Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE Dordtse LEERREGELS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE Dordtse LEERREGELS

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Voorts, wanneer God dit Zijn welbehagen in de uitverkorenen uitvoert, en de ware bekering in hen werkt, zo is het, dat Hij niet alleen het Evangelie hun uiterlijk doet prediken, en hun verstand krachtiglijk door de Heilige Geest verlicht, opdat zij recht zouden verstaan en onderscheiden die dingen, die des Geestes Gods zijn; maar Hij dringt ook in tot de binnenste delen des mensen met de krachtige werking deszelfden wederbarenden Geestes; Hij opent het hart, dat gesloten is. Hij vermurwt, dat hard is. Hij besnijdt, dat onbesneden is. In de wil stort Hij nieuwe hoedanigheden en maakt dat die wil, die dood was, levend wordt; die boos was, goed wordt; die niet wilde, nu metterdaad wil; die wederspannig was, gehoorzaam wordt; Hij beweegt en sterkt die wil alzo, dat hij als een goede boom vruchten van goede werken kan voortbrengen.

HOOFDSTUK III/IV Artikel 11

De eerste genade, die aan de uitverkorenen ten deel valt, is dus de prediking van het Evangelie. De tweede genade, waarvan artikel 11 melding maakt, is de verlichting. Rekenboeken, taalboeken, wiskunde- en geschiedenis kunnen wij met ons natuurlijk verstand vatten. De dingen van het Evangelie niet. Zonder de verlichting des Geestes hebben we alleen letterkennis.

Wat is het verschil tussen letterkennis en geestelijke kennis? Met de letterkennis heeft men geen gevoel van de dingen, die men bespreekt of preekt en ook geen ware kennis. De letterkennis schrikt niet van de hel of van de schuld of van de hoogheid Gods. Zonder de verlichting des Geestes zegt ons de prediking niets of heel weinig. Prof. E. Brunner merkte op: Menigeen heeft de Bijbel wel eens opengeslagen en er een poosje in gebladerd, misschien ook wel hier en daar wat gelezen en dan' weer weggelegd. „Niets voor mij". En, misschien een paar jaar later, toen er iets met hem gebeurd was, heeft hij dezelfde plaatsen nog eens gelezen en nu trof ieder woord zijn hart als een hamerslag.

Vanwaar dit verschil? Dat kan men op twee manieren zeggen: van de mens uit en van de andere kant af. Men kan zeggen: „God heeft zijn hart geopend", zoals bij de purperverkoopster van Filippi (Hand. 16) of men kan zeggen: „Gods Geest Zelf heeft door het bijbelwoord tot hem gesproken". Zonder dat Gods Geest het hart opent, kunnen wij het woord van de Bijbel niet werkelijk verstaan. Het kan zijn, dat het ons interessant lijkt of leerrijk of ook wel boeiend mooi; maar het hart treffen, zodat we weten: daar spreekt God tot mij. Hij Zelf tot mij persoonlijk, dat kan het bijbelwoord alleen, wanneer de Heilige Geest hier werkt. Zo is het ook met het woord dat des zondags wordt verkondigd; een mooie preek horen kunnen we ook zonder de Heilige Geest, maar niet in de preek Gods woord horen".

Deze noodzakelijkheid van de ver­lichting door de Heilige Geest betreft Wet en Evangelie. De Heere Jezus zei niet, dat de discipelen de wereld zouden overtuigen van zonde, maar dat de Heilige Geest de wereld zal overtuigen van zonde, gerechtigheid en oordeel. Dan staat er bij in Joh. 16 : 9: „van zonde, omdat zij in Mij niet geloven". Betekent dit, dat ongeloof de enige zonde is? Wie zou dat kunnen beweren. Het betekent veeleer, dat geloof het enige werk is, dat van de zonde verlost en dat ieder midden in de zonde leeft en ligt, die niet in Christus gelooft. De Geest overtuigt van zonde in het algemeen, niet alleen van de zonde van ongeloof, en moet dat doen, omdat de wereld niet gelooft. Door het ongeloof blijft de enkele mens en de wereld in de zonde.

Is de verlichting noodzakelijk om de Wet Gods te doen indringen in onze harten, dit licht is niet minder nodig voor de rechte kennis van het Evangelie. De uitwendige prediking is niet genoeg. De Heere Jezus sprak tot Petrus: „vlees en bloed heeft u dat niet geopenbaard, maar Mijn Vader, die in de hemelen is" (Matth. 16:17). Het is niet uit prediking alleen en niet uit het zien en horen van de Heere Jezus alleen, dat Petrus gelooft en belijdt. Zijn hart was geopend. Hij had geestelijke ogen en oren gekregen. Datzelfde getuigde de Apostel Paulus: „Maar wanneer het God behaagd heeft... Zijn Zoon in mij te openbaren". (Gal. 1:16). Hier is het evenals bij Petrus het zielsoog, dat ontsloten wordt, waardoor ook Paulus in Jezus God ziet. Deze verlichting krijgen de uitverkorenen.

Van deze verlichtende openbaring is ook sprake in Matth. 11:25: „Ik dank U, Vader, Heere des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt, en hebt dezelve de kinderkens geopenbaard". God maakt Zijn uitverkorenen van wijs, dwaas en van groot, klein, zodat zij niet meer weten waar zij heen moeten en dan openbaart Hij hen de Christus. Hij doet hen Christus met het zielsoog aanschouwen en geeft tevens het geloof, dat deze Heiland ook voor hen is. In Efeze 1: 18 worden dat verlichte ogen genoemd. De Apostel bidt er om voor de Efeziërs. Daaruit volgt, dat deze verlichting bij de gedurigheid nodig is. Het christelijk leven is iets aparts. Gods kinderen krijgen bijzonder onderwijs. Nog eens, het is niet zomaar letterkennis alleen. Dan zou Paulus niet behoeven te bidden, „opdat de God onzes Heeren Jezus Christus, de Vader der heerlijkheid, u geve de Geest der wijsheid en der openbaring in Zijn kennis, nl. verlichte ogen des verstands, opdat gij moogt weten welke zij de hoop van zijn roeping, en welke de rijkdom zij van de heerlijkheid Zijner erfenis in de heiligen" (Efeze 1: 17, 18).

Elk kind Gods krijgt van God onderwijs. Jezus zeide: „Daar staat geschreven in de profeten: En zij zullen allen van God geleerd zijn. Een iegelijk dan, die het van de Vader gehoord en geleerd heeft, die komt tot Mij" (Joh. 6:45). Daarom is het goed, dat ieder belijdend lidmaat zich afvraagt: Heb ik alleen letterkennis of ben ik en word ik van de Vader geleerd?

Ware gelovigen hebben een bijzonder licht in hun verstand ontvangen. Zij hebben eerst helder gezien, dat zij de genade Gods misten. De Geest Gods openbaart eerst het gemis. Welk gemis? Het Godsgemis, het gemis aan gerechtigheid en heiligheid. Kortom, dat wij het beeld Gods missen. Leest u de zaligsprekingen maar. Het zijn armen van geest, dat zijn zij, die geen goede werken hebben, voorts treuren zij om God en dorsten naar gerechtigheid. Als Gods Geest ons begint te verlichten verstaan wij, dat we buiten de gemeenschap met God staan en buiten de zaligheid. Dan zien we onze onwaardigheid en dat God rechtvaardig zou handelen als Hij ons voor eeuwig verstootte. Wij leren zonde, gerechtigheid en oordeel kennen en de straf toevallen. De dwaze maagden zijn buiten dit ontdekkende licht om, tot hun geloof gekomen, maar de wijze maagden zijn er eerst buiten gezet. Daar krijgt elk uitverkorene licht over. Ook krijgt

hij te zien, dat zijn onmacht schuld is. Hij kan het goede niet doen, omdat hij het in de grond niet wil. Maar dit volk, dat in duisternis zit, zal een groot licht zien. Gods verkorenen leren nl. eerst hun duisternis en doodstaat kennen. Daarna gaat hen het licht op. Dan mogen zij Christus zien in het Woord. Het geloof wordt niet uit menselijke wijsheid geboren, doch uit een beloning van de kracht Gods (1 Cor. 2:4, 5). Dat hoeft niet een plotselinge sterke verlichting te zijn. Het kan wel, maar het hoeft niet. Het gaat ook wel in het geestelijke, zoals met de blinde uit Marcus 8, die eerst de mensen als bomen zag wandelen. Een der ouden schrijft: „Zulk een ziel krijgt bij bevinding een geheel andere ontdekking en openbaring van Christus als de Borg... geheel anders dan zij ooit te voren door horen of leren of onderwijs gehad heeft! Ware dat genoeg, dan werden allen, die onder het Evangelielicht leven, zalig. Maar Jezus belooft: Ik zal Mijzelf aan hem openbaren; Ik en de Vader zullen komen, en woning bij Hem maken ... Paulus, die zo onderwezen was aan de voeten van Gamaliël, aangaande de Messias en de weg om door Hem zalig te worden zegt nochtans: „Nademaal het God behaagd heeft Zijn Zoon in mij te openbaren" (Gal. 1: 16). Dit is een openbaarmaking van Christus in het hart en tegen de zonde ... en die openbaring zaligt de ziel en maakt haar klein". Deze verlichting is bedoeld in 2 Cor. 4:6: „Want God, Die gezegd heeft, dat het licht uit de duisternis zou schijnen, is Degene, Die in onze harten geschenen heeft om te geven verlichting van de kennis der heerlijkheid Gods in het aangezicht van Jezus Christus". Bij de schepping sprak God: Er zij licht. Zo spreekt Hij ook bij de herschepping. De vrucht hiervan staat in Efeze 5 : 8: „Eertijds waart gij duisternis, maar nu zijt gij licht in de Heere".

De uitverkorenen hebben dus meer nodig dan de prediking des Woords. Zo is het door de reformatoren en de nadere reformatoren uit de Schrift altijd verstaan. Laten wij het niet vergeten. Daar is niet alleen een Christus gegeven om zondaren te zaligen, er is ook een Heilige Geest uitgestort om de ogen der blinden te openen.

Waarom is deze verlichting nodig? Omdat de mens van zich uit de liefde Gods onmogelijk vatten kan. Calvijn schrijft: „De kennis van het geloof is zo hoog, dat het verstand des mensen zichzelf te buiten en te boven moet gaan om daartoe te geraken". „Derhalve wordt er door het Woord zonder de verlichting van de Heilige Geest niet met al uitgericht". De verlichting van ons verstand betekent een nieuwe schepping van oren en ogen. Daar wordt terecht gewezen op de verantwoordelijkheid, die wij hebben tegenover het Evangelie. Wij ontvangen bevel om te geloven. Maar bedrieg of vergis u niet. Wij krijgen ook bevel om Gods Wet te houden, hoewel ons dat onmogelijk is. Welnu, even onmogelijk is ons het geloven. Wij kunnen dan pas geloven als God ons het verlichte verstand schept. „En opdat het vlees niet zou roemen, dat het zich, toen God riep en Zichzelf uit genade aanbood, gehoorzaam tegenover deze roeping gedragen heeft, zo betuigt Hij, dat wij geen oren hebben om te horen, geen ogen om te zien, anders dan die Hij gemaakt heeft" (Inst. III, 24, 2). Calvijn heeft wel veel van het geloof als kennis gesproken, maar dit is geen blote verstandskennis, daar een zondaar van nature over beschikken kan. Het is een bijzondere kennis, die de Heilige Geest werkt. .

Het kennen is bijzonder. De mens, die het geloof ontvangt, ontvangt het in deze weg, dat er iets in hem gebeurt. De inwendige Leermeester, de Heilige Geest, schept een zien. Bij sommigen ligt het in de mond bestorven: wij mogen niet ongehoorzaam zijn, wij moeten geloven. Alsof een mens dat in zijn eigen hand had. Daarom is juist de verlichting van ons verstand nodig, omdat wij eer met onze hand de zon van de hemel zouden kunnen halen, dan geloven. Een uitverkorene echter wordt boven zijn eigen verstand verheven door de Geest. Wat een groot wonder: „Want de ziel van Hem verlicht zijnde, verkrijgt als 't ware een nieuwe scherpzinnigheid, waarmee zij de hemelse verborgenheden bemerkt, door welker glans zij te voren in zichzelf verblind werd. En als het verstand des mensen alzo door het licht des Geestes beschenen is, zo begint het alsdan eerst waarlijk te smaken, de dingen, die tot Gods rijk behoren, zijnde te voren dwaas en onverstandig om die te proeven ... Het Woord des Heeren is wel degenen, die het gepredikt wordt, gelijk een zon, die iedereen beschijnt, maar zonder enige uitwerking voor de blinden. En wij zijn al te samen in dezen blind van nature en daarom kan het Woord tot in ons hart niet doodringen, tenzij de inwendige Leermeester, de Geest, door Zijn verlichting de toegang bereidt". (Inst; III, 2, 34).

ledere lezer begrijpt hoe gevaarlijk dicht bij de dode letterkennis ieder komt, die het werk van de Heilige Geest loslaat en dan het werk van de natuurlijke mens overhoudt en dan deze aan het werk zet. In de tijd van de zondvloed waren er reuzen op de aarde. Tegenwoordig zijn er reuzen in de kerk, reuzen in het geloof. Natuurlijke mensen uit de lijn van Kaïn en toch reuzengelovigen. Zij kunnen altijd geloven. Zij hebben ook zon verzekerd geloof. Een zwak geloof, een bekommerd gelovige dat is niets in hun ogen. Het zijn echter reuzen die nooit geleerd hebben wat Calvijn zegt: hoe onbekwaam de mensen zijn om te geloven. (Inst III, 2, 33). En hoezeer moet ook bij de ware gelovige Gods Geest strijden met hun vlees, zodat het geloof zwak uitvalt. Niets is er van ons bij dan het verzet des vlezes. God geeft ons niet de keus om te geloven, doch door de ver­lichting van het verstand werkt Hij het geloof zelf. Alle uitverkorenen ontvangen deze verlichting van de inwendige Leermeester onder veel strijd.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 december 1960

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

DE Dordtse LEERREGELS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 december 1960

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's