Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE DORDTSE LEERREGELS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE DORDTSE LEERREGELS

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nademaal wij van den wil Gods uit Zijn Woord moeten oordelen, hetwelk getuigt dat de kinderen der gelovigen heilig zijn, niet van nature, maar uit kracht van het genadeverbond, in hetwelk zij met hun ouderen begrepen zijn, zo moeten de godzalige ouders niet twijfelen aan de Verkiezing en zaligheid hunner kinderen, welke God in hun kindsheid uit dit leven wegneemt (Gen. 17 : 7; Hand. 2 : 39; 1 COR. 7 : 14).

HOOFDSTUK 1, ARTIKEL 17

L. VROEGINDEWEIJ

Wanneer wij de lijn van de Dordtse Leerregels nog eens ophalen, zien wij, dat zij, gelijk iedere gereformeerde preek, beginnen bij de val in Adam. De mens ligt verloren. De gehele wereld is voor God verdoemelijk. Doch er is een , , maar". God heeft Zijn eniggeboren Zoon gezonden, waardoor zalig worden, die geloven. Er staat niet, dat God Zijn Zoon gezonden heeft, opdat allen zalig zouden worden. Er staat wel, dat God Zijn Zoon gezonden heeft, opdat een iegelijk, die gelooft, het eeuwige leven zou hebben. Hoe komen wij tot dat geloof? Door de prediking van de blijde boodschap van het Evangelie. Die prediking breng niet alleen tot geloof.

Tegenwoordig willen sommigen van een z.g. objectieve verzoening spreken. Door de dood van Christus zouden alle mensen verzoend zijn met God. Dus dan zou de zonde en de schuld waarvan in artikel 1 gesproken wordt, van alle mensen afgenomen zijn. Het is niet duidelijk met welk recht God in het eindgericht dan nog één mens zou kunnen verordelen en hoe er nog één verloren zou kunnen gaan. De Dordtse Leerregels houden zich hierin dichter bij het Woord Gods en zien de mens liggen onder de toom Gods, ook na Golgotha, tot dat hij door een waar geloof Christus ingelijfd is, want er is geen verdoemenis voor degenen die in Christus Jezus zijn.

Die echter dit Evangelie niet geloven, op die blijlt de toorn Gods. Doch die de Zaligmaker met een waarachtig en levend geloof omhelzen, die worden door Christus van de toorn Gods en van het verderf verlost.

Vanwaar komt het ongeloof? Van God. Daar is weinig tegen te zeggen. Naar welke regel schenkt God het geloof ? Naar de regel van Zijn eeuwig voornemen. Dat zou niet de meeste tegenstand wekken. Doch dat God onderscheid maakt, dat verwekt grote oppositie. Die vrijheid wenst men de Almachtige niet te laten. Zijn genade mag geen vrije genade zijn. Velen belijden, dat het geloof een gave Gods is. Zij stemmen toe, dat de Schrift zegt, dat 't geloof niet aller is. Maar als men dan vraagt of God het geloof dan niet aan allen schenkt, weigeren sommigen te antwoorden.

De Dordtse Leerregels geven hierin duidelijk bescheid. God schenkt het geloof aan sommigen. Hij onthoudt het aan anderen. Zo heeft Hij het Zich voorgenomen voor de grondlegging der wereld. En wie kan zeggen: Wat doet Gij? Maar als nu alleen het geloof in Christus ons van het verderf redt, hoe moet het dan met de kinderen.

De Remonstranten maakten het zich heel gemakkelijk. Zij gingen van het gevoelen uit, dat alle vroeggestorven kinderen zalig worden. Dat is een zeer aantrekkelijke stelling. Doch waar gronden zij deze op? Kan men over de zaligheid spreken buiten Gods Woord om? De Leerregels niet. Zij willen van de wil Gods met betrekking tot de zaligheid der vroeggestorven kinderen uit Gods Woord oordelen. De mens kan zich wel een oordeel aanmatigen, doch dan loopt hij gevaar op Gods rechterstoel te gaan zitten. Gods rechterstoel, zei ik. Maar zouden de kinderen dan ook voor God moeten verschijnen om geoordeeld te worden? Zeggen de engelen niet direct: voort jullie, de heerlijkheid in. Jullie hebben geen zonde?

We lezen in Openbaringen 20 : 12: , , En ik zag de doden, klein en groot, staande voor God; en de boeken werden geopend". Hebben de kleinsten dan ook reeds boosheid en ongerechtigheid? De apostel Paulus schrijft: , , En wij waren van nature kinderen des toorns, gelijk ook de anderen". In Psalm 51 lezen we: , , Ik ben in ongerechtigheid geboren". Wat vindt artikel 17 nu in de Heilige Schrift? De opstellers vinden daar het verbond der genade, waaruit blijkt, dat de kinderen der gelovigen heilig zijn, uit kracht van het genadeverbond. Wat is nu echter de preciese inhoud van de belofte van het genadeverbond. In Genesis 17'is beloofd: , , Om u te zijn tot een God en uw zaad na u". Betekent dit dat alle bondelingen zalig worden? De kinderen van Abraham en Izaak bewijzen het tegendeel. Dwars door het verbond loopt de scheidslijn van Gods eeuwige verkiezing. Aan de ene kant staat Izaak, aan de andere staat Ismaël. Bij Ismaël voegt zich Ezau en bij Izaak Jacob. De apostel Paulus spreekt van kinderen des vleses en kinderen der belofte, hoewel zij beiden tot de kinderen der gelovigen behoren. Vanwaar dit onderscheid? Het is niet uit de mens te verklaren. De diepste grond van Jacob's geloof lag niet in zijn keuze doch in de keuze Gods. Men kan dus nooit bij redenering vaststellen: ik ben een kind des verbonds, dus nu word ik zalig, als ik maar kerkelijk mee blijf leven.

Dat zal ieder wel toestemmen, dat dit niet kan. Helaas zien sommigen kerkelijk leven voor geestelijk leven aan. Maar dit laten wij nu terzijde. Het is in ieder geval duidelijk uit .de Heilige Schrift, dat niet alle bondelingen zalig woorden. Integendeel, volgens 1 Cor. 10 had God in het merendeel van hen geen behagen. Maar nu nog eens de kleine kinderen. Artikel 17 zegt, dat zij heilig zijn. Wat houdt deze heiligheid in? Onze lezers denken nu natuurlijk aan de eerste doopvraag: , , Of gij niet bekend, dat zij in Christus geheiligd zijn". ledere ouder onder ons wordt voor deze vraag gesteld met betrekking tot ieder te dopen kind, dat zij ten doop heffen. Sommigen verklaren dit zo, dat de kinderen de heiligheid van Christus deelachtig zijn, in wezen heilig zijn. Dan moet dus iedere ouder belijden, dat naar zijn onwrikbare overtuiging dit zijn kind zalig zal worden. Niemand kan immers heilig zijn in het wezen der zaak en dan deze heiligheid weer verliezen. Dan zou er geen volharding der heiligen zijn. Daarom hebben anderen geleerd, dat het ging om een verbondsmatige heiligheid: uiterlijk afgescheiden van de ongelovigen en staan in een bijzondere betrekking tot het volk van God. Zij herinneren dan aan 1 Cor. 7:14: , , Want de ongelovige man is geheiligd door de vrouw en de ongelovige vrouw is geheiligd door de man; want anders waren uw kinderen onrein, maar nu zijn zij heilig". Het is duidelijk, dat heilig hier niet de betekenis kan hebben, dat de ongelovige man zonder zonde is door het bloed van Christus. Dan zou de ongelovige man geen ongelovige meer zijn. En hoe zou ook een kind inwendig heilig kunnen zijn zonder het bloed des Lams? Het is vanzelfsprekend maar een. stap van een inwendige heiligheid der jongste kinderen naar een wedergeboore dezer kinderen. Het is bekend, hoe dr. A. Kuyper deze wedergeboorte heeft voorgestaan. Echter nooit als een vastgestelde wedergeboorte, doch als een onderstelde. Dat is wel zeer merkwaardig, want als de Schrift deze wedergeboorte van ieder kind des verbonds leert, behoeft men ze toch niet te veronderstellen? Calvijn heeft deze gedachte in zijn tijd met kracht verworpen. Wat zegt deze dan over de heiligheid der kinderen? Hij schrijft in Institutie IV, 16, 9 : , , Het teken Gods, dat aan het kind medegedeeld wordt bevestigd als door een ingedrukt zegel de belofte, die de vrome ouders is gegeven en verklaart, dat het zeker is, dat de Heere niet alleen hun, maar ook hun zaad tot een God zal zijn, en dat Hij niet alleen hen met Zijn goedheid en genade wil bejegenen, maar ook hun nakomelingen tot in het duizendste geslacht". De heiligheid van de kinderen is hier een objectieve heiliging. De Doop bevestigt de belofte, dat God de kinderen met Zijn goedheid wil bejegenen. Is dan misschien ieder uitverkoren kind reeds wedergeboren van de moederschoot af?

Hij schrijft: Zij nu die uitverkoren zijn worden niet terstond van de moederschoot af, noch ook allen op dezelfde tijd door de roeping tot de schaapsstal van Christus verzameld, maar zoals het God belieft hun Zijn genade mede te delen. Vóórdat zij tot die Opperherder verzameld worden, dwalen zij verstrooid in de gemene woestijn rond en verschillen ook niets van de andere mensen, dan alleen daarin, dat zij door de bijzondere barmhartigheid bewaard worden, dat zij niet storten in het uiterste des doods. Indien gij dan uw oog op hen slaat, zo zult gij het geslacht ontwaren van Adam, dat de reuk heeft van de gemene verdorvenheid der gehele natuur ... Want degenen, die dromen van ik weet niet welk zaad der verkiezing, dat in hun harten van hunne geboorte af zou ingeplant zijn, worden hierin niet ondersteund door het gezag der Schrift, maar zelfs door de ervaring wedergesproken ... Dit betekent niet, dat Calvijn, het onmogelijk oordeelde, dat een kind werd wedergeboren. Hij schrijft in IV, 16, 18 : „Hoe het zij, zo stellen wij nochtans dit buiten twijfel, dat geen uitverkoren kind Gods uit dit leven wordt geroepen, die niet eerst geheiligd en wedergeboren wordt door Gods Geest". Dit kan geschieden, zegt de Geneefse Reformator, inwendig door de verlichting des Geestes zonder tussenkomst van een predikatie. Maar de regel is dit niet. We keren naar art. 17 terug. Daarin is de bedoeling wel dat de kleine kinderen als één met hun ouders gerekend worden. Ik geloof niet, dat hier besliste uitspraken over te doen zijn in deze zin, dat alle gedoopte kinderen of verbondskinderen tot op een bepaalde leeftijd zalig worden. Dat doet trouwens artikel 17 ook niet. Daar is sprake van godzalige ouders. Wij hebben al gezien dat lang niet alle kinderen der gelovigen, die in het verbond begrepen zijn, zalig worden. Maar nu de heel jonge kinderen. Zijn deze allemaal rampzalig? Neen, zeggen de vaderen aan de verkiezing en zaligheid hunner jongstervende kinderen, moeten de Godzalige ouders niet twijfelen. Het gaat niet over alle kinderen. Verkiezing en verwerping, zo oordeelden de vaderen gaat ook over de kinderen en niet alleen over de volwassenen. Maar voor Godzalige ouders wordt een uitzondering gemaakt. Dat zijn toch zeker ouders, die het eigendom zijn van Jezus Christus en wier geloof zich openbaart in een Godzalige levenswandel.

Het is een merkwaardige manier van zeggen : zij moeten niet twijfelen. Hoe heeft men dat op de synode bedoeld? Zeker niet mechanisch, dat nu elk kind van een vrome vader en moeder zalig wordt. Zij hebben dat bedoeld in de zin van : geef dit nu in Gods hand. Gij hebt zo met de Heere geworsteld in de zaak van uw kind. Dat mag men toch van een Godzalig ouder veronderstellen. Nu moogt gij, voor uw kinderen een bepaalde hoop hebben, Is dit echt de bedoeling? Ik meen van wel. En ik stel mij voor u dit trachten aan te tonen door de lezers de achtergrond te laten zien van dit artikel, door u voor te leggen, wat de meningen der synodeleden waren.

L. Y.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 april 1958

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

DE DORDTSE LEERREGELS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 april 1958

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's