Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van het kerkeraadsgebed

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van het kerkeraadsgebed

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Tot de liturgische erfenis, welke onze kerk uit de reformatie ten deel viel — ze is niet groot; ieder, die in zijn kerkboek naziet, wat onder „De Liturgie etc" staat afgedrukt, kan dat nagaan — behoort ook een aantal gebeden, formuliergebeden. Ze zijn bestemd voor kerkelijk, huiselijk en persoonlijk gebruik. Men kan er uit zien, hoe schriftuurlijkpractisch onze vaderen waren, en hoe ze in een tijd van overgang en gisting, waarin ze in de kerk met een in Gods Woord veelszins onkundig en onervaren volk te doen hadden, het pastoraat tot in het tere werk van bidden wisten te beoefenen.

Onder de gebeden voor kerkelijk gebruik zijn er 3, welke men zou kunnen rekenen onder wat ik in de titel van dit artikel heb aangeduid als , , kerkeraadsgebed". Het zijn: , , Gebed vóór de handeling der kerkelijke bijeenkomsten"; , , Gebed na de handeling der kerkelijke bijeenkomsten" en , , Een gebed vóór de vergadering der diakenen". Dat laatste staat in mijn uitgave tussen haakjes, wat zoveel betekent, als , , niet behorend tot de officiële tekst der Liturgie". Zo blijven dus nog over het , , Gebed vóór en na de handeling der kerkelijke bijeenkomsten". Maar die beide kan men zonder meer niet benoemen als „kerkeraadsgebed", om de doodeenvoudige reden, dat ze, o zeker, wel eens op kerkeraadsvergaderingen zullen gebruikt zijn, doch eveneens in vergadering van classes en synoden. Want al die vergaderingen ressorteren onder de uitdrukking , , kerkelijke bijeenkomsten". Zo gezien is er dus in onze liturgische erfenis geen gebed om speciaal als „kerkeraadsgebed" in het licht gesteld en besproken te worden. Dat is volkomen juist. Maar ik had bij de formulering van het onderwerp ook niet het oog op een of meer gebeden uit ons liturgisch erfgoed. Ik wil onder onze aandacht betrekken het gebed, dat vóór en soms na de Dienst des Woords in de consistorie door de dienstdoende ouderling — bij uitzondering doet ook een diaken wel eens dit gebed — namens de kerkeraad voor de predikant wordt uitgesproken.

Ziehier dan het onderwerp, dat ons zal bezig houden.

Wat ik aanduidde als , , kerkeraadsgebed" wordt ook wel genoemd: , , het gebed in de consistorie vóór de dienst". Die naam trof ik aan bij prof. dr. H. Bouwman (Gereformeerd Kerkrecht, dl. II, blz. 98). Dr. A. Kuyper Sr. weet ook van dit gebed vóór de dienst. Hij spreekt er terloops over in „Onze Eredienst" (blz. 168).

De kerk onder de republiek schijnt dit gebed niet gekend! te hebben. Er zijn tenminste vóór de 19e eeuw geen sporen van te vinden. Voetius, die tot in alle bijzonderheden over „de kerkelijke gebeden" heeft gehandeld, vermeldt het niet. (Bouwman a.a.w. blz. 98.)

Dit „kerkeraadsgebed" schijnt zijn ontstaan te vinden in de tijd der „afscheiding" Dat is tenminste de mening van Bouwman (a.a.w. blz. 98).

Wat ik van anderen over de origine vernam — noem het maar de mondelinge overlevering — is daarmede wel in overeenstemming. Het is ook alleszins te verstaan, dat in tijden, waarin er wel gevaar was, dat de kerkdiensten door ingrijpen van het militaire geweld, de kerkeraad en predikant bijzondere behoefte gevoelden de Here te vragen behalve het andere ook deze zegen te willen geven, dat de dienst niet werd verstoord door , , werelds" geweld. Het was dan een gebed door en namens de kerkeraad opgezonden, dat de prediker , , met alle vrijmoedigheid en onverhinderd" (Handelingen 28 : 31) het Evangelie des Koninkrijks mocht uitdragen. Toen de tijden rustiger werden, heeft het gebruik in de „Afgescheiden kerk" stand gehouden. Dit gebed „werd later door de kerken der Doleantie overgenomen en is nog algemeen in de Gereformeerde Kerken in Nederland in gebruik". (Bouwman a.a.w. blz. 98). Daar echter niet alleen. Ik meen niet bezijden de waarheid te zijn, als ik, wat prof. Bouwman meldt van de Gereformeerde kerken in Nederland ook zeg van onze gemeenten. In de gemeenten, die als , , Bonds" bekend staan, wordt dit „kerkeraadsgebed" vóór de dienst verricht. Dat is wêl merkwaardig. Is het te verklaren uit saamhorigheid met de „gescheiden kerken"? Dat zou kunnen. Niet in directe zin en bewuste navolging. Beide zijn, naar ik meen, niet aan te wijzen. Ondanks de gescheidenheid in kerkelijk opzicht, is er toch in de , , Gereformeerde Gezindte" een geestelijke eenheid werkend gebleven. Het besef van één familie te zijn is wel meermalen heel zwak geweest. Doch het was er en het is er. Zo hebben de gescheidenen en de achtergeblevenen elkander nooit ten volle kunnen loslaten. Er hebben telkens — en het is nog te speuren — over en weer invloeden gewerkt, welke zich gezondmafcend en sterkend deden gelden.

Hoe dat ook zij, het laat zich denken, dat men oog krijgend voor de zegenrijke werking, welke van het „gebed in de consistorie" kan uitgaan, dat overgenomen heeft, al waren de omstandigheden bij ons gans anders, dan de politie-maatregelen en dragonades, welke de , , Afgescheidenen" brachten tot de instelling van dat gebed.

Nu mene niemand, dat het , , kerkeraadsgebed" in onze kerk alleen in , , Bondsgemeenten" gebruikelijk is. Bij deze is het naar mijn weten wel het eerst tot een inzetting geworden. Maar het goede element in dit gebed, heeft doorgewerkt ook in andere groeperingen. Vooral in gemeenten, waar meerdere groeperingen zijn, heeft het , , kerkeraadsgebed", mede doordat het werd ingesteld toen de , , Bondsgroep" aan de leiding was, een vaste plaats behouden, ook toen de meerderheid wisselde. Het werd niet afgeschaft, doch als waardevol gehandhaafd. En zo is het in ere in vele hervormde gemeenten, waar het voorheen niet bestond en niet bekend was. Bij alle verschil in opvatting en beginsel, was men en is men één in de waardering van het „gebed" door de dienstdoende ouderling voor hem, die de , , verkondiging" heeft te brengen, tot God te doen. De wijding en de stichting daarvan uitgaande, ook al deed een niet geestverwant ambtsdrager, om het zo nu eens uit te drukken, het gebed, heb ik meermalen ondervonden.

Dit gebed is een „vrij" en geen formuliergebed. Het komt — ik herhaal het — niet voor onder de , , formuliergebeden" in het liturgisch erfgoed der reformatie. Ook in het ontwerp dienstboek der N.H. Kerk heb ik er geen „formulier" voor kiumen vinden. Wel héb ik eens meegemaakt, dat een ouderling van dienst een formuliergebed uit genoemd ontwerp-dienstboek gebruikte, maar ik weet niet meer welk der vele daarin, het was. Dat het, , kerkeraadsgebed" een „vrij" gebed is, heeft de gevaren, maar ook de voordelen, welke ieder „vrij" gebed heeft. Bezinning op zijn karakter is daarom nodig. 

Het gebed is 'n ambtelijk gebed, d.w.z. de dienstdoende ouderling, die het opzendt tot God, doet dit namens de kerkeraad, die de dienst instelt, organiseert en wiens mond hij is. Daarom noem ik dit gebed bij voorkeur „kerkeraadsgebed" en ligt deze naam mij meer dan „gebed in de consistorie".

Uit het feit, dat dit gebed een ambtelijk gebed is, volgt, dat hij, die het doet, daarbij niet heeft te vertolken, wat alles op dat moment leeft in zijn hart, met betrekking tot de gemeente, de dienaar des Woords, alle nood, die leeft in de gemeente of , , alle nood der Christenheid". Hij heeft, o, zeker in eigen bewoordingen, welke de Geest der genade en der gebeden hem zal geven dit te doen wanneer hij in echte afhankelijkheid van de Here God zich daartoe opmaakt, te bidden, dat het Gode moge believen de dienaar des Woords te sterken, te begenadigen tot de dienst, waartoe deze gereed staat. En voorts, dat die dienst ordelijk en ongestoord verlope tot ere van God Drieënig. Zo beperke zich dit gebed in en uit naam van de kerkeraad tot „het afsmeken" van de zegen voor de prediker" (Bouwman a.a.w. blz. 99).

Nu spreekt het vanzelf, dat dit ambtelijk gebed niet moet zijn een ongeschreven formuliergebed, m.a.w. het moet niet een formule zijn, welke de ene ouderling de andere naspreekt. Het persoonlijk element mag niet ontbreken, zal niet ontbreken, wanneer het uit een door de Geest geraakte ziel omhoog klimt. Dan is er de bewogenheid, en evenzeer het doorleven in van de verantwoordelijkheid, welke de kerkeraad draagt voor de heilige Dienst, welke voornamelijk in de leiding en prediking van de dienaar Gods gevraagd wordt. Dit gebed zij kort en sober. , , Nimmer mag dit gebed ontaarden in een ijdel verhaal van woorden. , , De geesten der profeten hebben ook hier aan de profeten onderworpen te zijn" (Bouwman, a.a.w. blz. 99). '

Het , , kerkeraadsgebed", het gebed vóór de dienst, vraagt ook eenzelfde gebed, wat het karakter aangaat, na de dienst. De Here is waardig voor Zijn zegeningen ook gedankt te worden. De dankzegging behoort bij het bidden. Ook hier gelde: het moet een ambtelijk gebed zijn, waarin het persoonlijke niet mag overheersen, ook al zal dit er niet aan ontbreken.

De vraag is gesteld of dit gebed voor en na elke dienst moet geschieden. Dat kan , , in de vrijheid der kerken" (kerkeraden) gelaten worden zou ik zeggen. Als beide diensten door dezelfde, gewoonlijk dan de pastor looi, verricht worden, is er iets voor te zeggen 's morgens het gebed vóór de dienst te doen en na de tweede dienst, de dankzegging uit te spreken, .

Worden de diensten door twee verschillende predikanten geleid, dan zij het , .kerkeraadsgebed" opgezonden vóór en na elke dienst, want ieder heeft zijn eigen noden en spanningen, Dit is een persoonlijke visie. De orde en regeling blijve in de vrijheid der kerkeraden.

Een gezalfde prediker heeft eens gezegd: , , in het openbaar wordt gemeenlijk te lang in het verborgen vaak te kort gebeden". Dat is een heel voorzichtige critiek op het bidden. En omdat bidden teer werk is, en moet zijn, ben ik altijd huiverig voor deze critiek. Ik onthoud er mij bij voorkeur van. Toch meen ik, nu we hier over het , , kerkeraadsgebed" handelen, wel een critisiche opmerking te mogen plaatsen;

Dit gebed is een , , vrij" gebed. Dat heeft zijn nadelen heb ik hiervóór gezegd. Er komen ontsporingen voor. Dat gevaar bedreigt al ons persoonlijk bidden, vooral het openbare.

Zie, het komt voor, dat de ouderling van dienst, in de consistorie reeds al de gemeentelijke en kerkelijke noden voor Gods aangezicht neerlegt — met de beste oogmerken en met heel zijn hart, daar twijfel ik niet aan — doch door het vele, het éne waar het op aan komt , , de dienaar des Woords in al zijn spanningen en moeiten vergeet, of tenslotte slechts met een kort woord gedenkt. Dan heeft hij zich te voren — ieder gebed eist voorbereiding, biddende voorbereiding — van het karakter, de bedoeling van het „kerkeraadsgebed" niet voldoende rekenschap gegeven. Het zij ten allen tijde, een gebed naar wat ik in ander verband reeds noemde, een vragen, dat de dienaar zij: , , predikende het Koninkrijk Gods, en lerende van de Here Jezus Christus met alle vrijmoedigheid en onverhinderd" (Hand. 28 : 31). Dat zij het thema waarop verschillende variaties, naar de ingeving des Geestes, mogelijk zijn.

Het komt ook voor, dat de dienstdoende ambtsdrager de verschillende persoonlijke gesteldheden, de geestelijke liggingen, de, , legeringen", welke erin de gemeente zijn of niet zijn, aanroert en de Here voorlegt. Ik wil ook hier weer aannemen te goeder trouw en met een bewogen hart, maar het betekent, gezien wat van de bidder gevraagd wordt, ontsporing. Vooral wanneer dat steevast in dezelfde volgorde en met schier immer dezelfde bewoordingen geschiedt.

Ontsporing van het , , kerkeraadsgebed" is het evenzeer, wanneer daarin de Here God de weg der bekering tot in alle bijzonderheden wordt voorgelegd, van doorleving tot doorleving. Dat doet meer denken aan een schema van , , wat gekend moet worden", dan aan een goed gereformeerd , , gebed in de consistorie". Soms worden in dergelijke gebeden ook nog zinspelingen op de prediker'ingevlochten, welke hem wel doen voelen, dat men hem niet voor vol aanmerkt en van hem niet gediend is. Het „nagebed" wordt dan wel gebruikt om de prediking te critiseren of om uit te spreken, dat ondanks al het verkeerde er nog wel een „enkel sprietje' in was, dat onder beding van „zegen des hemels" wel tot voedsel kan zijn". Ik zeg niet, dat ik een en ander, hier vermeld, zelf heb kunnen constateren, doch sta voor de betrouwbaarheid van de bron in. Het moet eens voorgekomen zijn, dat onder zulk een gebed een predikant, die wel voor „vol" werd aangezien, het gebed onderbrak met de woorden: , , Amen, broeder, de Here zegene ons" en toen naar de kansel ging. Bewonderen en goedkeuren kan ik zo iets niet, maar begrijpelijk is het wel.

Totale ontsporing is er wel, wanneer op de vraag van de predikant, wie der broeders zal voorgaan, aller antwoord is, dat hun de vrijmoedigheid ontbreekt en dat daarom de dominé het gebed maar moet doen. Dergelijke situatie heb ik persoonlijk wel meegemaakt. Zie, zulke broeders verbeuren m.i. het recht ouderling te zijn en dienden, tenzij ze betering des levens begeren en tonen, zo snel mogelijk ontslag te nemen.

Tegenover deze schaduwen, welke het „kerkeraadsgebed" vergezellen, zijn er ook talloze en wondere ervaringen van sterking, van meevoelen en meeleven der dienstdoende ouderlingen met de predikant. Wat kan zulk een gebed, vooral wanneer de spanningen om de preek en de dienst der gebeden het hart onrustig maken, een wondere rust en overgegevenheid in het hart doen neer­ dalen en wat kan de handdruk daarna de prediker sterken, en het besef wekken: hier is mee optrekken met mij; hier zijn Aärons en Hurs. Dr. Buskes verhaalde eens in een „Terzijde" in „In de Waagschaal" van wat hij dienaangaande mee had gemaakt als piepjong candidaat. De broeder, die het gebed moest doen, had hem al telkens onderzoekend aangezien, wat nu niet direct kalmerend werkte. In het gebed bleek hoezeer hij met de jonge candidaat begaan was. Hij sprak ongeveer aldus: „Here, hier is een jongsken, misschien maar met 5 broden en 2 visjes. Als Gij het zegent, en daarom is onze bede, zullen wij een overvloedige maaltijd hebben en verzadigd worden", (ik citeerde uit mijn geheugen). Zulk een „kerkeraadsgebed", — en zo zijn er gelukkig nog vele — is op zichzelf al een zegen. De zegen daarop zal niet uitblijven.

In zulk bidden is iets van: „bidden is een kunste, bidden is een gmiste". Het wordt geboren, als wij in verootmoediging en ontdekking moeten vragen :

„Ach, leer mij armen dwaas Hoe dat ik bidden moet"

(Gezelle)

Wie onder en met zulk een „kerkeraadsgebed" naar het preekgestoelte wordt geleid, en er in meebidt, zal vaak een verrassende zegen ontvangen, die hem doet ervaren: Gij en laat niet één bezwijken, die met u ten kansel gaat. Zo gezien en betracht heefit hei „kerkeraadsgebed" in alle tijden en ook onder ons zijn goed en heerlijk recht.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 september 1958

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Van het kerkeraadsgebed

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 september 1958

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's