij graag willen blijven. Zij hebben er zich niet alleen in geworpen, maar zij willen er in blijven. Wanneer er niet was die goddelijke roeping en wedergeboorte en alleen de roeping door de menselijke dienaren, zou er niet één zalig worden. De Verkiezing en haar verwerkelijking snijdt de mogelijkheid om zalig te worden voor niemand af, doch maakt ze wel werkelijk voor eten grote schare, die niemand tellen kan. De wereld zal moeten belijden in de eeuwigheid : Wij hebben nooit gewild. Wij hebben Gods Evangeliewoord verworpen. Zijn waarschuwingen in de wind geslagen, Zijn nodigingen afgewezen. De Kerk zal betuigen : Heere, waarom zijn wij niet bij de wereld gebleven ? Waarom ben ik tot andere gedachten gekomen? Omdat God hen heeft uitverkoren tot geloof en tot zaligheid en hun verstand heeft verlicht en him hart overgebogen, hoewel zij' dat niet hebben gezocht. De Verkiezing is de grond der zaligheid en is geschied tot geloof. Uit de Verkiezing en niet uit de vrije wil des mensen vloeit alle genade voort.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 mei 1957

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

DE DORDTSE LEERREGELS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 mei 1957

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's