Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE DORDTSE LEERREGELS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE DORDTSE LEERREGELS

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Van deze hunne eeuwige en onveranderlijke Verkiezing ter zaligheid worden de uitverkorenen te zijner tijd, hoewel bij onderscheidene trappen en met ongelijke mate, verzekerd ; niet, als zij de verborgenheden en diepten Gods curieuselijk doorzoeken, maar als zij de onfeilbare vruchten der Verkiezing, in het Woord Gods aangewezen (als daar zijn : het waar geloof in Christus, kinderlijke vreze Gods, droefheid die naar God is over de zonde, honger en dorst naar de gerechtigheid enz.), in zichzelf met een geestelijke blijdschap en heilige vermaking waarnemen. (2 Cor. 13 : 5).

HOOFDSTUK I. ART. XII

Als ik mij niet vergis, zijn er dominees, die preken dat er met een mens niets hoeft te gebeuren. Dat lijkt mij nogal een erg ondoordacht zeggen. Het evangelie zegt, dat wij als kinderen moeten worden en dat wij wederom geboren moeten worden. De apostel bevestigt, dat christenen van dood levend gemaakt zijn. Hoe is 't mogelijk, dat zulke eigenaardige dingen, door dominees beweerd worden : er hoeft niets met een mens te gebeuren, alles is gebeurd op Golgotha ! De Dordtse vaderen wisten beter. Zij wisten, ook uit ondervinding, dat God werkt in de uitverkorenen en dat er dan wat gebeurt. De uitverkiezing blijft dus niet een voornemen, dat God gemaakt heeft. Dat voornemen wordt uitgevoerd. De verkiezing draagt vruchten. De Heere Jezus nu heeft gezegd van de mensen : aan hun vruchten zult gij ze kennen. Zo kan men ook de uitverkiezing aan haar vruchten kennen.

Wat zijn de onfeilbare  vruchten ?

Deze vraag mag wel met nadruk worden gesteld. Ik geloof, dat in de rechte prediking op de juiste tijd en op de juiste plaats de kenmerken van het christen-zijn mogen en moeten worden genoemd. Maar het is gevaarlijk voor een gemeente, als haar predikant niet onfeilbare kenmerken naar voren brengt.

Laten we de mogelijkheid eens veronderstellen, dat een prediker als een onfeilbaar kenmerk van de wedergeboorte, dus van de uitverkiezing, noemde : gij bidt toch wel en gij leest toch wel in de bijbel? Dat heeft een mens toch niet van zichzelf. Welnu, toehoorders, ziehier uw kenmerk van uw verkiezing en van uw geboren zijn uit God. Wat zou zulk een prediking een kwaad kunnen stichten. En zo zijn er zoveel kenmerken, die geen onfeilbare vruchten der verkiezing zijn- Daarom is het voor alle predikers wel goed, dat zij kennis nemen van de volgende vermaning, die ik vond in een hedendaagse preek : , , 0, in alle oprechtheid, ge zult zalig worden door het geloof, óf niet ingaan". Het is, zoals vader Brakel zegt in één van zijn geschriften : Onze leraren die moesten er op slaan, dat het kraakte. Ja, dat zei Brakel. Jawel, een lieve man. Ja, juist omdat hij zo lief is, zeker! En wat wilde hij. daarmede zeggen ? Onze dominees moesten er opslaan, dat het kraakte. Tegen wie was dat? Dat zei hij; zeker met het oog op al die lichtzinnige jongens en meisjes, en al die wereldse dansers ? Neen, weet ge tegen wien hij het ditmaal zeide ? Dat zei hij tegen die dominees, waarvan hij in hetzelfde verband neerschreef, die de gemeente maar opbouwen op allerlei zelfgemaakte subjectivistische gronden, en als er maar een traantje geschreid wordt en een zuchtje geslaakt, die mensen dan maar staan op te beuren en zonder dat ze tot het geloof in de Heere Jezus worden geleid. Zie, dat is het echte sterven : al het mijne weg, ook het vrome van mij. Niet, dat het niet waardevol is om eerst onze ellende te leren kennen; maar gij kunt van de kennis van uw ellende zonder meer niet leven ; ook op dat punt moeten we sterven. God rechtvaardigt niet óók, maar enkel goddelozen"

Dus het komt er op aan dat wij de juiste kenmerken voorstellen in de prediking. En dan is er maar één onfeilbaar kenmerk : het ware geloof in Christus. Kan iemand enig bezwaar hebben tegen de zuiverheid en Schriftuurlijkheid van deze kenmerken-prediking ? Een waar christen heeft nog veel meer kenmerken. Doch op een of andere wijze heeft een vrome niet-christen deze óok. Alleen het geloof in Christus maakt het onderscheid. Men hoeft niet te vragen, of de Dordtse vaderen nog goed reformatorisch waren. Trouwens dit erfgoed der Reformatie vond men bij alle mannen der Nadere Reformatie, zowel in Nederland als in Engeland en Schotland. Neem als voorbeeld John Bunyan. Men zou de vrees kunnen koesteren, dat hij de weg van zijn Christianus tot een grond voor zijn zaligheid zou maken. Doch niets daarvan. Bunyan is, zoals August Lang terecht opmerkt, een reformatorisch leraar. De christen mag nóg zo'n zware weg bewandeld hebben, aan de hemelpoort wordt hem niet naar zijn weg, doch naar het getuigschrift gevraagd, dat hij gekregen heeft aan de voet van het kruis, toen hem het pak der zonde is afgenomen en hij bekleed is met de klederen der gerechtigheid van Christus. De ontmoeting met en het geloof in Jezus Christus is het beslissende voor Bunyan. En zo is Jezus Christus in de Leerregels de spiegel der verkiezing voor de gelovige. De gelovige zegt : dat ik uitverkoren ben, mag ik door Gods genade hieraan weten, dat in mij is gewerkt het ware geloof in Christus. In de theologie heeft men het vraagstuk van de syllogismus prakticus. Men duidt daarmee aan, dat 'n gelovige uit zijn goede werken de gevolgtrekking maken kan, dat hij gelooft. In artikel 12 gaat het niet om de zekerheid van ons geloof, doch om de zekerheid van onze uitverkiezing. De goede werken worden dan ook niet genoemd. We vinden ze wel in zondag 32 als antwoord op de vraag: waarom moeten wij dan nog goede werken doen? Daarop wordt in vraag 86 geantwoord : (op) dat elk bij zichzelf van zijn geloof uit de vruchten verzekerd zij". De socioloog M. Weber heeft het zó voorgesteld, dat de zekerheid van de Calvinist van zijn verkiezing rust op zijn goede werken. Voor deze stelling biedt art. 12 van de Leerregels geen grond. De zekerheid der verkiezing rust op het geloof in Christus. Doch men doet er goed aan, niet te vergeten, dat art. 12 spreekt van het ware geloof. Dat ware geloof heeft kenmerken. Het behoort in een zeker verband en draagt bepaalde vruchten. De catechismus zegt, dat het niet mogelijk is, dat, zo wie Christus door een waarachtig geloof ingeplant is, niet zou voortbrengen vruchten der dankbaarheid.

Aan de andere kant is het ware geloof begrepen in het verband van de drie stukken, waarvan het eerste geformuleerd wordt: hoe groot mijn zonde en mijn ellende is. Dat ware geloof wordt door de Heilige Geest in mijn hart gewerkt.

Is het wel nodig om naar de kenmerken van het geloof te vragen ?

Geloof is toch geloof, en men heeft de belofte van het evangelie en men heeft die toch maar aan te nemen. Zo wordt het wel gezegd, maar zó gemakkelijk, zó binnen de grenzen van ons natuurlijk kunnen ligt het niet. Het gaat niet om een wiskundig bewijs, noch om de aanvaarding van een begrijpelijk historisch feit. Het gaat om stukken, die alleen maar gekend kunnen worden bij het licht van de Heilige Geest, en om een eis, die alleen maar aanvaard kan worden, wanneer de Vader trekt. God Zelf moet er aan te pas komen. , , Niemand kan tot Mij komen", sprak Jezus, „tenzij de Vader hem trekke"

Maar wordt nu de mens niet naar zich zelf verwezen, als hij op kenmerken af moet gaan ? Dat zou ik niet denken, want hij wordt verwezen naar het werk Gods en de onmiddellijke vruchten daarvan. Het geloof is immers een gave Gods. Uit die gave Gods bloeit de zekerheid der verkiezing op. Waaraan zal men dan weten of dit geloof in Jezus Christus het ware geloof is ? Dat zal men moeten meten aan de Schriftuurlijke kenmerken van het geloof in Christus. De Heere Jezus is gekomen om te zoeken en zalig te maken wat verloren is. Daarom is het een kenmerk van het ware geloof, als de zondaar zijn zonde en ellende zó diep heeft leren kennen, dat hij als een schuldige, veroordeelde en onmachtige in zichzelf de toevlucht heeft leren nemen tot Jezus Christus.

Hoe ontstaat het geloof?

Het is het van Gods Geest gewerkte antwoord des mensen op de roeping. De Schrift zegt het duidelijk : , , die Hij tevoren verordineerd heeft, deze heeft Hij ook geroepen". Wanneer nu een gelovige deze roeping Gods bij zichzelf mag waarnemen, ziet hij, dat bij hem het geloof in een Schriftuurlijke weg is geboren. Hij ziet het werk Gods in zich.

Waaraan is dan de roeping te kennen ? Misschien aan een feit, dat sterke indrukken naliet, waardoor iemand zegt: toen en toen ben ik geroepen. Historische feiten zonder meer, zijn vaak voor tweeërlei uitleg vatbaar. Beter is het om acht te slaan op de werkingen der roeping, n.l. de verlichting van het verstand en de overbuiging van de wil. Nu moet men dit goed verstaan. Het ware geloof hangt niet van deze kenmerken af, maar de kenmerken hangen aan het geloof. Het geloof is een gave Gods en het geloof kan er wezen, terwijl een mens er aan twijfelt of zegt: ik heb geen geloof. En dat geloof kan met blijdschap en vrede worden beoefend, terwijl er niet één kenmerk bij in aanmerking komt. De kenmerken zijn er dan wel, doch de mens heeft genoeg aan de onmiddellijke nabijheid van Christus Jezus. Het is echter een veeg teken als iemand meent het geloof te hebben, doch ook een ernstig onderzoek leidt niet tot een met blijdschap opmerken van de kenmerken. Als er geen kenmerken en vruchten van het geloof zijn, is er geen waar geloof.

Maar nu nog eens: in art. 12 gaat het niet om de syllogismus prakticus, zoals dat heet. Het gaat niet om de practijk der goede werken, waaruit de gelovige enige gevolgtrekkingen maakt aangaande zijn geloof. Het gaat veeleer om de syllogismus mysticus, om het verborgen werk Gods, dat in de vruchten openbaar komt. Wat God gewerkt heeft in het hart wordt hier aangezien voor een vrucht der verkiezing.

Klopt dit met de !Schrift ? Hebben alleen de uitverkorenen het ware geloof ? Inderdaad, de niet-uitverkorenen kunnen veel geloof hebben, doch het ware geloof hebben alleen de uitverkorenen. Dat volgt uit Hand. 13 vs. 48 : , , Er geloofden zovelen, als er geordineerd waren tot het eeuwige leven". In Titus 1 VS. 1 spreekt de apostel van het „geloof der uitverkorenen Gods". Het is duidelijk, dat hier in niets op de mens gebouwd wordt. Er wordt alleen gevraagd of hij inderdaad gelooft in Jezus Christus. Dan is hij een uitverkorene. Het is óok duidelijk, dat de waarneming van zijn eigen geloof alleen goed kan plaats hebben, als de Heilige Geest zijn verstand verlicht. Maar dan is er ook blijdschap in de ziel. Wat het ware geloof is, vinden we treffend beschreven in zondag 7. Misschien is het leerzaam, ook kennis te nemen van een andere beschrijving, die Brakel in dit verband geeft : , , Indien gij dan verzekerd zijt, dat gij een welbehagen hebt in de raad Gods, door Jezus Christus, den Heere, de Borg, om zondaren met Hem te verzoenen en zalig te maken; dat gij uit smart en droefheid over het zondige hart en daden, uit vreze voor Gods toorn, uit liefde tot de gemeenschap met God en een geestelijk leven, uit gevoel van uw onmacht om die zaak te bekomen, u wendt naar dien Borg, die zichzelf aanbiedt, op Hem ziet, naar Hem verlangt, in onderhandeling met Hem komt. Zijn aanbieding aanneemt, u zelf aan Hem overgeeft, het gewicht uwer zaligheid op Hem zet, en u op Hem verlaat, 't zij sterker of zwakker, klaarder of met meerdere duisterheid, met meer of min strijd, geduriger of met meer tussenpozen ; indien deze dingen in u zijn, zo hebt gij het ware geloof. Zijt gij dan verzekerd van het geloof, zo kunt gij daaruit besluiten uw eeuwige verkiezing".

Zoveel is nu wel duidelijk, dat wij geen zekerheid onzer verkiezing kunnen bekomen buiten het geloof in Christus om. Maar dat is ook niet noodzakelijk of gewenst, want het evangelie komt tot allen die het horen, met een aanbieding van Gods genade in Christus Jezus. Wij hebben niet de zekerheid der verkiezing vóór en buiten het geloof om, doch wel de Schriften, die van Christus getuigen.

Ik heb nog meer op mijn hart. Maar voor ditmaal genoeg. Laat echter niemand zeggen, dat de Leerregels de mens naar zichzelf verwijzen. Zij richten onze aandacht op het werk Gods in de uit­verkoren zondaar.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 september 1957

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

DE DORDTSE LEERREGELS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 september 1957

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's