Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE MEERDERE DAN DE JAKOBSBRON

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE MEERDERE DAN DE JAKOBSBRON

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Jezus antwoordde en zeide tot haar : Een ieder, die van dit water drinkt, zal wederom dorsten; maar zo wie gedronken zal hebben van het water, dat Ik hem geven zal, die zal in eeuwigheid niet dorsten". Johannes 4 vs. 13 en 14, 1ste gedeelte.

Hoe ontroerend is toch altijd weer die geschiedenis, waarvan we in Genesis 21 lezen. Daar vernemen we, dat de dienstmaagd Hagar, op Sara's eis en Gods gebod door Abraham wordt weggezonden. In de vroege morgen doet hij haar uitgeleide, na eerst wat brood en een fles water op haar schouder geschikt te hebben en haar de jonge Ismaël gegeven te hebben.

Wat verderop in dit verhaal treffen we Hagar met haar jongen aan, dwalend door de woestijn van Berseba. Het water in de fles is opgebruikt en brandende dorst kwelt moeder en zoon. Maar Hagar — hoe trouw en teer is toch het moederhart — acht haar eigen smart niet terwille van het lijden van haar kind. Zijn dorst kwelt haar nog meer, dan haar eigen dorst. Tenslotte kan zij het niet langer aanzien. Ze neemt haar amechtige zoon en vlijt hem neer in de schaduw van één der spichtige woestijnstruiken, om hem niet langer te zien lijden, ja, uiteindelijk van dorst te zien versmachten. Want daarna zet ze zich op de afstand van een boogschot van hem neer, met luider stem wenende.

Hierna neemt evenwel 't verhaal een verrassende wending. God opent Hagar's ogen en dan ziet zij, dat vlakbij een waterfontein is. Haastig loopt ze er naar toe, vult haar fles met koel water, geeft Ismaël te drinken en haar zoon wordt haar als het ware uit de doden weer teruggegeven. Ismaël, die anders van dorst gestorven zou zijn, terwijl vlakbij een waterfontein was.

Wat met Ismaël evenwel niet is gebeurd, dat overkomt helaas In geestelijke zin tallozen. Daar is in de barre, dorre woestijn van deze wereld door Gods genade een bron van levend water ; een bron, die behoudt van de eeuwige dood en die laaft ten eeuwigen leven; een nimmer uitdrogende, maar altijd opwellende fontein. Doch desondanks komen tallozen om, hoewel ze soms heel dicht bij die bron verkeren.

Van die bron, van die fontein is sprake in de woorden van de Heiland uit het gesprek met de Samaritaanse vrouw, die boven deze meditatie staan. In deze woorden verklaart de Heiland Zichzelf als de meerdere dan de Jakobsbron. Immers, wanneer Hij zegt: „Een ieder, die van dit water drinkt, zal wederom dorsten", dan bedoelt Hij met dit water het water uit de oude Jakobsbron, vlak bij Sichar, waaruit de Samaritaanse vrouw water kwam putten. Zoals de dan .Salomo is hier", en: „Ziet, meer dan Jona is hier", zo had Hij ook tot die Samaritaanse kunnen zeggen : „Ziet, meer dan de Jakobsbron is hier".

Meer dan de Jakobsbron is hier, want „een ieder, die van dit water drinkt, zal wederom dorsten ; maar zo wie gedronken zal hebben van het water, dat Ik hem geven zal, die zal in eeuwigheid niet dorsten".

„Een ieder, die van dit water drinkt, zal wederom dorsten". Inderdaad, het natuurlijke water is niet bij machte blijvend onze dorst te lessen. Het kan dit slechts voor een tijd. Daar wist de Samaritaanse vrouw van mee te praten. Het was voor haar putten en nogmaals putten, al de dagen van haar leven. Hierin kwam geen rust. Hieraan kwam geen einde. Het moest eindeloos herhaald worden.

Lezer, zou de Heere Jezus bij de eerste woorden van onze meditatietekst echter alleen maar gedoeld hebben op het natuurlijk water uit een gewone bron of zou Hij daarbij ook nog iets anders op het ook hebben gehad ? Ik weet het niet. Maar hoe het ook zij, het lijkt ons niet bezwaarlijk dit te doen.

Ziet, daar woelt in ons hart een brandende dorst naar allerlei. Dat komt, omdat we ons niet gelukkig gevoelen; omdat in ons hart onvoldaanheid, onrust heerst. Naar Augustinus' woord immers blijft ons hart onrustig in ons totdat het rust gevonden heeft in God. Helaas, in z'n aardsgezindheid en dwaasheid zocht de mens die onvoldaanheid, die onrust niet te verdrijven door te dorsten naar wat met God verenigt en verzoent (het water uit de Jakobsbron, de genadige God in Christus), maar door te dorsten naar iets anders. Zo is er onder de mensen een brandende dorst om omhoog te klimmen op de ladder van het maatschappelijk leven. Zo is er een dorsten naar eer, naar de bewieroking door de menigte. Zo is er een dorsten naar laag genot, zoals bij de Samaritaanse vrouw. En zo zouden we verder kunnen gaan. We zouden nog kunnen noemen het dorsten naar het water uit de put van de kunst of uit de put van de wetenschap of ook uit de put van de deugdzaamheid. Van al dit water geldt evenwel: , , Een ieder, die van dit water drinkt, zal wederom dorsten". Want het verschaft geen vereniging, geen verzoening met God en daarom geen rust, geen voldaanheid in God. De kruik moet altijd bij vernieuwing worden gevuld. Elke schijnbevrediging slaat altijd om in een nieuwe en nog sterkere onvoldaanheid. Het is er zelfs mee als met het drinken van zilt zeewater. Door het drinken daarvan, al geeft het even verkwikking, wordt de dorst steeds meer aangewakkerd. En wie voortgaat met het drinken daarvan, drinkt zich tenslotte de dood. Zo óok de mens, die niet ophoudt met het drinken van het water uit de putten der wereld.

„Wie ver van God de weelde zoekt.

Vergaat eerlang en wordt vervloekt".

, , Een ieder, die van dit water drinkt, zal wederom dorsten". Hoe had de Samaritaanse vrouw dit ervaren. Uit allerlei bronnen van aards genot had ze gedronken, wettig en onwettig. Even was telkens haar dorst gestild. Voor even echter maar. Dan kwam deze weer terug, brandender nog. dan tevoren.

Moet ge, lezer, die nog steeds uit de bronnen buiten de meerdere dan de Jakobsbron put, als ge eerlijk zijt, niet toestemmen, dat het bij u precies zó is ? En dan toch maar daarmee verder gaan ? En dan toch maar u tenslotte de eeuwige dorst en de eeuwige dood drinken ? God verhoede dit! O, smeek toch dat Hij uw oog opene voor de bron van waarachtig heil, die in Christus ontsloten is in de dorre woestijn van deze wereld en die lafenis biedt voor dit leven èn het hiernamaals, voor de meerdere dan de Jakobsbron. Opdat ge vlak bij die bron niet wederom dorst en tenslotte versmacht van eeuwige dorst.

Wijzend op die meerdere dan de Jakobsbron, op Zichzelf, zegt de Heiland: , , Maar zo wie gedronken zal hebben van het water, dat Ik hem geven zal, die zal in der eeuwigheid niet dorsten".

Onder het water, waarvan Jezus hier spreekt en dat opwelt uit de meerdere dan de Jakobsbron, is vanzelf te verstaan Gods genade. In de Heere Jezus is een bron ontsloten van Gods genade. Die genade heeft Hij verworven door Zijn lijden en sterven. Die genade is alleen bij machte om het smachtend dorsten van het mensenhart naar geluk te stillen, en dat niet slechts tijdelijk, maar voor altijd. Gelukkig daarom wie dorst naar dat water, naar die genade. Want die genade verzoent en verenigt met God en geeft rust in God.

Die dorst zal echter alleen opwaken bij ontdekking aan zonde en schuld. Daarom spreekt de Zaligmaker tot die Samaritaanse vrouw: „Ga heen, roep uw man en kom hier !" En daarom plaatst de Heere ook ons voor de spiegel van Zijn heilige wet.

, , Maar zo wie gedronken zal hebben van het water, dat Ik hem geven zal". Deze woorden, wijzen ons op de onuitputtelijkheid van de meerdere dan de Jakobsbron. Hoevelen er reeds uit gedronken hebben en hoevelen er nóg uit zullen drinken, ze raakt nooit uitgeput. Het heil in Jezus Christus is zó overvloedig, dat het genoegzaam is om de hele wereld te zaligen.

„Maar zo wie gedronken zal hebben van het water, dat Ik hem geven zal". Deze woorden wijzen ook op de ruimheid van het Evangelie.

, , Zo wie". Niemand wordt uitgesloten. De Samaritaanse vrouw (en hoe zondig was zij) mocht óok komen drinken uit de meerdere dan de Jakobsbron. Laat dan niemand zeggen: , , Voor mij is het buiten hoop". De Heiland der wereld is niemand te slecht. Neen, de Heere Jezus is niet gekomen voor in eigen oog goeden, maar juist voor in eigen oog slechten!

, , Maar zo wie gedronken zal hebben van het water, dat Ik hem geven zal". Deze woorden wijzen tenslotte ook op de eis van het Evangelie. Deze meerdere dan de Jakobsbron is er. Maar dat is op zichzelf niet voldoende. Er zal uit die bron gedronken moeten worden. Anders komen we, vlak bij die bron, misschien van dorst om. Er moet uit die bron gedronken worden.

Wat is dat : uit die bron drinken? Dat is als een arm, verloren zondaar de toevlucht nemen tot Gods genade in Christus, van die genade te willen leven. Gelukkig, dat de Heere wil geven, wat Hij vraagt, wat Hij eist. Want wij willen niet zo graag leven van genade, van genade alleen.

Lezer, we hebben het grote voorrecht dat we vlak bij de meerdere dan de Jakobsbron mogen verkeren. Door het Evangelie is die bron ons nabij gebracht.

Doch zien we toe, dat dit voorrecht niet eenmaal tegen ons getuigen zal, doordat we geen behoefte hadden en weigerachtig waren om uit die bron te putten en te drinken. Omkornen zal altijd verschrikkelijk zijn. Maar omkomen, terwijl de meerdere dan de Jakobsbron vlak bij was en ons aangewezen en aangeprezen werd, zal helemaal ontzettend wezen.

Luister dan, als de Heere u wenkt om tot die bron te komen met de door Hem welgemeende woorden: , , Wie dorst heeft kome en die wil, neme van het water des levens om niet!"

, , Om niet!" Dat is een ergernis voor het vrome vlees, maar is het aan de andere kant geen rijk Evangelie, voor wie niets anders heeft dan zonde en schuld en goddeloosheid ?

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 januari 1958

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

DE MEERDERE DAN DE JAKOBSBRON

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 januari 1958

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's