Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE DORDTSE LEERREGELS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE DORDTSE LEERREGELS

HOOFDSTUK 1, ARTIKEL 17

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nademaal wij van de wil Gods uit Zijn Woord moeten oordelen, hetwelk getuigt dat de kinderen der gelovigen heilig zijn, niet van nature, maar uit kracht van het genadeverbond, in hetwelk zij met hun ouderen begrepen zijn, zo moeten de godzalige ouders niet twijfelen aan de Verkiezing en zaligheid hunner kinderen, welke God in hun kindsheid uit dit leven wegneemt (Gen. 17 : 7; Hand. 2 : 39; 1 Cor. 7 : 14).

 

In het vorig artikel stond zo maar ineens, dat het ongeloof van God komt en dat tegen deze stelling weinig te zeggen is. De geduldige lezer, die met mij of de letterzetter geduld heeft, zal het zelf wel verbeterd hebben. De Leerregels leren immers overduidelijk, dat het ongeloof van de mens stamt, doch het geloof een gave Gods is.

Voorts heb ik beloofd de achtergrond te zullen laten zien van de uitspraak, dat godzalige ouders niet moeten twijfelen aan de Verkiezing hunner kinderen, die vroeg sterven. Daaruit volgt dat ook de vroeg stervende kinderen niet anders zalig worden dan in de weg der Verkiezing. Niet alle jonge kinderen worden zalig.

Alleen de uitverkoren jonge kinderen. En daarvan zegt Artikel 17, dat de godzalige ouders niet mogen twijfelen aan de Verkiezing van hun vroegstervende kinderen. Dit betekent niet, dat de Leerregels er deze godzalige ouders uit de Schrift zekerheid in geven kunnen. Het is meer een aansporing om te onderstellen dan een goed gefundeerde stelling. Maar wat dachten nu de verschillende afgevaardigden? De remonstranten hadden gesteld: , , Van kleine kinderen, voor het gebruik der reden stervende, is geen verkiezing". Daartegenover stellen de theologen van Groot- Brittanje: „De kleinen, nog geen wil hebbende en geen eigen handelingen, worden niet zonder Gods oordeel afgezonderd, sommigen worden aangenomen tot erfgenaam en sommigen worden gehouden voor schuldenaars".

De Zwitsers gaven hun gevoelen met de volgende woorden weer: , , Dat er is een verkiezing en verwerping der kinderen, zowel als der volwassenen, kunnen wij tegen God, die de nog niet geborenen barmhartiglijk bemint en onstraffelijk haat, niet ontkennen. Maar wat aangaat de kinderen der gelovigen: dewijl God uit kracht des genadigen verbonds hun God is, en Paulus dezelve, uit een gelovige vader en moeder, tenminste uit een van beide geboren, heilig noemt en de Heere des hemels dezelve verklaart erfgenamen des hemelsen rijks, zo zij in hun kindsheid sterven, voor de jaren des onderscheids: wij hopen van hen het beste. En wij twijfelen niet, dat de Engelen van zodaniger kinderen, dewelke zijn dienstbare en zeer liefhebbende geesten van de tere jonkheid, die altijd het aanschijn Gods zien, om dezelve meest uitgezonden worden, en hun ambt getrouwelijk bedienen". Men ziet dat de Zwitsers niet zo heel zeker zijn van de zaligheid van alle kinderen van godzalige ouders, die jong sterven, zij hopen het beste. En zij twij­felen niet of de engelen doen hun best. Maar. is dit nu het aanwijzen van een vaste grond voor deze hoop in de Schrift?

De Bremers daarentegen zijn verzekerder in hun gevoelen en schrijven: , , Van de kinderen der gelovigen alleen, die, eer zij de leer kunnen vatten, komen te sterven, oordelen wij, dat God dezelve liefheeft, uit datzelfde welbehagen om Christus' wil, door Christus, en in Christus, uit hetwelk Hij de volwassenen liefheeft; derhalve zijn zij ook ten aanzien van het verbond heilig. Om dit te bevestigen, worden zij door de heilige doop ingehuld en doen Christus aan". Ieder voelt hoe zwak deze. uitspraak staat. De Bremers stellen: gelijk God de volwassenen liefheeft, heeft Hij ook de kinderen lief die vroeg sterven. Maar onder de volwassenen maakt de Almachtige onderscheid. Welke teksten heeft men om op grond daarvan te belijden, dat God alle vroegstervende kinderen liefheeft? Van de kinderen der gelovigen in 't algemeen weten wij, dat God onder hen onderscheid maakt. Zij zijn niét alle uitverkoren tot zaligheid. Welke Schriftgegevens zijn er nu om te belijden dat God wel alle vroegstervende kinderen verkoren heeft? Ik zeg niet, dat het niet zo is, men versta mij goed. Ik zeg alleen maar, dat men hier gevaar loopt meer te zeggen dan de Schrift zegt. Daar maken de Bremers zich meer aan schuldig dan de Zwitsers. Dat is duidelijk. Daar is ook nog 'n uitspraak van enkele met name genoemde Nederlandse theologen als Polyander en Thysius en Walleüs en Lubbertus. Zij verklaarden: , , Verre verscheiden is de conditie van die jonge kinderen, die geboren worden van ouders, zijnde in het verbond, en van andere jonge kinderen, die geboren worden van ouders, zijnde niet in het verbond; dewijl de Schriftuur deze laatste verklaart onrein te zijn en vervreemd van Christus en het verbond der genade ; 1 Cor. 7 : 14, Gal. 2 : 15, Efeze 2 : 12, Gen. 17 : 7, Matth. 19 : 14, Hand. 2 : 39.

Uit welke plaatsen wij besluiten, dat de kinderen der gelovigen, stervende in hun kindsheid, onder de uitverkorenen moeten gerekend worden, dewijl zij genadiglijk van God uit dit leven verlost worden, eer zij de voorwaarden Zijns verbonds verbroken hebben. Doch aangaande de kinderen der ongelovigen, zijnde buiten de gemeente Gods gesteld, dezelve achten wij, dat men behore Gods oordeel bevolen te laten. Want degenen die buiten zijn zal God oordelen".

Het komt mij voor dat wij zelfs voor de verbondskinderen geen gegevens hebben om over hun eeuwige staat te oordelen. Het is toch niet zo met het verbond gesteld, dat God het overlaat aan de bondelingen of zij het verbond zullen breken. Wanneer begint iemand de voorwaarden van het verbond te breken? Hoe oud moet men daarvoor wezen ? Het komt mij voor, dat men niet op een dergelijke automatische en mechanische wijze met het verbond kan werken. Het verbond is m.i. ook voor de heel jonge kinderen nog de verkiezing niet. Of laat ik het voorzichtig zeg­gen: er is ons nergens geopenbaard, dat alle kinderen des verbonds, tot op een bepaalde leeftijd, uitverkoren zijn. Dus kunnen wij op grond van de Schrift niet oordelen.

De Remonstranten — zoals we weten — wilden ten opzichte van de jonge kinderen niet van verkiezing spreken, overmits de jonge kinderen geen geloof en dus ook geen voorgezien geloof kunnen hebben. Daar stelde Gomarus tegenover: , , De jonge kinderen dergenen, die in het verbond Gods zijn door Christus en dergenen, die ware gelovigen zijn, dezelve geloven wij Godvruchtelijk dat mede verkoren zijn, indien zij voor het gebruik der rede komen te sterven, naar uitwijzen van het formulier des verbonds : , , Ik ben uw God en uws zaads God, Genesis 17 en Hand. 2 : 39. Doch, indien zij tot het gebruik der rede komen, zo bekennen wij die alleen uitverkoren te zijn, die in Christus geloven, want deze alleen worden naar het Evangelie behouden". Men ziet hoe Gomarus hier het woord Godvruchtelijk invoegt. Het is niet een overtuiging, die men direct in de Schrift vindt, maar het is een oordeel der liefde.

De Drentse theologen bleven dichter bij de Schriftuurlijke gegevens. Zij verklaren: , , Alhier staan ons van de jonge kinderen (onder dewelke wij ook de volwassenen, die van het begin huns levens buiten hun verstand geweest zijn, vervatten) enige dingen te zeggen, n.l. van die jonge kinderen, die in hun kindsheid sterven. De jonge kinderen der ongelovigen, stervende in hun kindsheid, oordelen wij verworpen te zijn: 1 Cor. 7, Rom. 11. Zo valt dan daarhenen die tegenleer: 1. De heidenen zullen zalig worden, als zij gebruiken het goede licht van hun rede; 2. Niemand wordt verdoemd om de erfzonde. Maar anders is de zaak gelegen met de jonge kinderen der gelovigen, stervende in hun kindsheid, van welke wij deze dingen zeggen: 1. De jonge kinderen der gelovigen alhoewel zij in hun kindsheid komen te sterven, kunnen nochtans rechtvaardiglijk van God verworpen worden, indien God Zijn recht wilde gebruiken. De bewijzen hiervan staan in Artikel V. (Daar staat dit in het rapport der Drenten: , , Het derde lid is dit, dat God, in het verkiezen het menselijk geslacht aangemerkt heeft als gevallen in de zonde en in de eeuwige dood, zodat de verkiezing zij een raad van zich te ontfermen over wien Hij wil uit de verloren gemenen hoop der mensen, Rom. 9 : 21. Want het menselijk geslacht, zijnde verder uitgebreid uit de verdorven natuur van Adam, en diensvolgens het gehele verdoemde menselijke geslacht, is eigenlijk de stof, waaruit de verkiezing en verwerping gedaan is, en aan dewelke God Zijn barmhartigheid en Zij'n toorn betoont: Rom. 9 : 22; Ps. 51 : 5; Efeze 2; 2 Cor. 3:5; Titus 3:3). Dewijl Hij het ganse menselijke geslacht in de val had kunnen laten, indien het Hem alzo beliefd had. Rom. 9.

2. Ondertussen nochtans zo kunnen de gelovige ouders van de zaligheid van hun zodanige jonge kinderen, een zekere hoop hebben. Want daar wordt in de Schriftuur niet gelezen dat zodanige ooit verworpen zijn geweest. Maar daarentegen betuigt dezelfde Schriftuur van de goede genegenheid Gods jegens de zodanige: Gen. 17 : 7, Matth. 19 : 14, Hand. 2 : 39".

Al deze meningen staan achter Art. 17. Het is dus niet een vaste leer, die de Leerregels hier brengt. Het is meer een oordeel van de hoop. En dan staat er niet zonder bedoeling: godzalige ouders. Gomarus spreekt van ware gelovigen. Niet alle gedoopte ouders en niet alle lidmaten zijn daaronder begrepen. En dan geloof ik ook niet, dat onze vaderen dit als een automatisme bedoeld hebben. Wat mag men van een godzalig ouder verwachten? Dat hij zijn kinderen vaak opdraagt aan de troon der genade. Hij worstelt met hen nog voordat zij zijn geboren. De godzalige ouder en zijn kind dat is één. Voorts heeft deze ouder een Vader in de hemel. God noemt hem Zijn kind. En nu vermanen de Leerregels de bedroefde godzalige ouders, die een dierbaar pand hebben verloren, dat zij niet moeten twijfelen aan de verkiezing en zaligheid hunner vroegstervende kinderen. Alsof zij zeggen willen: Gij moogt het er voor houden, dat God uw kind, dat nog geen wil of verstand heeft, geestelijk bij u rekent. Zo mocht ook elke bekommerde met zichzelf en zijn kinderen tot God komen. Daar is hoop voor kinderen van zodanige tranen en gebeden. Niet op grond van die tranen. Doch wel op grond van Gods beloften, dat Hij een Hoorder is der gebeden. Het komt mij overigens voor, dat Wilhelmus á Brakel hier in verder gaat dan de Leerregels en daardoor zeker te ver. Hij schrijft immers: , , Alle kinderen der bondgenoten; 't zij bekeerde of onbekeerde, 't zij voor of na het ontvangen van de Doop, in hun jonkheid stervende, moeten gehouden worden zalig te zijn, uit kracht van het verbond Gods, ' in het welk zij geboren zijn, en alzo te zijn kinderen des verbonds; zijn de ouders onbekeerd en trouweloos in het verbond, dat is op hun eigen rekening, de zoon zal niet dragen de misdaad des vaders". Zo spreken de Leerregels er niet over. Zij beleden de Verkiezing en zaligheid der jongstervendë kinderen van Godzalige ouders, zoals Gomarus sprak van ware gelovigen. Zie hier de zin en mening van Artikel 17.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 mei 1958

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

DE DORDTSE LEERREGELS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 mei 1958

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's