Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De doorstroming naar en het rendement van het V.H.M.O. en het U.L.O. in N.-Brabant

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De doorstroming naar en het rendement van het V.H.M.O. en het U.L.O. in N.-Brabant

5 minuten leestijd

Rendementsverlies en sociaal milieu

(4)

We zagen, dat het succes op de middelbare school een samenhang vertoont met het prestatieniveau op de lagere school, gemeten aan de S-score en het oordeel van de onderwijzer. Deze samenhang is echter lang niet volledig, vooral niet bij de meisjes.

De vraag doet zich voor, waaraan deze verstoring te wijten is. Hierbij dient in de eerste plaats gedacht te worden aan het sociale milieu, waaruit de leerlingen voortkomen. Het is een sterk verbreide opinie, dat de kinderen uit de lagere sociale milieus zich in het v.h.m.o. moeilijker kunnen handhaven dan de kinderen uit de hogere sociale milieus, hetgeen zou samenhangen met het feit, dat de kinderen uit de eerstgenoemde milieus ia het ouderlijk gezin onvoldoende ruggesteun vinden voor de verwerking van de door de school verschafte leerstof. De Lager Onderwijs Commissie constateert in het lager onderwijs hetzelfde en spreekt in dat verband van een gebrekkige „famiale uitrusting".

De beroepsgroepen zijn in het rapport als volgt ingedeeld: 1 +2 (top- en leidinggevende funktionarissen), 3 + 4 (middenkader en uitvoerende hoofdarbeiders), 8 (welvarende middenstand), 9, 10, 11 (kleine middenstand en boeren) en 5, 6, 7 (handarbeiders).

Nu blijkt uit de cijfers het volgende: Met betrekking tot het v.h.m.o. voor jongens ligt het percentage „mislukten" in de groepen van hoofdarbeiders beneden het gemiddelde. In alle overige groepen is het percentage „mislukten" relatief hoog. Met betrekking tot de m.m.s. treden de hoogste rangstanden (1 + 2) zeer gunstig naar voren en de hoerenen arbeidersbevolking (5, 6, 7, 9, 10, 11) zeer ongunstig.

Bij nadere beschouwing zegt het rapport: De verschillen zijn overigens niet zo groot, dat de omstandigheid „sociaal milieu" van wezenlijke betekenis moet worden geacht voor het rendement van het v.h.m.o. voor jongens. Zeker is het niet zo, dat de verstoring van de korrelatie tussen het rendementsverlies en de S-score op rekening komt van de kinderen uit het arbeidersmilieu, die zich nl. op de middelbare school moeilijk zouden kunnen handhaven. Deze korrelatie is in alle onderscheiden beroepsgroepen gestoord, in de arbeidersbevolking zeker niet meer dan gemiddeld in de andere beroepsgroepen het geval is. Globaal genomen is het zo, dat de genoemde samenhang in de hoofdarbeidersbevolking iets hoger is dan in alle overige sociale milieus, maar het verschil is niet groot.

De betrekkehjk gunstige redenmentscijfers van de m.m.s. in de lagere scoregroepen (S4 en 5) worden uitsluitend veroorzaakt door de leerlingen uit de hogere sociale milieus, voor een meisje met een dergehjke S-score uit de boeren- en arbeiders-milieus; schijnt de kans op succes in de m.m.s. zeer gering te zijn.

Rendementsverlies en andere factoren.

De omstandigheid „gemeentetype" schijnt geen onafhankelijke invloed op de hoogte van het rendementsverHes uit te oefenen. De hypotese, dat de leerlingen uit de plattelandsgemeenten bij gelijkblijvende S-score gemakkelijker falen in het v.h.m.o. dan de leerlingen uit de steden, vindt in ons materiaal, zeker voor wat de jongens betreft, geen ondersteuning.

Ook de gezinsgrootte bhjkt het rendementsverlies niet te beïnvloeden.

De uitzonderingen, .

Het rendementsverlies is echter door de S-score niet in zijn geheel te verklaren. Van de jongens met de hoogste testscores (S8 en meer) is altijd nog één vierde deel in het v.h.m.o. „mislukt"; van de m.m.s. leerlingen met de hoogste scores (S7 en meer) is altijd nog één vijfde deel „mislukt", terwijl anderzijds van de m.m.s.-leerlingen met lage scores (S4 en 5) altijd nog de helft niet „mislukt" door een combinatie met een negatieve beoordeling der onderwijzer daalt dit tot één derde deel.

Het rapport bespreekt nu eerst 43 tegen de verwachting in in het v.h.m.o, „mislukte" jongens. Voor 10 van deze gevallen kon geen verklaring worden gegeven. Voor 9 jongens bleek het vertrek niet als een mislukking te mogen worden opgevat, zij veranderden van school. De overige 25 zijn inderdaad mislukt, maar dit werd door omstandigheden in de hand gewerkt. Bij 3 gevallen hangt dit samen met onvoldoende schoohijpheid of een mislukte aansluiting. 6 jongens hebben karaktermoeilijkheden, 7 jongens hebben gebrek aan belangstelling. Tenslotte zijn er 8 jongens, wier mislukking schijnt samen te hangen met gezinsomstandigheden.

Vervolgens bespreekt het rapport 16 tegen de verwachting in in het v.h.m.o. „geslaagde" leerlingen. Voor 4 jongens kan dit niet verklaard worden. De 4 jongens, die door hun persoonlijke interesse en vasthoudendheid tot nu toe goede resultaten hebben bereikt komen allen uit - een eenvoudig milieu. De 8 jongens, die in hun studie grote steun hebben ondervonden in het ouderlijk gezin, komen overwegend uit welvarende en kultureelrijke gezinnen.

Voor de meisjes, die tegen de verwachting in op de m.m.s. „mislukten" wordt de volgende indeling gemaakt: 3 gevallen, waarin geen aanwijzingen voor de oorzaak van de mislukking konden worden gevonden, 4 gevallen, die niet als mislukt beschouwd kuimen worden, 2 gevallen van karaktermoeihjkheden, 2 gevallen van gebrek aan persoonlijke interesse, 4 gevallen van ongunstige familie omstandigheden.

Van de 16 tegen de verwachting in op de m.m.s. „geslaagde" meisjes bhjkt bij 14 in het huisgezin een zeer gunstig studieklimaat aanwezig te zijn.

Het rapport besluit dit hoofdstuk met de volgende conclusie: De resultaten van onze analyse wettigen de verwachting, dat een combinatie van de S-score met het oordeel van de onderwijzer bij een algemene toepassing wellicht een waardevol instrument zal blijken te zijn ter beoordeling van de geschiktheid voor middelbaar onderwijs; een experiment in deze richting verdient o.i. dan ook aanbeveling. Mits de middelbare school zelf de mogelijkheden, die het kind in zich heeft weet te ontplooien en daartoe voortdurend een open oog heeft voor de specifieke persoonlijke omstandigheden en eventuele moeilijkheden der leerlingen.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 juni 1960

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

De doorstroming naar en het rendement van het V.H.M.O. en het U.L.O. in N.-Brabant

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 juni 1960

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's