DE Dordtse LEERREGELS
Hetgeen dan nog het licht der natuur, noch de Wet doen kan, dat doet God door de kracht des Heiligen Geestes en door het Woord of de bediening der verzoening, welke is het Evangelie van de Messias, waardoor het God behaagd heeft de gelovige mensen, zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament, zalig te maken.
HOOFDSTUK III / IV
Artikel 6
Is er enig middel om de straf te ontgaan en wederom tot genade te komen? Dat middel is niet in onze natuur en evenmin in de Wet Gods. Maar toch is de genade en de zaligheid mogelijk. Dat is het stuk, hetwelk over de ganse wereld uitgeroepen moet worden, dat er een middel is om van de helse straf te worden verlost en de gemeenschap met God te herkrijgen.
Ons artikel zegt: dat doet God door de kracht des Heiligen Geestes. Met geen letter wordt hier van de medewerking van de mens gesproken. Op geen enkele wijze maakt hij een begin of doet hij er iets bij. Hij kan ook niets. Hij kan de geboden niet houden, dat is bekend. Maar hij kan evenmin in Christus geloven. Het evangelie komt wel tot hem, zoals hoofdstuk II, artikel 5 zegt met bevel van bekering en geloof, doch men mag niet zeggen, dat hij geloven kan, omdat het van hem geëist wordt. God eist van de mens, wat hij niet doen kan. Voor velen in onze kerk is dit ongelooflijk. Bij gesprekken en zo, waar ik deze gereformeerde leer uiteen zet, begint men al spoedig te roepen: maar de mens heeft toch een vrije wil! Dat hij alleen maar een vrije wil heeft om kwaad te doen, raakt uit de kennis der kerkgangers hier en daar weg. Dat is zeer gevaarlijk. Want zodra de zondaar gaat denken, dat hij geloven kan, zonder de bijzondere werking van de H. Geest, staat hij bloot aan zelfmisleiding. Maar als nu de zondaar onbekwaam is tot enig goed, ook onbekwaam om goed te geloven, wat dan? Dan is er de kracht van de Heilige Geest en de prediking van het Woord.
Hoe zijn deze twee met elkaar verbonden? Is het misschien zo, dat de bijzondere kracht van de Heilige Geest overal is, waar het woord Gods gepredikt wordt, zodat ieder, die de rechte prediking hoort onder de invloed van deze kracht staat? Zo ongeveer wordt het wel geleerd en dat door velen. Men moet zijn oor maar eens te luisteren leggen als er gesproken wordt over inwendige en uitwendige roeping. Velen willen deze onderscheiding verwerpen. De roeping is altijd beide tegelijk en altijd krachtdadig in dezelfde mate, zegt men dan. Maar het is de mens, die de beslissing geeft. Zo leert het ons belijdenisgeschrift niet. Wat dan wel? Laat ik mogen proberen het duidelijk te maken.
Daar is eerst de hoorder van de prediking. Hij is dood in zonden en misdaden. Zijn denken en begeren is vijandschap tegen God (Rom. 8 : 6). Hij onderwerpt zich der Wet Gods niet en wil niet tot Christus komen. Hij kan het trouwens niet ook. (Joh. 6 : 44; 1 Cor. 12 : 3). Geen vinger kan hij ten goede uitsteken om de zaligheid te verkrijgen. Tot deze hoorder komt de prediking van Wet en Evangelie. Is dat ooit zonder de kracht van de Heilige Geest? Neen. Zover de dienaar des Woords recht predikt brengt hij Gods Woord. Het bevestigingsformulier voor predikanten zegt: „En gijlieden ook geliefde christenen, ontvangt deze uw dienaar in de Heere met alle blijdschap, en houdt de zodanigen in grote waarde. Gedenkt dat God Zelf u door hem aanspreekt en bidt. Neemt dan het woord aan, hetwelk hij u volgens de heilige Schrift zal verkondigen, niet als eens mensen woord, maar (gelijk het in waarheid is) als Gods Woord".
Hoe komt het dan, dat het bij de nietuitverkorenen geen kracht doet? Zo is het toch eigenlijk niet. Het Woord Gods keert nooit ledig weder. Menigeen, die het hoorde, draagt een innerlijke overtuiging in zich om van de waarheid er van. Dat kan een overtuiging zijn van de noodzakelijkheid der bekering of van de zekerheid der eeuwige straf of van vele andere dingen. Het verstand kan een wonderlijk diep inzicht hebben in het Woord Gods, maar het doet verder geen levendmakende kracht. Deze werking van Geest en Woord kan deze mens nog weerstaan.
Soms werkt de prediking een ontroering, die de zondaar in tranen doet uitbarsten, maar zijn hardigheid blijft.
Het Woord Gods is altijd en overal een kracht Gods. Daarom zijt gij niet te verontschuldigen, o mens, als gij in uw onbekeerlikheid voortleeft. Als een dienaar des Woords u uitnodigt om u te laten verzoenen of te laten zaligen, nodigt God u uit. Dat is een welgemeende uitnodiging. Als gij niet zo'n verhard hart had en niet zon vijand van God waart, zou de kracht des Geestes, die in deze prediking is, genoegzaam zijn tot uw zaliheid.
Hoe is het dan, zegt iemand, krijgen alle mensen, die het rechte woord horen min of meer een begin van de nodige genade, maar bhjft het ergens steken? Dikwijls is het andersom. Ik geloof, dat het altijd andersom is. Het begin komt juist niet goed. Ik denk nu aan de gelijkenis van de zaaier. Een deel van het zaad viel op de weg. Daar vond het niet de minste ingang. Onder de hoorders zullen er ook wel zo zijn. Het doet ze werkelijk niets. Welk begin is hier niet goed? Elk weet, dat zaad alleen gedijen kan in een weltoebereide grond. Dus die grond moet grond zijn, los en fijn zijn gemaakt en vrij van al te veel wortelonkruid Maar dit was met dit pad niet het geval. Hetzelfde geldt van de volgende twee delen van het zaad, die mislukten. De teelgrond is voor hen niet toebereid genoeg. Het komt mij voor, dat hier de oorzaak hgt van de mislukkingen van de prediking van het Evangelie, bij hen, waar het soms wat lijkt. Men heeft ook ingebeelde bevindelijke kennis. En sommige kerkgangers of vele, dat hangt van een gemeente af, worden zeer schielijk grote christenen en de grootste waarheden spreken zij makkelijk en krachtig uit. Wat kunnen zij het aan ieder verzekeren, dat het om de zekerheid van het geloof gaat en dat men Christus moet hebben. Zij zijn vast verzekerd. Maar ondertussen is hun hart diep-in nooit recht verbroken. Zulke dingen komen voor. En als er dan maar geen verdrukking of vervolging komt, bHjven zij heel hun leven zo. Zij kennen Christus, en zij weten al de verborgenheden van het Evangelie, zonder ooit zichzelf in hun verdoemelijke, machteloze staat recht voor God gekend te hebben. Ik hoop echter, dat geen lezer deze werkelijkheid overhaast op een ander zal toepassen, doch zo nodig wel op zichzelf.
Dus de prediking is het Woord Gods. Als zodanig komt zij tot de mens. Het Woord des Heeren is een kracht. De mens wederstaat de kracht daarvan. Hij wil de wereld niet verlaten en zijn oude natuur niet doden. Hij is soms overtuigd van de waarheid in zijn verstand, maar houdt zijn hart er angstvallig voor gesloten. Op deze wijze kan een deel of een groot deel van een gemeente voor de gereformeerde waarheid zijn. En dat is altijd beter dan dat een gemeente voor een vrijzinnige of ethische waarheid is, omdat zij het woord nooit recht gehoord hebben of de rechte prediking verworpen. Maar verder dan een voor-de-waarheid-zijn komt men toch ook niet. Men bukt niet onder de waarheid. Men verhardt er zelfs onder. Soms kan men de aangrijpendste preken verdragen en ook wel toejuichen, zonder enige vreze voor de eeuwigheid.
Laat niemand daar verbaasd over doen. Predikanten weten veel te goed, hoe ook zij van nature de kostelijkste waarheden kunnen verkondigen, terwijl er van hen gezegd moet worden: gij weet niet, dat gij zijt: ellendig, jammerlijk, naakt, arm, blind. Maar ondertussen is het een zaak om bij te wenen, gelijk de Heere Jezus ook deed. Het is nu verder niet nodig te beschrijven hoever het met de kracht, die het Woord Gods doet, komen kan, zonder dat het tot de rechte bekering leidt. Het was ons genoeg te laten zien, dat het Woord kracht doet ook bij de natuurlijke mens.
Ik meen, dat er onder de gedoopten natuurlijke mensen zijn. Het is bekend, dat dr. A. Kuyper wilde, dat alle gedoopten voor wedergeboren gehouden werden, en dat de prediker voor „doden" niets had. Hij preekte alleen voor de levenden. Wij doen het voor levenden en doden, biddende dat de doden mochten horen de stem van de Zoon van God. Dan leidt het immers tot geloof en bekering.
Wanneer is nu het Woord Gods zo krachtdadig? De Luthersen verklaren het zo, dat de prediking de goddelijke kracht in zich besluit. Daar bestaat niet meer kracht dan er ia de uitwendige roeping in het woord der prediking besloten is. De mens trachten zij op deze wijze alle verontschuldiging te benemen. Die ontnemen wij hem echter ook. Het is 's mensen onwil, die hem het woord der prediking in ongeloof doet verwerpen. Maar nu moeten de Luthersen, ook die zich gereformeerd noemen, hun toevlucht nemen tot de vrije wil.
Wij sluiten de Heilige Geest niet op in het woord der prediking. Hij is er altijd in en bij, zeggen we, doch dan, naarmate het hem behaagt. Wij binden de Geest niet aan ons woord. Wanneer komt het tot geloof in Christus? Als de akker des harten voor het Evangelie is toebereid. Dit geschiedt door de prediking der Wet en doordat de Heilige Geest binnendringt ia het hart, om dat te openen. Hij vernieuwt dat hard is; Hij besnijdt dat onbesneden is. Hij maakt dat die niet wilde nu metterdaad wil. We hopen dit nader te zien bij artikel XI.
En moet een mens nu maar afwachten en maar doorgaan in de wereld? Waar haalt men dat vandaan? Krijgt niet iedere kerkganger, die de rechte predikiiig mag horen Woord en Geest? Wordt hij niet opgeroepen de wapens tegen God neer te leggen? Omringt de Heere hem niet met roepstemmen, lokkingen, uitgebreide armen? Juist, zegt iemand, daarom moet ieder de Christus aaimemen, en het er voor houden, dat hij gelooft. Neen, zeg ik, want dat betekent het zaad werpen in steenachtige en doornachtige plaatsen. Dat wordt een ingebeelde hemel. Want er is een eerst van de bekering tot God en kennis der zonde. Christus is gekomen om zondaren te roepen tot bekering. Daarom is er deze weg voor ieder, die vraagt: wat moet ik doen? dat hij aan de Heere Jezus vraagt om die bekering en op deze wijze tot Hem komt. Het gaat mis zodra iemand zo maar ineens Christus in de hand gestopt krijgt, zonder dat de akker van zijn hart toebereid was. De Heere Jezus heeft daar genoeg voor gewaarschuwd in Mattheüs 7 en 25 en 13. En Christus openbaart zich aan niemand dan die vermoeid en belast is geworden, arm en verloren, hongerend en dorstend, verbroken en verslagen. Dit is niet om het moeilijker te maken. Dit zeg ik, opdat niemand met een ingebeelde hemel verloren zou gaan. Prof. H. Bavinck heeft daar ook zo tegen gewaarschuwd in verband met de leer van dr. A. Kuyper.
Maar dat zij dan voor de volgende keer.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 maart 1960
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 maart 1960
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's