Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE CATECHISMUS VAN CALVIJN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE CATECHISMUS VAN CALVIJN

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

IX

Zondag 5.

Sprekend over schepping en onderhouding, heeft de catecheet het eerste deel van de Apostolische Belijdenis achter de rug. Als we daar nog even op terugzien, moet het ons treffen, dat deze verhandeling wel erg kort is. De Vader is immers de Eerste (en Laatste), maar wanneer we vergelijken, hoeveel er over de Heere Christus gezegd wordt en hoe betrekkelijk veel over de Heilige Geest, moeten we erkennen, dat de Vader schijnt tekort te komen. We begrijpen hier licht, hoe gemakkelijk het in de theologie tot een eenzijdigheid komt, die b.v. om Zoon en Geest de Vader tekort doet, maar zich ook wel op andere wijze kan uiten. Maar het is immers vooral niet Calvijn's bedoeling, dat het werk van Christus en dat van de Heilige Geest worden losgemaakt van dat van de Vader. Hij blijft present, ook als Zoon en Geest zich openbaren. We hebben de indruk, dat de zeer sterke nadruk, die Calvijn op de voorzienigheid en de onderhouding van het geschapene legt, zoals die zeer speciaal uitkomt in de belijdenis van de Verkiezende God bedoelt, te doen gevoelen, ondanks de , , werkverdeling" in Zijn „huishouding", toch op geen gebied mag worden vergeten. Met deze voornemens bezield, betreedt de catecheet met zijn leerling het gebied, dat beheerst wordt door de belijdenis aangaande de Heere Jezus Christus.

Hij zegt: Laten we nu overgaan tot het tweede deel (van de geloofsbelijdenis). Z'n leerling reciteert: (Ik geloof) in Jezus Christus, Zijn eniggeboren Zoon, onze Heere. Dat is geen erg omvangrijk antwoord, maar toch wil de vrager daarvan nader de kern en hoofdzaak weten. Hij vraagt dat dan ook: Wat staat daar vooral in? en krijgt ten antwoord, dat de kern dezer zaak is: Dat wij de Zoon van God als onze Heiland erkennen en verstaan hoe Hij ons van de dood verlost heeft en ons het heil heeft verworven. Als we zoeven in de beschouwing van het werk van de Vader zagen, hoe Calvijn alle: speculaties afkapt, zien we dat bevestigd in de wijze, waarop Hij op even schriftuurlijke en sobere wijze van de Heere Christus spreekt. De samenhang en overeenstemming met de Duitse Hervorming valt hier in het oog.

Als Melanchton in zijn beroemde korte dogmatiek, de Loci communes, over de kennis van Christus spreekt, drukt hij zich bijna letterlijk zo uit: Christus kennen is Hem in Zijn ambten kennen en zo uit de weldaden, die voor ons daaruit voortvloeien. Ook voor Calvijn heeft het geloof niets beschouwelijks of theoretisch, maar het is uit de nood geboren en het dient de practijk des geloofs. Op andere plaatsen blijkt Calvijn heel wat te weten aangaande de wijze, waarop de kerk door veel strijd is gekomen tot haar belijdenis aangaande de leer van Christus' twee naturen in Zijn éne Persoon en hij kent daaraan veel belang toe. Maar theologie, die niet ten diepste religieus is gestemd, bekoort hem niet; in preek en catechese weet hij althans op een veel warmere, meer directe wijze over de Heere Jezus Christus te spreken. Christus kennen betekent Hem als Heiland hebben gevonden, als de weg terug tot God als een verzoend Vader, als de Weg, de Waarheid en het Leven.

Het geheel van die zaak heeft de grote aandacht. Het wil daarom geen uiteenrafelen zijn, maar een nadere beschouwing van de delen, om het geheel te beter te verstaan, als hij de stukken, die de belijdenis noemt, naar voren haalt.

Eerste vraag moet wel zijn: Wat betekent die naam Jezus, zoals je Hem noemt? Dat doet sterk aan onze Heidelberger denken, ais geantwoord wordt: Het betekent: Heiland en die naam is Hem door de engel opgelegd, op Gods bevel. Met opzet vertalen we: opgelegd en niet maar: gegeven, want wat heeft het Hem gedrukt, door het aanvaarden van deze slaventaak, te ontvangen de Naam boven alle namen uit! In de Latijnse tekst van de Catechismus, die soms iets breder is dan de Franse, deelt Calvijn mee, dat deze gedachte van een Redder en Verlosser vooral bij de Grieken een rol kon spelen; we verwonderen ons haast even, dat hij niet eerder herinnerde aan de gedachte van de Goël, de losser uit het Oude Testament, zoals we die uit het boek Ruth zo goed kennen.

We zeiden immers, dat Calvijn voor alles bijbels wil zijn, maar dan moet een bijbels beeld immers de voorrang hebben, vooral, als het zoveel diepte heeft als dat van de losser. Maar dan begrijpen we, dat Calvijn dat toch niet heeft kunnen doen. De losser van het Oude Testament kan wel eens een hele som geld aan zijn verwant ten koste leggen, maar dat kost hem nooit het leven. En dat heeft het die Griekse , , Redders", die voor hun stad of staat ook hun leven niet te kostbaar achtten, wel eens ge­ kost. Waar dat immers het grote is, dat de Heere Christus heeft willen doen, moest hij toch wel dit beeld gebruiken.

Intussen blijkt Calvijn nu toch niet dieper te willen ingaan op het zich offeren van een Griekse held, want de Naam, die op hoog bevel de Heere Jezus werd , , opgelegd", wijst toch eerst weer een oudtestamentische kant uit.

Jezus is immers de griekse vorm van het ons wèlvertrouwde oudtestamentische Jozua. Eer we op de bedoeling en inhoud van die naam ingaan, geven we de dominee tijd om te vragen: Betekent dat dan meer dan dat Hij die van de mensen ontvangen had? Waarop als antwoord komt: O ja, want daar God wil, dat Hij zo zou genoemd worden, moet Hij dit ook werkelijk zijn. Dat wil dus zeggen, dat het niet kan uitblijven, of de Heere Jezus hèèft zich een echte Jozua willen tonen. Merkwaardig intussen, dat Calvijn hier niet nader op in gaat. Kennelijk voelt hij zich aan de Jozua van de Intocht herinnerd; de gedachte van het verloren Paradijs, waarvan de Heere Jezus de poort weer ontsloot, komt bij hem gedurig voor. Toch tipt hij dit hier enkel maar aan; hij liet blijkbaar aan zijn leerlingen over, nog iets meer te vatten dan met zoveel woorden werd geziegd. Wij hebben echter toch wel de gedachte, dat het geen kwaad had gekund, de catechisant in deze nog enige leiding te geven, want bijbelkennis, thans nog zo schaars, was in een tijd, toen de bijbeluitgaven weinige waren en de kosten van aanschaf hoog, zeker geen gemeengoed.

Calvijn gaat dus niet verder in op de overeenstemming Jezus-Jozua, daarin een waakzaamheid tegen allegorisch bijbelgebruik vertonend, die de latere Coccejanen bepaald niet hebben gevolgd.

Hij komt nu tot de betekenis van de titel Christus. Gevraagd wordt: Wat betekent vervolgens het woord Christus? We weten allicht allen, dat het Griekse woord Christus hetzelfde is als het Hebreeuwse woord Messias, waarmee oud- Israël het verwachtte , , Zaad der Vrouw" aanduidde. Het is Calvijn's overtuiging, dat Jezus is de Messias; dat in Hem zovele beloften als er betreffende de Messias waren, tot ja en tot amen zijn gemaakt. Maar dat betuigt hij op deze wijze, , dat hij het woord Christus, dat letterlijk betekent: Gezalfde, verstaat als de titel, die het drievoudig ambt van Messias zo sprekend openbaart. Oud- Israël kende als de drie hoogste ambten, die te vervullen waren die van profeet, priester en koning. Het bijzondere daarvan kwam uit in het feit, dat de daartoe geroepenen als zegel van hun roeping tot dat ambt een zalving ontvingen, zoals we dat allen wel lazen betreffend David of Eliza. Die zalving is later in de kerk voortgezet, maar rooms misbruik veroorzaakte, dat de Hervorming er mee brak en dus b.v. onze predikanten zo'n zalving niet meer ontvangen.

Calvijn knoopt bij deze bijbelse zalving aan, als hij z'n scholier laat antwoorden: Door die titel wordt Zijn ambt nog beter verklaard, namelijk zo, dat Hij door Zijn hemelse Vader is gezalfd, om geordend te worden tot Koning, Priester en Profeet. Dat is een uitspraak, die verre perspectieven opent. Als dit waar is, wat uitzichten zijn er dan! Maar als ze eens niet waar bleek en alleen maar verzonnen, - wat hebben we ons dan vergist! De vraag kan dus niet missen: Hoe weet je dat? Als antwoord komt: Omdat volgens de Schriit de zalving tot die drie dingen moet dienen. En ze worden Hem dan ook verschillende malen toegekend.

Zoals we zoeven aanduidden geschiedde die zalving onder Israël met echte olie, van een zeer vluchtige en geurige soort. De catechisant heeft blijkbaar al wel eens gehoord, dat we nergens van de Heere Jezus lezen, dat Hij is gezalfd, zoals dat met David of Aaron is gebeurd. Want hij weet, dat de Heere Jezus Christus tot het Zijne kwam, tot Zijn Kerk, maar er niet ontvangen werd en dus de ambten, die Hij in volheid zou bekleden, toch niet heeft ontvangen van de groten in de kerk en staat en dus ook niet de openbare, zichbare zalving, die deze ambten bezegelde. Daaraan herinnert de voorganger, ais hij vraagt: Met wat voor olie is Hij gezalfd ? En we krijgen te horen : Dat was geen zichtbare olie, zoals bij de oude koningen, priesters en proleten. Maar het was met de genadegaven van de Heilige Geest, wat ook de kern en bedoeling was van de zichbare zalving, die vroeger geschiedde. (B. 45).

Bij. deze korte aanduidingen laat de Catechismus het. Hij haalt, naar ons wel moet opvallen, veel minder teksten aan, dan de Heidelberger dat doet. Het gaat Calvijn, hier en steeds, immers meer om het geheel van de Schrift, dan om losse teksten, die ook zo licht uit hun wettige samenhang worden losgemaakt. Trouwens: ook ons woord tekst of teksten wijst op die samenhang heen, daar een tekst a.h.w. een weefsel is (vgl. het woord textiel), dat dus altijd op z'n patroon wil zijn onderzocht.

De zalving van Christus geschiedde tot het drievoudige ambt: koning, priester, profeet. Als de Heidelberger ons hier in het geheugen komt, merken we natuurlijk, dat die de volgorde van Calvijn juist omkeert: profeet, priester, koning. Daar we vaststellen, dat Calvijn zich onthoudt van vérgaande speculaties, moet daaruit wel volgen, dat achter die andere volgorde niet iets belangrijks zit. Het is nl. niet zo, dat het koninklijke ambt in verband met Gods souvereiniteit, een extra nadruk zou hebben, zoals iemand misschien zou kunnen vermoeden. Want deze souvereiniteit openbaart zich door het profetisch Woord en schuwt tenslotte het hoogste offer niet. Niet de volgorde der ambten is daarin belangrijk, maar hun totaliteit. Calvijn begint dus met het koninklijke ambt. Dat spreekt van koningschap en koninkrijk en doet vragen: Wat is dat voor een koninkrijk, waarvan je daar spreekt ? Het kind geeft ten antwoord: Het is geestelijk en bestaat in Woord en Geest van God, die gerechtigheid en leven bevatten.

Ieder van ons weet, hoe moeilijk wij. Westerse mensen, ons de bijbelse notie van koninkrijk voorstellen kunnen. Want wij denken als Westerlingen abstract, spreken dus van Koningschap, als we bedoelen de uitoefening van de koninklijke waardigheid. Maar wanneer de Schrift ons dat , , begrip" van het koningschap dichtbij wil brengen, maakt het dit abstracte begrip tot een levende, , , vlees geworden" zaak: het koninkrijk. Dat Koninkrijk van God en van Christus is dus in de Schrift nooit een ding of een begrip, maar iets levends, persoonlijks. ; Het is ten diepste de Koning Zelf. Van dat levende, persoonlijke karakter van de openbaring van dat koninkrijk spreekt Calvijn, als hij het geestelijk noemt, dus levend. Krachtig, niet machteloos, als aardse koninkrijken zijn.

Bovendien zegt hij ervan, dat het bestaat in het Woord en d.e Geest van God. Waar die heerschappij hebben (in dienstbetoon), daar is Gods (Christus') Koninkrijk nabijgekomen. We merken hier, dat het woord geestelijk bij Calvijn volstrekt niet betekent: enkel-innerlijk en daarom schimachtig. Integendeel: dit Koninkrijk, in Zijn openbaar worden en naderbij komen krijgt gestalte, eerst in de Christus en van uit Hem ook in de christen. Dit Koninkrijk-Koningschap, waar Christus het sticht en waar het uit Hem ontvangen wordt, blijkt te bestaan uit gerechtigheid en leven. Daarmee kan Calvijn moeilijk anders bedoelen dan wat Paulus er van zegt (Rom. 14 vs. 17): Het Koninkrijk Gods is rechtvaardigheid en vrede en blijdschap door de Heilige Geest. Daarom is het zeker geen substantieële, farizeese gerechtigheid, maar een gerechtigheid, door geloof uit de Koning en bij Zijn gratie verkregen. Daarom alleen kan ze levend maken, want ons werkelijke leven is alleen wat de Heilige Geest uit Christus neemt en ons eigen maakt.

En wat is het priesterschap van Christus? Antwoord : Het ambt en het gezag om zich voor God te stellen, om genade en gunst te verwerven. Zijn toorn te stillen door Hem een offer aan te bieden, dat Hem welbehaaglijk is. Zo kennen we dat uit het Oude Testament, in beeld en belofte. Zo kennen we dat in de vervulling in onze Heere Jezus Christus, Die Zich voor God gesteld heeft, om Zijn toorn te stillen en ons genade en vrede aan te brengen. Zijn ambt bracht het mee, dat Hij het doen moest en doen kon; Zijn offer bewerkte, dat Hij er volmacht en gezag toe kreeg. Dit éne offer, dat God uiteindelijk behaagd en verzoend heeft, bracht de Grote Hogepriester over het Huis Gods.

Calvijn drukt zich kort, maar krachtig uit. Zo komt hij, tot zijn laatste vraag aangaande de Heere Christus: Waarom noem je Jezus Christus profeet ? Antwoord: omdat Hij, in de wereld nederdalend, Boodschapper en gevolmachtigd gezant van God, Zijn Vader was, om diens wil volkomen aan de wereld bekend te maken en om zo eên eind te maken aan alle profetieën en openbaringen (Jes. 61 : 1; Hebr. 1 : 2).

In deze woorden stelt Calvijn Christus voor als de openbaring van God. We hebben geen lust om het woordje , , volkomen" uit te pluizen. Mogelijk hebben we er uit te verstaan, dat Calvijn een openbaring van God in de Schepping niet ontkent, vgl. de vorige hoofdstukken. Maar dan moge hier blijken, hoe weinig die openbaring betekent in het licht van haar volheid in Christus. Wat er dan ook vóór Hem moge geweest zijn, na Hem is niets van die aard te wachten.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 mei 1958

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

DE CATECHISMUS VAN CALVIJN

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 mei 1958

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's