ISRAËL IN GODS HEILSPLAN
We zagen, hoe met het volbrachte werk van Christus de scheidingsmuur tussen Israël en de volkeren is weggevallen. Voor Israël en de volken staat gelijkelijk de toegang tot de zaligheid open.
In Christus is noch Jood, noch Griek. Toch blijft er een aparte plaats voor Israël. In het Koninkrijk Gods is geen eenvormigheid. Spreekt de Heere Jezus er Zelf niet van, dat er aparte ere-plaatsen zijn aan Zijn rechter- en linkerhand? Er zal verschil in de mate van de heerlijkheid zijn. De een krijgt macht over tien steden, de ander over vijf steden.(Lucas 19).
Daar is ook in de discipelkring al onderscheid. Johannes wordt genoemd de discipel, welke Jezus liefhad. Hij lag het dichtst aan bij de Heere. Wat vinden we telkens het drief; al: Petrus, Jacobus en Johannes, aan wie de Heere meer openbaart dan aan de anderen.
Zij zijn alleen met Jezus op de berg der verheerlijking. In de hof van Gethsemané neemt de Heere Petrus, Jacobus en Johannes apart het verste mee. Het is niet in strijd met het karakter van het Koninkrijk Gods, dat er voor Israël een aparte plaats zou zijn.
Israël is en blijft de oudste zoon in het gezin van de Heere. Als Mozes door de Heere tot Farao gezonden wordt, dan moet hij tot Farao zeggen: „Alzo zegt de Heere, Mijn zoon. Mijn eerstgeborene, is Israël" (Ex. 4 : 22). Israël is een bijzonder volk, dat een bovennatuurHjke oorsprong en geboorte heeft. Zijn oorsprong uit Abraham is niet gewoon natuurlijk, vleselijk. God heeft Abraham geroepen uit de heidenen, opdat Hij in Abraham Israël in het aanschijn zou roepen. Het ontstaan uit Abraham js een ontstaan als uit de dood, alleen uit kracht van de roepende God. De apostel zegt in Hebr. 11:12: „Daarom zijn ook van énen, en dat een verstorvene, zovelen in menigte geboren als de sterren des hemels en als het zand, dat aan de oever der zee is, hetwelk ontelbaar is". Wat komt telkens in het begin van Israels wording het vrijmachtige, verkiezende werk Gods tot openbaring. In Abraham's zaad is het niet Ismaël, uit het vlees, maar Izaak, uit de Geest. Ook in Jacob blinkt het vrijmachtige, verkiezende werk Gods uit. „Jacob heb Ik Uefgehad, en Ezau heb Ik gehaat", zegt de Heere. Drievoudig, als het werk van de Drieënige, verkiezende God, getuigt Israels wording van de Goddehjke oorsprong, naar het Verbond der genade, in Abraham, Izaak en Jacob.
Om dat verbond met Abraham, Izaak en Jacob roept de Heere Israël uit de dienstbaarheid van Egypte. Wanneer ze in die dienstbaarheid roepen, dan lezen we in Ex. 24: „En God hoorde hun gekerm en God gedacht aan Zijn Verbond met Abraham, met Izaak en met Jacob".
In dat volk, waarvan de oorsprong zo zichtbaar het zegel draagt van de roepende God, komt de Heere werken met Zijn lokkende, trekkende liefde. In Hozea 11 : 1 en 4a zegt de Heere: „Als Israël een kind was, toen heb Ik hem liefgehad, en Ik heb Mijn zoon uit Egypte geroepen. Ik trok ze met mensenzelen, met koorden der liefde". En Jeremia getuigt in Jer. 31 : 3 en 4a: „De Heere is mij verschenen van verre tijden. Ja, Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde, daarom heb Ik u getrokken met goedertierenheid. Ik zal u weder bouwen en gij zult gebouwd worden^ o jonkvrouw Israels".
Altijd weer grijpt de Heere terug naar dat begin, niettegenstaande Israels hardigheid en afval. Dit blijft van kracht. Zelfs, als de vijandschap van Israël zijn hoogtepunt bereikt in de verwerping van Christus aan het kruis. Daar zien we Israël, zoals het in het vlees is, in de vijandschap van het vlees, dat zich aan de gerechtigheid Gods niet onderwerpen kan en wil. Een gestreng oordeel is daarom over Israël gekomen. Het kruis is voor Israël geworden tot een val en aanstoot.
En toch; Gods werk, Gods roeping kan niet teniet gedaan worden. In de gemeente van Rome waren er, die meenden, dat Israël voorgoed van God verstoten was, om tot in eeuwigheid als een gevloekt, van God verlaten volk om te komen.
Wat heeft de apostel Paulus daarmee geworsteld. Hij roept uit in Rom. 11 : 2a: „Heeft God Zijn volk verstoten? " Beslist echter is het antwoord: „dat zij verre". Zeker, het oordeel is er. De Heere laat Israël morrende en vijandig buiten staan, zoals de oudste zoon in de gelijkenis van de verloren zoon. Maar, dat kan Gods eeuwige Raad, waarin Hij Israël verkoren heeft, niet te niet doen. In Rom. 11 : 28 schrijft hij: „Zo zijn zij wel vijanden, wat aangaat het Evangelie, om uwentwil, maar wat aangaat de verkiezing zijn zij beminden, om der vaderen wil". De keten van Gods heilsplan is onverbrekelijk. Geen vlees, wereld en satan kunnen die verbreken. Ook niet het vlees van Gods kerk. Het blijft van kracht, wat de apostel schrijft, Rom. 8 vers 30: „Die Hij tevoren verordineerd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen, en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd, en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt".
(Wordt vervolgd.)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 juni 1960
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 juni 1960
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's