Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE ZANG IN TEMPEL EN SYNAGOGE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE ZANG IN TEMPEL EN SYNAGOGE

8 minuten leestijd

I.

Notities Gereformeerde kerkzang.

In dit en de komende artikelen willen wij ons eens bezig houden met de kerkzang in de eredienst. Ik geloof, dat dit in deze tijd nuttig, ja zelfs noodzakelijk is. Wij zingen in onze kerken. Waarom zingen wij, hoe zingen wij, wat zingen wij ? Deze vragen mogen wel eens gesteld worden. In 't algemeen leggen wij ons bij het gebruikelijke neer : wij zingen, zoals or.ze ouders en grootouders zingen en zongen. Het traditionele heeft ongetwijfeld zijn grote betekenis, maar het traditionele mag nooit goed zijn omdat het traditioneel is. Want in het verdeden zijn er ook voorouders geweest, die zich niet op het traditionele konden beroepen, omdat het er niet was en een andere weg moesten inslaan, ik denk aan de reformatie. Daarom is het voor het heden noodzakelijk te weten en te beoordelen het beginsel, waarnaar zij de zang in de eredienst bepaalden.

In het algemeen weten wij over het verleden van de kerkzang maar weinig. Ook de predikanten zijn niet erg op de hoogte van de geschiedenis der kerkzang. Wij. althans kregen bij onze opleiding uitvoerige mededelingen over het ontstaan van de bijbelboeken en de ontwikkeling van het dogma — alles natuurlijk zeer te prijzen — maar over de kerkzang, een belangrijk element in de eredienst, werd gezwegen. Daarom legden wij ons ook bij het gebruikelijke neer en maakten er ons vanaf, als we een moeilijke vraag kregen op dit terrein, met de opmerking : ik ben niet muzikaal !

Tegenwoordig schijnt het anders te worden. De kerkzang wordt een onderwerp van studie en bespreking. Men is bezig met een nieuwe psalmberijming. Meer aandacht wordt gevraagd voor de psalmen. De melodieën worden onderzocht. Moeten de psalmen berijmd of onberijmd gezongen worden enz. Allerlei vragen die ons, wie de psalmen lief zijn, interesseren. Daarom willen wij ons eens met de zang in de eredienst bezig houden.

De vraag, die wij in de komende artikelen willen stellen, is die naar het beginsel, van waaruit Calvijn de kerkzang reformeerde bij zijn hervorming van het godsdienstig en kerkelijk leven in zijn tijd. In zijn tijd zong de gemeente niet, in de eredienst van de Roomse Kerk zong alleen de geestelijkheid. Het volk kende wel allerlei geestelijke en wereldlijke liederen, maar het mocht niet in de kerk zingen. Door de gedemoraliseerde toestand in Geneve waren ook allerlei zinnenprikkelende liederen in omloop. En zo moest Calvijn zich verzetten tegen de starre liturgische zang der Kerk van Rome, waarbij het kerkvolk zelf niet voluit mocht zingen, als ook tegen allerlei wereldlijke en zinnelijke liederen, die bij het volk in omloop waren.

Radicale vernieuwing was de eis met als uitgangspunt, dat de gemeente zelf God lof weer moest zingen in haar samenkomsten. Van welk beginsel gaat Calvijn nu uit ? Ds. H. Hasper, die een diepgaande studie van deze materie heeft gemaakt en de resultaten hiervan heeft neergelegd in zijn Calvijns beginsel voor den zang in den eredienst (Nyhoff's, 's-Gravenhage, 1955), omschrijft dit beginsel kort en bondig met: , , terug naar de Schrift en naar de Kerk der eerste eeuwen".

Het is dus van belang zich een ogenblik af te vragen : Hoe heeft men gezongen onder het Oude Verbond? Enige mededelingen wil ik graag aan dat rijke boek ontlenen.

Israël was een volk dat zong. Wanneer tot een Israëliet de opwekking kwam: „Zing voor Jahwe een nieuw lied" (Psalm 33 : 3, 96 : 1, 98 : 1, 149 : 1, Jes. 42 : 10) dan zou zulk een aansporing hem vreemd in de oren hébben geklonken, wanneer hij niet gewoon was te zingen. Het volk was van grote dichterlijke en muzikale begaafdheid. Er zijn dan ook in Israël verschillende soorten geestelijke liederen geweest.

Wij kunnen, bij gebrek aan gegevens, ons moeilijk voorstellen in welke volksvergaderingen het individueel lied, dat buiten het domein der Levietische vakmusici viel, gezongen kan zijn ; maar wel blijkt duidelijk uit de ons bewaard gebleven vijf bundels voor tempelkoren, dat men ook voor het cultuslied menigmaal is teruggegaan tot persoonlijke zangen. B.v. Pss. 23, 116, 118. Israël kende dus behalve het profane lied twee groepen geestelijke liederen: die welke behoorden tot de officiële liturgie van tempel en synagoge, en het vrije lied, dat incidenteel ontstond en tot het particuliere gebruik in persoonlijk leven en gezinsleven beperkt bleef. Zulke vrije liederen konden eerst klassiek worden, wanneer zij in de collecties van tempelkoren werden opgenomen. Het is niet na te gaan, hoeveel liederen in een tijdperk van acht eeuwen opzettelijk voor de eredienst zijn geschreven en hoeveel vrije liederen door wijziging en aanpassing, verschuiving van onderdelen, uitbreiding, verkorting of samenvoeging daarvoor geschikt zijn gemaakt.

Bij de samenvoeging van de vijf bundels tempelzangen tot het boek der Psalmen is in Israël nooit gedacht aan de mogelijkheid, dat zulk een boek eeuwen later nog eens gebruikt zou worden ten behoeve van een soort volkszang in de eredienst. Wij lezen in de Bijbel van een zangboek voor het volk niets. De priesters zongen. Het volk bepaalde zich als regel tot een , , amen", een , , halleluja" of een , , anénse' (= , , antwoord ons").

Gaan we nu de opschriften van de verzamelaars na, dan vinden we bij niet minder dan 55 van de Psalmen (en ook in Hab. 3 : 19) de aantekening, dat zij bestemd waren voor de liturgische dienst", zoals prof. de Groot het , , voor de menaséah" voor ons vertaalde. De Statenvertaling heeft , , voor de opperzangmeester", Ridderbos , , voor de muziekmeester", Ned. Bijbelgenootschap „koorleider". Bij alles is het naar aanleiding van dit moeilijk vertaalbare woord wel duidelijk, dat er naast het eenvoudige zingen in de huizen en de samenkomsten voor de eredienst een kunstzang is geweest, die ver boven de capaciteiten van de gewone man uitging. Volgens 1 Kron. 23 : 5 ; 25 : 7 waren er ten tijde van David 4000 koorzangers onder leiding van 288 zangmeesters. Wij hebben dus in de Oudtestamentische eredienst kennelijk te doen met een zang, waarvoor vakkennis werd vereist en die derhalve alleen kon worden toevertrouwd aan een priesterschap met geoefende zangers.

Alle Psalmen waren bestemd voor eenstemmige zang: voor solo en responsie (antwoord) door een koor, voor beurtzang van twee of meer koren of voor een antlphonaal zingen van solozanger of koor enerzijds en het volk anderzijds. Dit laatste moet in ieder geVal worden aangenomen bij oude en zeer bekende Psalmen, die regelmatig gezongen werden bij volksfeesten.

Voor de tempeldienst was de instrumentale muziek, hoezeer daarvan ook een vlijtig gebruik werd gemaakt, niet het voornaamste. De schoonste muziek kon worden voortgebracht zónder een instrument met handen gemaakt, n.l. met het menselijk stemorgaan. Het ging er bovenal om het woord in de zang tot uitdrukking te brengen. De muziek en de kunst was bijkomend. De muziek werd niet om de muziek beoefend. Het essentiële van Calvijns schoonheidsbeschouwing : dat de kunst er niet is om de kunst, maar om God en dat zij in Zijn dienst moet worden gesteld, heeft Calvijn aan de Heilige Schrift en wel inzonderheid aan de Psalmen ontleend. In de tijd van Salomo was de tempelmuziek wel zeer rijk als we letten op de vele muziekinstrumenten, die werden gebruikt. In de tweede tempel was alles veel soberder dan vroeger.

De instrumentale muziek was dus altijd bijkomstig. Het ging om de zang, om de woorden van de zang. Daarom is de berijming van Psalm 33 : 2 , , het speeltuig moet die toon vervangen", dan ook fout. Ze zegt niet alleen iets wat er niet staat, maar is ook in strijd met de geest der Psalmen. De instrumentale muziek mag wel meedoen, maar nooit vervangen. De vocale muziek in de eredienst is altijd belangrijker dan de instrumentale.

De oude liturgische zang van Jeruzalem met zijn schone hymnen en smekingen, zijn responsoriale verzen, amens en halleluja's wordt helaas door ons niet meer gekend. Deze glorie behoort tot het verleden.

Christus is gekomen, in armoede geboren, aan een kruis gestorven. Hij had geen gedaante noch heerlijkheid. Het Calvinistisch schoonheidshegrip brengt daarom voor de eredienst als eis mede : eenvoud, voornaamheid. Geen muzikale opluistering, maar het , , woord" in al zijn simpelheid van geest en waarheid.

Deze soberheid om het dienen van het Woord heeft Calvijn steeds betracht ook ten aanzien van de restauratie van de eredienst. Daarom verzette hij zich tegen al het ornamentale aan kleding, gebouwen en kerkzang in de Roomse cultus.

De jonge christelijke gemeente heeft het Oude Testament in haar godsdienstig en kerkelijk leven overgenomen. Doordat het Oude ~ Testament gehandhaafd bleef is ook het Joodse zangerige reciteren in de eredienst van de Kerk overgegaan. Toch is niet de gehele oude Joodse muziek ongerept in de christelijke kerkmuziek overgegaan, er is slechts sprake van kernen, formules, verwante en afgeleide toonfiguren. Deze zijn natuurlijk door allerlei plaatselijke omstandigheden gewijzigd. Wanneer in de dagen der Reformatie de Kerkhervormers voor de zang der gemeente in de eredienst oude kerkelijke motieven handhaven, bewaren zij daarin — evenals de volkszangers der Middeleeuwen — via Synagoge en oude Kerk de band met het verleden. Dit is een van de nieuwe gezichtspunten welke ds. Hasper in zijn boek nader aantoont.

Het is natuurlijk wel zeker, dat wij thans de Psalmen heel anders zingen dan men in oud Israël deed. Ook de Gregoriaanse en Anglikaanse zang lijkt niet op de oude zang. Toch kunnen wij een indruk krijgen van de oude zang. Er is een grammofoonplaat in de handel (uitverkocht? ) waarop Psalm 114: , , Toen Israël uit Egypte toog" door een man en een vrouw in refreinzang worden gezongen in het Hebreeuws. Hillel en Aviva zingen onder begeleiding van een Mirjamtrommel — van klei vervaardigd en overtrokken door een geitenhuid —en een rieten fluit. Het is een sterk rythmische, reciterende zang. De plaat is van Concert Hall Society no. 1171. Hebt u een pick-up schaft u deze plaat aan, dan kunt u een herleefde, oude Joodse zang beluisteren, Als de plaat tenminste niet uitverkocht is !

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 juni 1957

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

DE ZANG IN TEMPEL EN SYNAGOGE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 juni 1957

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's