Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE KERKDIENST IN VROEGER TIJDEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE KERKDIENST IN VROEGER TIJDEN

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

8. De gebedshouding.

„De publieke gebeden voor en na de predikatie zullen met zonderlinge aandacht geschieden en met voorafgaande ernstige vermaning tot het volk, dat zij niet alleen de knieën huns harten maar ook des lichaams buigen".

Aldus een kerkenordening voor de provincie Utrecht in 1612 vastgesteld.

In de eerste tijden na de kerkhervorming ging de gemeente bij de gebeden in de kerk staan of men knielde bij het gebed.

Knielen in de kerk was men immers „onder het pausdom" ook gewend geweest. Maar dat gaf nu juist een eigenaardige moeilijkheid.

In de Roomse kerk was men ook steeds neergeknield in aanbidding van de heilige hostie, het „brood" van de mis, aangebeden als „lichaam van Christus".

Aan dat knielen in de kerk zat dus een gevoeligheid van zich neerbuigen voor de in uiterlijke gestalte zichtbaar aanwezige Christus — en dat is rondweg „afgo­derij", zegt de Catechismus in antw. 80.

Vandaar dan ook dat de Nationale Synode van Dordrecht in 1578 de voorkeur gaf aan het staande bidden en liever niet het knielen aanbeval, „om bijgeloof tegen te gaan en het gevaar van het brood te aanbidden".

Hoewel men dus in Utrecht in 1612 nog wel het knielen aanbeval is het toch allengs in onbruik geraakt, blijkbaar om de reden in 1578 reeds vermeld.

Toen werd de gebedshouding het staan.

Zinvol, want wie bijvoorbeeld tot de Koningin het woord richt, zal ook gaan staan. Toch overdrijve men hier niet.

De verhouding van de Heere tot de mensen wordt inderdaad getekend als die van een koning en zijn onderdanen. De verhouding van God en de gemeente van Zijn Zoon Jezus Christus wordt echter óók aangegeven als die van vader en kind. Daarom kan het rustig blijven zitten onder het gebed zeker zo eerbiedig zijn als het gaan staan.

Na de periode van het knielen was dus de gebedshouding het staan, zowel door de mannen als door de vrouwen. Al spoedig werd dit de vrouwen te machtig, omdat de gebeden nogal eens lang gerekt werden. De vrouwen bleven dan maar zitten, de mannen stonden.

Zo is het jarenlang gebleven.

De laatste tijd blijven op vele plaatsen ook veel mannen zitten tijdens het gebed. Als dit gemakzucht is, is het natuurhjk alleen maar af te keuren.

Toch kan het ook zijn ter bevordering van de rust — als u wel eens in een kerk met klapstoeltjes het lawaai van opstaan en gaan zitten hebt meegemaakt, zult u dit begrijpen.

Voor het bidden in algehele overgave der ziel is het goed dat het lichaam zoveel mogelijk „ontspannen" is, ook dit pleit voor het blijven zitten.

Hoe dan ook, staande of zittende, de Heere ziet het hart aan en een eerbiedig hart waakt voor het hangen over de bank, als wij staan, of voor een nonchalante houding bij het zitten.

Nu zijn er de laatste jaren weer stemmen opgegaan die pleiten voor het knielen in de kerk. Er zijn dan ook nieuwe kerken in ons land (Hervormde en Gereformeerde) waarin knielbanken zijn aangebracht.

In 1947 gaf onze synode „Aanwijzingen voor gemeenten en bouwmeesters ten gebruike bij het ontwerpen en bouwen of restaureren en inrichten van Ned. Herv. Kerkgebouwen". Daarin wordt gezegd: „Daar in de christelijke kerk, ook in de tijd van de Reformatie, de gebedshouding de knielende is geweest, is het goed en allerminst onschriftuurlijk door de constructie der banken en stoelen hiertoe gelegenheid te geven".

Natuurlijk is het knielen bij het gebed allerminst onschriftuurlijk. Toch heeft het bij het openbaar gebed in de kerk gevaarlijke kanten.

Bij de inwijding van de Maranathakerk in Den Haag (waarin knielbanken) werd niet alleen geknield bij de gemeenschappelijke gebeden, maar ook bijvoorbeeld aan het begin van de dienst, toen de klokken luidden en de kerkeraad binnen kwam met de sacramentssymbolen.

Komen wij dan niet gevaarlijk dicht in de buurt van de Roomse verering van het altaar?

Prof. dr. Lekkerkerker schrijft in zijn boek „De Reformatie in de crisis", dat hij bij een eventueel advies inzake kerkinrichting, niet zou adviseren tot zodanige constructie van de zitplaatsen, dat deze gelegenheid bieden om te knielen.

Zijn eerste bezwaar is de herinnering aan het aanbiddend knielen van de Roomsen voor de hostie.

Zijn tweede bezwaar is, dat een Protestant zijn innerlijk gevoelen niet zo publiek maakt. „De publieke demonstratie van het Allerheiligste in de processie is hem onverdragelijk, maar ook in deze kleinigheid van onze houding bij het gebed zal hij niet haastig publiek maken, wat in de binnenkamer van de verborgen omgang met God geschiedt".

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 april 1960

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

DE KERKDIENST IN VROEGER TIJDEN

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 april 1960

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's