Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE DORDTSE LEERREGELS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE DORDTSE LEERREGELS

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Deze eeuwige en onverdiende genade van onze Verkiezing wijst en prijst ons de Heilige Schrift allermeest daarmede aan, dat zij wijders getuigt, dat niet alle mensen zijn verkoren, maar sommigen niet verkoren, of in Gods eeuwige Verkiezing voorbijgegaan, namelijk die, welke God naar Zijn gans vrij, rechtvaardig, onberispelijk en onveranderlijk welbehagen besloten heeft in de gemene ellende te laten, in dewelke zij zichzelf door hun eigen schuld hebben gestort, en met het zaligmakend geloof en de genade der bekering niet te begiftigen, maar hen, in hun eigen wegen en onder Zijn rechtvaardig oordeel gelaten zijnde, eindelijk niet alleen om het ongeloof, maar ook om alle andere zonden, tot verklaring van Zijn gerechtigheid te verdoemen en eeuwiglijk te straffen. En dit is het besluit der Verwerping, hetwelk God geenszins maakt tot een auteur van de zonde (hetwelk godslasterlijk is te denken) maar hem stelt tot haren verschrikkelijken, onberispelijken en rechtvaardigen Rechter en Wreker.

HOOFDSTUK 1, ARTIKEL 15

L. VROEGINDEWEIJ

Het is genade om genade te ontvangen. Verkiezing tot zaligheid is genade. Met niets heeft de uitverkorene deze zaligheid verdiend. Daarover spreekt artikel 15 in de eerste aanhef. Dat het eeuwige en onverdiende genade is, wijst de Schrift ook hiermede aan, dat zij getuigt, dat niet alle mensen zijn verkoren. Waar getuigt de Schrift duidelijk dat God onderscheid maakt ? Om deze vraag te beantwoorden behoef ik slechts te herinneren aan Deuteronomium 7:6: „want gij zijt een heilig volk den Heere, uwen God; u heeft de Heere, uw God, verkoren, dat gij Hem tot een volk des eigendoms zoudt zijn uit alle volken, die op de aardbodem zijn". Hier hebt ge de structuur der uitverkiezing. Het is altijd een verkiezing uit. En het is hier niet tot dienst, maar tot zaligheid nl. Israël het eigendom des Heeren is. Uitverkiezing betekent volgens Rom. 9 : 18: , , Hij ontfermt Zich wiens Hij wil en verhardt die Hij wil. In Matth. 13 : 11 wordt het met deze woorden aangegeven wat verkiezing is: „Het is u gegeven de verborgenheden van het Koninkrijk der hemelen te weten, maar dien is het niet gegeven". Wat is dat voor de uitverkorenen een wonderlijke zaak. Hij lag van nature midden in de dood, gelijk ook de anderen. De vijandschap tegen God en Zijn dienst vervulde zijn hart. En toen heeft God hem levend gemaakt, zijn ogen geopend en zijn hart geopend voor het zalige van de dienst Gods en hem zo tot Gods eigendom gemaakt. Dat de Heere dat juist aan hem deed was in genen dele bepaald door iets voortreffelijks in deze uitverkorene. God had hem daartoe van eeuwigheid bestemd met voorbijgang van anderen. Maar wekt het dan geen droefheid dat anderen niet zijn uitverkoren? Om hier een goed antwoord op te geven moet men de achtergrond verstaan. Daar ligt een mensheid die geheel en al schuldig en verdorven is, zodat het volkomen is verdiend, dat God hen laat in het verderf, waarin de mensen zichzelf hebben gebracht. Tegen deze achtergrond is het onbegrijpelijke genade, dat God naar zo'n dode hond wilde omzien. Waarom was het op mij gemunt?

Men moet ook niet vergeten, dat iedere uitverkorene hoe langer hoe meer zijn onwil gewaar wordt om zich te laten zaligen iti de weg des Heeren. Daardoor wordt het wonder hoe langer hoe groter. Dat God een zondaar aan zichzelf overlaat kan ieder, die door God getrokken en geleid wordt goed begrijpen. Maar dat het de Heere behaagt sommigen en daaronder zo een als hij zelf, van dood levend te maken en zijn wil te buigen en hem te trekken tot Christus en daar te houden, dat is het onbegrijpelijke. Daarvan zingt de Kerk: „Wij steken het hoofd omhoog en zullen d'eerkroon dragen. Door U, door U alleen om 't eeuwig welbehagen". Wanneer alle mensen tot de zaligheid waren verkoren zou het ook een wonder zijn als ik er bij was. Zo spreekt de uitverkorene. Doch nu niet alle mensen zijn uitverkoren, is het wonder zoveel te groter.

Nu zijn er leraars, die openlijk of bedekt stellen, dat God geen onderscheid mag maken. Hier houdt alles op.  Maar ik meen nu genoegzaam duidelijk te hebben gemaakt, dat Gods Woord getuigt, dat God onderscheid maakt en dat niet alle mensen zijn verkoren tot zaligheid. De Heere Jezus heeft zelfs gezegd, dat velen verloren gaan.

Maar hoe is nu de verhouding van verkiezing en verwerping volgens artikel 15? . Men kan in dit artikel heel duidelijk zien, dat zij niet op één lijn staan. In de verwerping gaat het op heel andere wijze tot dan in de verkiezing. In de verwerping doet God niets, in de verkiezing doet God alles. De mens van nature is afkerig van God. Daar is niemand, die rechtvaardig is, daar is niemand, die God zoekt, niet tot één toe, zegt Romeinen 3. Het is dus niet zo, dat alle mensen gereed staan om zich door God te laten zaligen als heiligen en Godvrezenden, en dat de Almachtige nu aan het ene deel weigert om hen de zaligheid te schenken en het andere deel wel genade bewijs.  Zo schijnt men het wel eens te willen voorstellen. De werkelijkheid ligt heel anders. Verworpen zijn betekent volgens artikel 15 in Gods eeuwige verkiezing voorbijgegaan zijn. Het betekent, dat God deze mens zijn eigen weg laat gaan, zijn eigen keuze volgen.

Wie zijn niet verkoren? Zij zijn niet verkoren, welke God naar Zijn welbehogen besloten heeft in de gemene ellende te laten. Dus God nam omtrent hen een besluit in overeenstemming met Zijn welbehagen. Van dit welbehagen lezen we in Jesaja 46 : 10: , , Mijn Raad zal bestaan en Ik zal al Mijn welbehagen doen". In dit hoofdstuk wordt dan verder getekend hoe de ondergang van Babel uit die Raad Gods volgt.

Men heeft wel eens gezegd, dat uit de Raad Gods alleen gunstige dingen volgen. Dat is onjuist.  Als er in Jesaja 44 : 28 staat van Cyrus: , , hij zal al Mijn welgevallen volbrengen", heeft dit zowel betrekking op de ondergang van Babel als op de opbouw van Jeruzalem. Daar is een welgevallen of raad Gods. Daarin gaat de Heere te rade met Zijn goedheid, gerechtigheid, wijsheid en met al Zijn deugden. Want al wat God doet berust op overleg en niets op willekeur. Zijn besluiten zijn alle wijs en rechtvaardig en goed, hoewel wij ze niet alle verstaan.

Dat welbehagen Gods noemt artikel 15 vrij. Het wordt dus door niets bepaald dan door God Zelf. De mens oefent daar geen invloed op uit. Hij verhindert God niet om een bepaald besluit te nemen, maar dringt hem daar niet toe ook. „Ik doe het niet om uwentwille zegt de Heere, doch om Mijns groten naams wille". Het welbehagen Gods is ook rechtvaardig. God doet de mens geen onrecht als Hij hem overgeeft aan zijn eigen keuze. God is niet verplicht de zondaar te wederbaren, te trekken, te overwinnen en te zaligen. Of wou iemand zeggen, dat God dit verplicht is? Nou, wat praat men dan tegen de uitverkiezing! Wie zijt gij, o mens, die God tegenspreekt? Het is ook een onberispelijk welbehagen. Nooit kan God iets beraadslagen of besluiten, dat ook maar één vlekje zou vertonen. Zowel de uitverkiezing als de verwerping zijn onberispelijk. Dat God Abels offer aannam en dat van Kaïn niet aannam is onberispelijk. Dat God Israël wel uitverkoor, doch Moab verwierp is onberispelijk-

Voorts is dat welbehagen onveranderlijk. Zou men nu echt menen, dat God Abraham weer los kan laten en een ander verkiezen in zijn plaats om zijn vriend te zijn? Leert de Schrift ons dat God Zijn volk vandaag liefheeft en morgen haat? Heeft de Heere Jezus de Zijnen niet liefgehad tot het einde?

, , De genadegiften en de roeping Gods zijn onberouwelijk". De Apostel ziet met deze woorden op het onwrikbare doel, dat God in weerwil van de ongehoorzaamheid en verharding der mensen Zijn heilswil doorzet. Nooit zal hij een uitverkorene laten vallen. 2 Cor. 7 : 10 spreekt van een onberouwelijke bekering tot zaligheid. Dat is een berouw of bekering door God gewerkt en wat van God komt daar zal men nooit geen berouw van hebben, dat zal men nooit willen missen of anders willen hebben. Van de Raad Gods ten opzichte van het priesterschap van Christus lezen we in Hebreen 7 : 21: „De Heere heeft gezworen en het zal Hem niet berouwen".

In Hebr. 6 : 17 wordt gesproken van de , , onveranderlijkheid van Gods Raad". De Heere zegt bij Jesaja: Mijn Raad zal bestaan en Ik.zal al Mijn welbehagen doen.

Wat heeft God nu besloten? Zal de Heere hen boos maken of iets goeds weigeren als zij vragen of iets kwaads aandoen? Neen, God heeft alleen besloten hen in de ellende te laten, in welke zij zichzelf door hun eigen schuld hebben gestort. We kunnen hier verwijzen naar het begin van de Catechismus. De mens is moed- en vrijwillig van God afgevallen en ieder mens van nature kiest nog altijd moed- en vrijwillig de weg der zonde. De mens heeft ook na de val een vrije wil, doch alleen ten kwade.

Wat is dus het onderscheid tussen de uitverkorenen en de niet-uitverkorenen? De eersten worden uit vrije goedheid begiftigd met geloof en bekering, de anderen niet. Geen van beiden zoeken het ware geloof en de echte bekering. Beide groepen zijn vijanden van God en liefhebbers der wellusten van nature. Doch God komt de uitverkorenen grijpen in hun vlucht voor Hem, Hij verandert hun gedachten. Hij geeft hen ogen om Zijn heiligheid en rechtvaardigheid te zien en dat God het zo waardig is om gediend te worden. Dan komt er een omkeer in hun leven- De anderen daarentegen laat God doorhollen en dat doen zij graag ook. Menigmaal betonen de niet-uitverkorenen hun vijandschap tegen het'volk van God. Israël heeft dat ondervonden en nog altijd zeggen de niet-uitverkorenen, dat zij zo'n leven niet willen leiden en zo'n prediking niet willen horen. Dat vonden zij een benauwd leven en een benauwde prediking. Ik weet wel, dat er een zekere ombuiging in de natuurlijke mens kan plaats hebben, die nog geen bekering is, doch in de regel staat de niet-uitverkorene vijandig tegenover het volk Gods, hun godsdienst en hun belijdenis. Zij gaan dus door hun eigen keuze verloren. God brengt ze niet op verkeerde wegen, maar zij brengen daar zichzelf.

Hoe zijn dus alle mensen van nature van hun geboorte aan? Zij zijn verloren. Wij gaan niet verloren, wij zijn verloren. Ons hele wezen is verdorven en voor die verdorvenheid kiezen wij. De niet-uitverkorenen laat God in deze toestand en laat Hij onder Zijn rechtvaardig oordeel. Gaat dan de mens niet om zijn ongeloof verloren? Dat zeiden de Remonstranten. Het is echter zo niet. Wij zijn schuldig door onze erfzonde en door onze dadelijke zonden en door ons ongeloof. In het eindoordeel zal God alle niet-uitverkorenen verdoemen tot verklaring van Zijn gerechtigheid. Niets geen willekeur komt daarbij. De mens heeft moedwillig en vrijwillig heel zijn leven gezondigd en hij is zonde van nature, want hij is in ongerechtigheid geboren. Voorts heeft hij niet gewild, dat Christus over hem Koning zou zijn. En om al deze zonden wordt hij eeuwig gestraft

Wie kan hier iets onrechtvaardigs ontdekken? Ik bedoel niet, dat wij God kunnen begrijpen of met Hem redetwisten- „Wie zijt gij, o mens, die tegen God antwoordt? " Wij hebben er genoeg aan te weten, dat heel de wereld in het boze ligt en verloren ligt en dat nu God uit deze wereld nochtans een volk redt, dat geen schijn zelfs van medewerking daarbij verleent. God is niet de auteur der zonde, maar wel de Werkmeester der verlossing. Hij is wel de verschrikkelijke, onberispelijke, en rechtvaardige Rechter en Wreker der zonde. Men kan het verschrikkelijk noemen, dat God heeft moeten besluiten naar Zijn wijze, rechtvaardige raad om sommigen om hun zonde te straffen en hen niet weg te trekken uit het verderf. De zonde is verschrikkelijk en de rechtvaardige straf daarop is ook verschrikkelijk. Maar God is in al Zijn wegen rechtvaardig. Nooit zal iemand God naar waarheid kunnen beschuldigen van onrecht. Van ieder verlorene en niet-uitverkorene geldt: Gij hebt niet gewild.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 maart 1958

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

DE DORDTSE LEERREGELS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 maart 1958

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's