Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Engelen Gods 2

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Engelen Gods 2

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

In onze belijdenisgeschriften is van de engelen slechts sprake in zondag 49 van de Heid Catechismus en in art. 12 van de Ned. Gel. Bel. Ongetwijfeld is dit een gevolg van het protest der Reformatie tegen de heiligenaanbidding. Verering en aanbidding van de engelen wezen de Hervormers af, maar dat betekent niet, dat alle betekenis van de wereld der engelen voor het geestelijk leven moet ontkend worden. Het bestaan der engelen werd ontkend door de Sadduceërs; in latere tijden door David Joris † 556) en o.a. door de wijsgeer Spinoza † 1677), terwijl de predikant Balthasar Dekker (einde 17e eeuw) beweerde, dat Christus en Zijn apostelen zich in hun uitspraken over de engelen aanpasten bij de opvattingen van hun tijdgenoten, hoewel Christus en de apostelen zelf wel beter wisten.Tegenover de opvattingen van de vorige eeuw, waarin alles naar de regels van het natuurlijk leven moest verklaard worden en het geloof aan het bestaan van geesten en engelen der verdwijning nabij geleek, kwam een reactie op in het spiritisme, waarbij juist contact gezocht werd met de geesten uit de onzichtbare wereld. (Korte samenvatting van het Ie art.).

Wanneer wij de H. Schrift openslaan om eens na te gaan wat zij ons te zeggen heeft over de wereld der engelen, treft het ons al direct, dat niet in alle bijbelboeken in dezelfde mate over de engelen en hun verschijning gesproken wordt. Nu eens in het optreden der engelen zeer intens, dan weer volgen kortere of langere perioden, waarin van engelen weinig of in het geheel geen sprake is. In het boek Genesis horen wij herhaaldelijk van hen, in Exodus en Numeri een enkele keer; in Leviticus en Deuteronomium wordt van hen geen melding gemaakt. In de evangeliën treden de engelen weer sterk naar voren, niet in het minst ook de gevallen engelen —denk aan de bezetenen —, terwijl tenslotte ook in het boek Openbaring meermalen sprake van hen is.

Wanneer de Schrift spreekt over de wederkomst van Christus, wordt telkens gezegd, dat die wederkomst vergezeld zal gaan van verschijningen uit de engelenwereld (Matth. 25 : 31; 2 Thess. 1:7).

Wij kunnen dus vaststellen, dat de ­engelen een brede plaats innemen in de heilsgeschiedenis, en dan vooral, waar deze begint, waar zij eindigt en in haar centrum. In de eeuwen, die het begin der heilsgeschiedenis van haar middelpunt, en dit middelpunt van het einde scheiden, ­ is hun optreden veel minder opvallend.

ie In het paradijs verschijnen vóór de zondeval geen engelen, maar zodra de mens uit de hof verdreven is, treden zij op; dan stelt de Here God cherubs „tegen het oosten van de hof van Eden, en een vlammig lemmer eens zwaards, dat zich omkeerde, om te bewaren de weg van de boom des levens".

De dienst der engelen — waarop wij nog uitvoeriger terugkomen — wordt eerst merkbaar als de zonde is ingetreden. Hun dienst houdt dus, althans voor een belangrijk deel, onmiddellijk verband met de grote daden Gods, waardoor Hij de verstoring der zonde tegengaat, heil aanbrengt en de vernieuwing der schepping voorbereidt en doorzet. Juist op de grote, beslissende momenten der heilsopenbaring verschijnen zij dan ook in opvallende mate.

Het woord engel betekent niet meer dan boodschapper, bode, en herinnert ons aan het woord evangelie: goede boodschap. Engelen hebben ook inderdaad alles met het evangelie te maken. Zij hebben aan de mens Gods boodschap over te brengen, die vóór en boven alles een goede boodschap is. Boodschapper Gods te zijn — dat is het één en het al voor de engelen. Zij leggen in Gods Naam en op Gods gezag contact tussen hemel en aarde, tussen God en mens. Zij hebben dus een functie in de verwerkelijking van Gods heil. Hun naam wijst op hun roeping: als gezanten Gods hebben zij de hun gegeven opdracht uit te voeren; daarin zijn zij Gods vertegenwoordigers. Zijn representanten. Wanneer dan ook een enkele maal een mens, die in Gods dienst staat, engel wordt genoemd, dan is dit uitdrukking van een bijzonder hoge eer. Zo wordt Johannes de Doper als engel geprezen. Jezus zegt van hem: „Deze is het van welke geschreven is: Zie, Ik zend mijn engel voor uw aangezicht, die uw weg voor u heen bereiden zal" (Lucas 7 : 27). En Paulus schrijft aan de Galaten: „Gij naamt mij aan als een engel Gods" (Gal. 4 : 14).

Andere namen, die wij in de Schrift aantreffen voor de hemelse geesten zijn: kinderen Gods (Job 1 : 6), heiligen (Ps. 89 : 6 en 8), wachters (Daniël 4 : 13 en 17). Al deze namen zeggen nog niets over het samenleven en samenwerken der engelen. Dit is wel het geval in andere aanduidingen die de Schrift gebruikt, b.v. heirscharen, heirleger. Denk aan de benaming: Here der heirscharen. Uit deze benamingen blijkt, dat de engelen veeleer aan een strijdend leger verwant zijn dan aan een hemelse zangvereniging, gelijk de kunst en de volksfantasie ervan gemaakt hebben.

Evenals zich nu in Gods schepping de rijkste verscheidenheid en tegelijk een schone orde openbaart, is dat ook het geval in de wereld der engelen. Wanneer wij de Sdhriftgegevens nagaan, blijkt ons, dat de hemelgeesten in verschillende groepen verdeeld zijn. Zo is er sprake van cherubs. De betekenis van idit woord staat niet vast. Sommigen leiden het af van een woord dat beangstigen betekent, zodat cherubs zou betekenen: gruwelijke wezens. Anderen menen dat het afgeleid is van een woord dat glanzen, schitteren betekent, terwijl ook samenhang wordt vermoed met een stam, die betekent: grijpen, vasthouden. Cherubs zouden dan, blijkens hun naam, engelen zijn, die macht hebben andere schepselen aan te grijpen en af te weren.

Wij treffen cherubs aan bij de hof van Eden, waar zij tot taak hebben , , te bewaren de weg van de boom des levens" (Gen. 3 : 24). Ook worden zij vermeld bij de inrichting van de tabernakel (Ex. 25), en bij de bouw van Salomo's tempel (1 Kon. 6). Met uitgeslagen vleugelen verheffen zij zich boven het verzoendeksel van de ark. In Ezechiël 1 en 10 vinden wij de cherubs voorgesteld onder diergestalten, elk met 4 vleugelen en 4 aangezichten, nl. dat van een mens, leeuw, stier en arend. En in Openbaring 4 worden zij beschreven als zich bevindend midden in en rondom de troon van God. Ieder van hen heeft één aangezicht en 6 vleugelen.

Nu heeft men uit deze gegevens wel eens afgeleid, dat alle engelen van vleugelen voorzien zouden zijn. Denk maar aan de gebruikelijke afbeeldingen in de kunst. maar bij enig nadenken is ons direct duidelijk, dat deze gedachte zeker niet juist is. Allereerst dit: de gewone engelen treden in de Schrift altijd op zónder vleugelen. Van vleugelen is alleen sprake bij de cherubs en de serafs (waarover straks meer). Maar vooral moeten wij bedenken, dat bij de zoëven genoemde gedachte het louter geestelijk karakter der engelen uit het oog wordt verloren. Als louter geestelijke wezens zijn de engelen onvoorstelbaar. Maar nu roept de Schrift de symbolische voorstelling te hulp, om ons toch enig denkbeeld te geven van hun geestelijke natuur. De cherubs hebben de rede van de mens, de majesteit van de leeuw, de kracht van een stier, en de snelheid van een arend. En op dezelfde eigenschappen wijzen de vleugelen, die zij dragen: zij bewegen zich snel, waarheen hun dienst hen roept. Het geestelijke van hun wezen wordt dus in zichtbare trekken afgebeeld en die trekken wijzen ons op de bijzondere macht en vermogens, hun door God verleend. Het afbeelden van de engelen als kinderen, zoals men dat in de kunst zo vaak pleegt te doen, is daarom geheel in strijd met de indruk, die de Schrift ons van hun wezen geeft. In de afbeelding van het zwakke kind vindt hun wezen allerminst de juiste uitdrukking; zij zijn veeleer strijdvaardige, krachtige helden Gods.

De cherubs getuigen van Gods ongenaakbare heiligheid. Bij de hof van Eden moeten zij Adam en Eva, na de zondeval, de toegang afsnijden naar de boom des levens. Zij moeten de zondige mens weren uit Gods gemeenschap. De cherubs aan de grens van het paradijs prediken dus: Er kan geen gemeenschap zijn tussen u, zondaar, en de heilige God! En ook hun voorkomen boven de ark wijst er op, dat zij moeten , , bewaken de plaatsen welke God voor de zondige mens heeft afgesloten: het paradijs, het aardse heiligdom, en in dit heiligdom inzonderheid het heilige der heiligen. Zij wijzen op de tegenwoordigheid van de heilige God, tot Wie de zondige mens alleen in de weg van verzoening kan naderen".

Tenslotte worden de cherubs nog vermeld in enkele psalmen. In psalm 18 : 11 lezen wij: , , Hij voer op een cherub". De dichter geeft hier een majestueuze beschrijving van Gods nederdaling ter aarde. Zoals de cherubs tussen God en Adam, alsook tussen God en Israël staan, zo zweven zij ook tussen God en deze zondige aarde. Wij kunnen dus samenvattend zeggen: de cherubs zijn engelen, die op bijzondere wijze de heerlij'kheid, kracht en majesteit Gods openbaren en waken voor Gods heiligheid.

Naast de cherubs maakt de Schrift ook melding van de serafs. Zij komen alleen voor in Jesaja 6, waar Jesaja's roeping tot het ambt van profeet beschreven wordt. Hun naam wordt in verband gebracht met - een woord dat edel betekent, maar ook wel met een woord dat branden aanduidt. Ook zij worden getekend als gevleugelde wezens: ieder heeft er drie paar. Met twee bedekken zij het gelaat in diepe eerbied voor de majesteit Gods. Met het tweede vleugelpaar bedekken zij hun voeten, die a.h.w. gebonden zijn: zij kunnen en willen zich niet bewegen, dan op Gods hoog bevel. En met het derde vleugelpaar vliegen zij: hieruit spreekt hun bereidheid om Gods bevelen zo snel en gewillig mogelijk uit te voeren.

De serafs bedienen het hemelse altaar en brengen verzoening aan (zie VS. 6). Zij hebben dus in Jesaja's roepingsvisioen tot taak de zonde uit te branden, en als zodanig onderscheiden zij zich van de cherubs. Misschien mogen wij het daarom zó zeggen: de cherubs symboliseren meer de wet, de serafs meer de genade. Maar ook bij de serafs worden wij . herinnerd • aan de heiligheid Gods, want rusteloos roepen zij: „Heilig, heilig, heilig is de Here der heirscharen, de ganse aarde is van Zijn heerlijkheid vol".

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 augustus 1958

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

De Engelen Gods 2

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 augustus 1958

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's