BERNARDUS SMYTEGELT
We hebben de vorige maal de uitvoerige titel van de prekenbundels over Het gekrookte Riet al gegeven. Het was een hele onderneming, om die 145 preken in 2 forse delen uit te geven, maar in de vorige eeuw, zo na Réveil en Afscheiding, hebben ze met zo vele van de oude schrijvers toch nog een nieuwe druk beleefd. Het aantal lezers neemt in onze tijd zeer af, wat de grote omvang voor het boek èn de zekere eentonigheid wel moesten doen vrezen.
Laten we de eerste de beste van deze prekenserie maar weergeven. Tekst is : Mattheüs 12 : 20, 21 : Het gekrookte riet zal Hij (de Heere Jezus) niet verbreken en de rokende vlaswiek zal Hij niet uitblussen.
Ds. Smytegelt geeft altijd een korte inleiding. Hier herinnert hij aan de ontmoeting tussen Jacob en Ezau. Ezau wil Jacob begeleiden, maar Jacob weert dat af. Hij heeft immers schaapjes, kindertjes en lammetjes, die hem noodzaken, zich te voegen naar de gang van het werk.
We tekenen hier even aan, dat dat gebruik van die vele verkleinwoorden, dat we al van Lampe kennen, in de 17e eeuw zo niet in gebruik is. Het is een typisch 16e eeuwse gewoonte, waarin we gaarne een zekere vertedering opmerken, maar dat ook wel een nogal zoetelijke indruk maakt. Het drukt soms ook een zeer getemperd zelfbewustzijn uit; in die zin komen we het bij Van Lodenstein tegen, die in z'n gebed placht te zeggen, dat wij , , mugjens, miertjens, maadjens" zijn voor Gods aangezicht. Maar we merken, dat Smytegelt het algemener en dus ondieper gebruikt. We hébben de indruk, dat hij in dezen zich beter aan die Lodensteinse praktijk gehouden had.
Nu maakt Smytegelt de overgang van Jacob naar de Heere Jezus. Die is de goede Herder, die niet , , onzinnig drijft", maar de hele kudde binnenbrengt. Dus óók , , het gekrookte riet en de rokende vlaswiek". Dat zal Hij niet verbreken.
Even geeft Smytegelt de samenhang van zijn tekst met de omgeving weer. Dat is het twistgesprek over de Sabbath. Jezus stopt ze de mond met woord en daad. Hij , , zwetst" daar niet over, maar stopt ze de mond. U merkt, dat Smytegelt's taalgebruik ons wel soms vreemd aandoet. Een taalkunstenaar is hij in alle geval niet. Maar we moeten er mee rekenen, dat allerlei woorden in onze oren een andere (gevoels) waarde hebben dan ze hadden in de tijd van Smytegelt.
Als' de Heere Jezus zo twistende monden stopt, ziet Smytegelt het al vervuld : het oordeel komt tot overwinning. En zo besluit hij : er zullen er onder de heidenen zijn, die op Zijn naam hopen. Jammer dat hij z'n tekst hier verzwakt, goedbedoeld, maar niet geoorloofd. De tekst zei: De heidenen zullen op de Heere Jezus hopen en was daarin Evangelischer dan Smytegelt meent te kunnen verantwoorden.
De verdeling, die Smytegelt maakt, is erg eenvoudig. Eerst: een gekrookt rietje ; daarna: de Heere Jezus zal het niet breken. Hij besluit met een derde punt, een toepassing: de waarheid van deze zaak. Hij voorziet, dat hij niet klaar komt en zegt gemoedelijk : Dan hoort u D.v. de rest de volgende keer.
Deze eerste preek geeft een brede uitleg van zijn tekst. Hier is sprake van riet, biezen. Dat bekende gewas is menigvuldig voorkomend. Het kan wonderlijk veel verdragen; als het. neerwaait, komt het toch weer overeind. Dat doet hem zeggen : die riethalmen steunen elkaar, de doortocht door een eikebos valt makkelijker dan die door een rietland. Geen wonder: de zwakken hebben elkaar nog meer nodig dan de „eikebomen der gerechtigheid".
Enkele malen wordt riet en bieze in de Schrift genoemd. Maar hier heeft het geestelijke betekenis. Er wordt mee bedoeld een begenadigd mens, die toch nog wandelt en sukkelt. Die nog kinderen in Christus zijn, dus nog niet volwassen, zijn aan vele wankelingen onderhevig. Smytegelt drukt dat weer door een hele reeks verkleinwoorden uit: het zijn lammetjes, rankjes, wichtjes, spruitjes, plantjes, gebroken rietjes.
Maar waarom wordt een christen met riet vergeleken? Smytegelt ziet daar wel 10 oorzaken voor. Riet moet geplant worden. Zo ook de christen ; hij is geen zelfgewas. Riet is onaanzienlijk; dat zijn de christenen ook. Men zegt er nog al eens van: Kan uit Nazareth iets goeds komen ? Riet groeit in de lage plaatsen ; daar gedijt een christen ook alleen. Riet staat in diep water ; hetzelfde geldt van de christen, waarbij dat water betekent: geestelijke bearbeiding, tranen van verdrukking. Het riet groeit in moeras en slijk. Zo zegt de christen van zichzelf, dat in hem geen goeds woont. Hoewel het riet in de modder staat, blijft het toch groen en vet. Zo houdt een christen, ook al leeft hij onder goddelozen, toch zijn genade. Riet is vruchtbaar; zwakken in de genade evenzo. Ze spreken meer, ze winnen er meer bij. Riet kan veel uitstaan ; dat kan de christen evenzeer. Riet steunt elkaar; zo spreken, bidden de zwakken samen en sterken elkaar. Riet is spoedig geknakt. Een kleine christen wordt door een hard woord spoedig neergeslagen.
Ziedaar wat Smytegelt aangaande het riet weet te zeggen. We zullen wel toestemmen dat het erg populair en heel eenvoudig is, maar dat er toch grote mensenkennis in doorstraalt.
Die 10 punten zijn allemaal niet even gelukkig. Ze herhalen nog al eens. Ze zijn ook niet bepaald zo bij uitstek , , Voetiaans", want juist de Coccejanen waren er zo op uit om, uit hun tekst alles te halen, wat er maar uitgehaald kon worden. Calvijn zou het alles veel soberder en bondiger zeggen.
Nadat over het riet is gesproken, wordt over het gekrookte riet gehandeld. In 7 punten vat Smytegelt zijn gedachten samen. Met dat gekrookte riet worden beginnelingen bedoeld, die gedurig zeggen: Och, ik ben zo niets. Met mij wordt het vast nooit wat. Het zijn vaak mensen met weinig kennis, die door geestelijke onkunde nauwelijks weten, wat geloof en liefde betekenen. Het zijn ook mensen, die geslingerd worden tussen leven en dood, hoop en vrees. Waar zullen ze toch uitkomen? Het zijn bestreden en besloten mensen, die in het donker zitten. Ze kunnen zo zat zijn van smaad en kruis. Ze nemen zich nog al eens voor, er maar mee op te houden. Als het vertrouwen flauw is, moet de vrees voor straf wel levend zijn. Zo alles samen zijn de mensen, die in het gekrookte riet hun beeld vinden, zulken, die zeggen moeten, dat ze alleen maar lelijk zijn en verdienen, in de hel te worden geworpen.
Het eerste punt is hiermee afgewerkt. In het tweede wordt de vraag beantwoord : wat de Heere nu doet met zulke mensen in 6, 7, ja 1000 benauwdheden ? Antwoord: Hij breekt ze niet. De Parizeen breken en trappen stuk, maar de Heere ondersteunt en troost. Dat doet Hij zó, dat we van harte zeggen: Wat hebben we toch een Heere Jezus ! Ditmaal vat Smytegelt in 6 punten samen, wat hij, in deze aan troostgronden heeft voor te brengen. De Heere Jezus zegt: Al kunt ge nóg zo klagen en , , tobbelen" (dobberen) op de baren : wanhoop toch maar niet! Hij behandelt ze niet hard. Hiji verwijt met liefde : Waarom gewankeld, kleingelovige ? Ook zegt Hij tot hen: Ja, Ik ken u toch wel, al hebt gij maar kleine genade. Ik zal u daarom weer sterken door Mijn Woord, door de lippen der vromen, door de sacramenten, door Mijn Heilige Geest. We lezen deze opsomming niet zonder instemming, maar ook niet zonder verwondering. Een theoloog zou dit toch wel anders gezegd hebben. Die zou Woord, Geest en Sacrament toch wel geplaatst hebben vóór de , ., lippen der vromen". Smytegelt weet dat evengoed, maar hij laat zich in zijn populaire spreekwijze toch wel wat gaan. Als laatste troostpunten, die de Heere Jezus spreekt, geeft Smytegelt nog, dat het niet altijd zo laag zal blijven, zodat we moed moeten houden en tenslotte : Ik heb u duur gekocht, ge hebt Mij dus nooit tegen !
Derde punt is : Is dat werkelijk waar ? Kan ik dat zeker weten ? Zo'n , , gekrookt riet" zegt menigmaal: Zal God mij wel willen helpen ? Ja, antwoordt Smytegelt, dat zal ik u tonen en u aanwijzen, hoe zeker dat is. In 5 punten zet hij die zekerheid uiteen. Het eerste en beste is: Het is waar en zeker, omdat God het zegt. Met tal van teksten wordt dat gestaafd. Het is evenzeer waar en vast, omdat de Middelaar zo'n zachtmoedig en barmhartig hart heeft. Ten derde : omdat de Vader Zijn Zoon juist daartoe gezonden heeft. Ten vierde, omdat die verbroken mensen op de Heere Jezus Christus lijken en dus bij. Hem horen. En tenslotte omdat de Heere zei en nog zegt, dat Hij is de Heere onze Heelmeester. Hij breekt niet, maar Hij geneest.
We vinden deze 5 punten subliem ! Wat heeft deze prediker, die zeker gevaar loopt, aan het , , onderwerpelijke" een overmatige betekenis toe te kennen, hier toch juist het , , voorwerpelijke", de genade en de beloften van God in Christus kostelijk verenigd ! De afstand tussen Smytegelt en Kohlbrugge is, in dit licht gezien, toch veel kleiner, dan men vaak meent. Smytegelt leert zijn mensen niet, te leven uit eigen innerlijk, uit de bevinding, want ze kunnen alleen maar leven uit de bron, die Christus in de genade van Zijn Heilige Geest is.
Na deze 3 stukken besluit Smytegelt met de vraag tot zijn gemeente, wat zij van deze 3 stukken nu wel zégt ? Is het niet waar, wat hij in zijn inleiding zei, dat God in Zijn genade zich voegt naar de gang van het werk ? Dat alleen is er de oorzaak van, dat heel de kudde binnenkomt. Gemeente, zo. vraagt hij : Vat ge dat ? Hebt ge dat ook zo ondervonden? Gekrookte rietjes, waarom zo moedeloos ? Want ge kunt immers niet uitgerukt en uitgeblust worden? Tot de mensen, die zich hier niet bij rekenen, vraagt hij: Weet u dat wel zeker ? Zijt ge misschien gebroken door het besef, dat uw zonde te groot is, dan dat ze zou kunnen worden vergeven ? Maar wat is de vrees van Petrus, Noach, Lot en zovelen weer beschaamd !
Nog wordt de vraag besproken, of een mens wel gebroken kan zijn, maar toch geen gekrookt riet ? De tijd ontbreekt daartoe ditmaal, dat zal in de volgende preek ter sprake moeten komen. Smytegelt besluit met het korte zinnetje: Moge God het gesprokene zegenen. Amen.
We voegen hier nog aan toe een kort overzicht over de 86e preek, nog steeds over dezelfde tekst. Daar worden 4 vragen gesteld : of een onwedergeborene waarlijk geestelijk arm is! Antwoord: Ja. Dan, of alle armoede een blijk van genade is ? Antwoord : Neen. Ten derde onderzoekt de preek, hoe men onderkent dat iemand de genade nog mist, al is hij arm in zijn ziel. Een hartsterkend woord voor Gods kinderen maakt het besluit.
Een onherborene is werkelijk geestelijk arm. Ja, op alle manieren is de wereldling arm en heeft er niet eens weet van. Wie arm is in het besteden van zijn tijd aan de genade en de genademiddelen kan alleen doodarm heten. Maar helaas : arm naar het vlees, niet arm naar de Geest.
Die armoede is dan ook heel geen blijk van genade. Hier is geen bedelen geleerd, geen besef van armoede. De Heere ziet niet op dezulken. Ze komen in het oordeel om.
En hoe onderkent men dan echte armoede? Zo, dat wereldlingen vernedering en ontdekking haten, en al maar de ijdele droom van rijkdom dromen. Maar het gouden hoofd van het beeld van Daniël is immers vermorzeld en weg gestormd door het Rijk van Christus ? Daar Is men druk met het lichaam en vergeet de ziel. Daar is geen besef van echt gemis en enkel sprake van schijnbezit. Maar als men zo niet horen wil, dat het om het geestelijke goed gaat, daar behoort men immers tot de gerusten in Sion, wie het wee, wee geldt ?
Met deze opwekking voor de kinderen Gods besluit de prediker: Gemeente, dankt God in alles, ook in uw armoede ! Laat het hoofd niet moedeloos hangen, alsof het buiten hope was. Want God heeft u genade bewezen! Daarover spreken we volgend maal verder. God zegene het gesprokene om Christus' wil. Amen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 juni 1957
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 juni 1957
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's