Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE KERKELIJKE TUCHT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE KERKELIJKE TUCHT

9 minuten leestijd

in verband met de betekenis en functie van de belijdenis

De kerkelijke situatie.

Ons onderwerp is wel actueel, gezien de ontwikkeling der dingen in onze kerk. De termijn, dat volgens overgangsbepaling 248 alleen maar iudiciële leertucht kan geoefend worden, is over enkele dagen verstreken, lustitiële leertucht kan met ingang van 1 mei a.s. in onze kerk in werking treden. Volgens genoemde overgangsbepaling was tien jaar geleden het oogmerk van de beperking tot het alleen maar uitspreken van een oordeel bij een eventueel leertuchtproces: om de kerk de gelegenheid te geven zich op de rechte wijze in te stellen op de uitoefening van haar opzicht over de dienst des Woords en de catechese.

Of de kerk die tien jaar waarlijk daartoe gebruikt heeft, mag m.i. worden betwijfeld. Het „zich op de rechte wijze instellen op de uitoefening van haar opzicht over de dienst des Woords en de catechese" kan toch niet anders verstaan worden als een wederkeren van de kerk tot haar belijdenis en een er naar staan, dat die weer zou gaan functioneren in haar leven. Alles wijst er echter op, dat de kerk in deze tien jaar niets verder gekomen is. Juist tegen het einde van de tien-jarige periode moest blijkbaar door de behandeling van de zaak van prof. Smits en de treurige afloop daarvan aan het licht treden, dat we nog steeds volkomen in de mist varen. De kerk blijft meer dan ooit in gebreke om aan te tonen wat zij verstaat onder de fundamenten der kerk. De synode moge zeggen, Christus te belijden als het Lam Gods dat de zonde der wereld wegneemt, zij maakt haar getuigenis krachteloos door in gebreke te blijven de openlijke loochening van Christus' zoendood aan de kaak te stellen als niet strokend met de waardigheid en de belangen der kerk. Naar bijbelse opvatting zijn immers woord en daad één. Bij de synode zijn ze kennelijk twee. Wat voor kracht ligt er in haar getuigenis, als zij het in haar handelen weerspreekt. En ik kan heel deze gang van zaken onmogelijk anders zien als een weerspreken van eigen getuigenis. Want het belijden van de Christus der Schriften kan, als Christus in Zijn verzoeningsambt gesmaad wordt, alleen maar bekrachtigd worden, als deze smaad in heilige verontwaardiging aan de kaak gesteld wordt.

Van wederkeer tot de belijdenis is dan ook helaas nog niet veel te bespeuren. Des te meer is het van belang, dat de roep in de kerk steeds dringender wordt, dat toch de belijdenis geestelijk en kerkrechtelijk in haar functionere.

Daarom willen ook wij ons vanmiddag bezinnen op de kerkelijke tucht in verband met de betekenis en functie van de belijdenis.

De grond van de leertucht.

In de kerken van gereformeerd belijden is van de reformatie af de leertucht steeds even belangrijk geacht als de levenstucht.

Met de vastheid van de leer staat of valt de kerk. Rom. 12 : 7 spreekt van de profetie in overeenstemming met of naar de regel van het geloof. Calvijn noemt de zaligmakende leer van Christus de ziel der kerk en zegt, dat zonder haar het christendom niet bestaat. Art. 30 van onze belijdenis spreekt daarom van de eis, dat de ware leer haar loop hebbe. En zondag 31 van de catechismus zegt dan ook, dat het hemelrijk dient toegesloten te worden, volgens het bevel van Christus, voor diegenen, die onder de christelijke naam onchristelijke leer of leven voeren. Hiertoe zijn de kerk twee sleutels ter hand gesteld, n.l. de verkondiging des evangelisch en de christelijke ban.

Gods Woord wijst de kerk hierin de weg. Paulus wijst de Galaten op de enige zaligmakende leer van het evangelie en geeft aan de vervloeking prijs degene, die een andere boodschap brengt: Indien u iemand een evangelie verkondigt, buiten hetgeen gij ontvangen hebt, die zij vervloekt (Gal. 1:9).

En dat hiermee ook inderdaad de kerkelijke tuchtoefening gegeven is bewijst hij door aan de Thessalonicensen te schrijven: Indien iemand ons woord, door deze brief geschreven, niet gehoorzaam is, tekent die; en vermengt u niet met hem, opdat hij beschaamd worde (2 Thess. 3 : 14). Titus wordt opgedragen een ketterse mens na de eerste en tweede vermaning te verwerpen (Titus 3 : 10). En Johannes, de apostel der liefde, vermaant: Indien iemand tot ulieden komt, en deze leer niet brengt, ontvangt hem niet in huis, en zegt tot hem niet: Zijt gegroet (2 Joh. vs. 10). Deze en veel andere dergelijke getuigenissen meer wijzen op de noodzaak van de handhaving van de vaste leer in de kerk Gods.

Deze vastheid der leer en haar handhaving hangen onlosmakelijk samen met het wezen der kerk. Zij is immers een planting des Heeren, en niet maar een gemeenschap van vrome lieden, die ieder voor eigen geestelijke bijdrage zorgen. Zij is de heilige vergadering der ware christ-gelovigen, al hun zaligheid verwachtende in Jezus Christus, gewassen zijnde door Zijn bloed, geheiligd en verzegeld door de Heilige Geest. Christus is haar eeuwige Koning. En hoewel zij ver-. spreid en verstrooid is door de gehele wereld, is zij nochtans tezamen gevoegd en verenigd met het hart en wil in één zelfde Geest, door de kracht des geloofs (N.G.B. art. 27).

Dit wezen der kerk moet in haar zichtbare gestalte tot uitdrukking worden gebracht. Daarom wordt in art. 28 van de belijdenis ook ieder gelovige opgeroepen zich bij de kerk te voegen, zich onderwerpende aan haar onderwijzing en tucht, de hals buigende onder het juk van Jezus Christus. Geen menselijke mening of vrome speculatie heeft enig gezag, doch alleen Christus en Zijn Woord. De kerk heeft in haar zichtbare gestalte tot uitdrukking te brengen, dat zij is het Huis Gods, gebouwd op het fundament der apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus is de uiterste hoeksteen (Ef. 2 : 20). Zij wordt genoemd de pilaar en vastigheid der Waarheid (1 Tim. 3 : 15). „En", zegt Calvijn, „daarom juist is er niets, waarop de satan het meer toelegt dan op de wegneming en vernietiging van dit merkteken".

Christus' Koningschap.

De leertucht in de kerk van Christus is daarom uitvloeisel van haar eigen wezen. Omdat n.l. de kerk het volk van Koning Christus is, vergaderd door Zijn Woord en Geest.

Op dit Koningschap van Christus over Zijn kerk dient alle klemtoon te worden gelegd. We mogen niet maar volstaan met te belijden, dat Christus het Hoofd is van Zijn kerk. Hij is ook haar Koning.

Uit Christus als het Hoofd vloeien in de Heilige Geest de geestelijke krachten aan de gemeente toe. Het „Hoofd zijn" van Christus wijst op het organisch levensverband tussen Hem en de gemeente als Zijn lichaam. Daardoor wordt Zijn geestelijke werking openbaar in de gemeente. Maar als Koning is Christus door de Vader aangesteld over Sion, heeft Hij macht ontvangen om Zijn volk te regeren en voert Hij het regiment uit over Zijn onderdanen. Als Koning geeft Christus Zijn wetten en wil Hij, dat naar Zijn bevelen gehandeld wordt. Daarom moet naar de wil des Konings de hele kerk zich schikken en hebben de ambtsdragers naar die wil te handelen. De kerk heeft immers te betonen, dat zij haar Koning geheel onvoorwaardelijk toebehoort, levende uit Hem als haar Hoofd. Daarom is ook het beeld van de hemelse Bruidegom en Zijn bruid zinvol. De bruid zoekt de ere van haar hemelse Bruidegom. Zij zal vervuld zijn van de heilige drang om haar Bruidegom te behagen en zich niet alleen onder Zijn naam, maar ook onder Zijn gezag te stellen. Alleen het woord van de Bruidegom gelde. De bruid zoekt niet het hare, maar het Zijne. Daarom kan zij niet zonder tucht zijn, want zij wordt door een heilig vuur gedreven om in haar leer en leven de heerschappij van Gods Woord (of van Christus, haar Bruidegom) te handhaven. Het is ook — schrijft Calvijn — geen gewone lof, dat van de kerk gezegd wordt, dat ze door Christus verkoren en afgezonderd is tot bruid, om te zijn zonder vlek of rimpel, Zijn lichaam en vervulling (Ef. 1 : 23; 5 : 27).

De uitoefening van Christus' Koningschap.

Zijn Koningschap nu oefent Christus uit door middel van de ambtsdragers, die Zijn organen zijn en Hem in de zichtbare Kerk vertegenwoordigen. Zij hebben naar de koninklijke wil van Christus de kerk te leiden en te regeren. Geen menselijk oordeel mag hier gelden, maar slechts de scepter van Christus, d.i. Zijn heilig Woord, zal hier worden gezwaaid. Daarom is de kerk zonder tucht aangaande de leer een torso. De eer van haar Koning is er immers mee gemoeid. „Indien geen enkele gemeenschap", aldus Calvijn, „ja geen enkel huisgezin, ook al heeft het maar een gering aantal leden, zonder tucht in de rechte toestand gehouden kan worden, zo is die tucht des te meer noodzakelijk in de kerk, wier toestand zo ordelijk mogelijk moet zijn. — De tucht is dus a.h.w. de breidel, waardoor zij worden in toom gehouden en getemd, die tegen de leer van Christus woeden'.

Het allereerste doelwit van de tucht, ook wat de leer betreft, is dan ook volgens Calvijn, dat God niet gesmaad en gelasterd worde, terwijl daarna het welzijn van de gemeente en de bekering van de afgedwaalde genoemd worden.

Onze Kerkorde geeft, en dat tekent het verschil met Calvijn, als eerste doelwit, dat behouden worden, die dreigen af te dwalen, dan, opdat terecht gebracht worden, die in ergerlijke zonden zijn gevallen, ten derde, opdat het geestelijk leven der gemeente gebouwd worde, en ten vierde, opdat de orde in het leven en werk der kerk bewaard worde.

Juist wat Calvijn ook hier weer kenmerkt als de man, die gegrepen is door de souvereiniteit Gods, missen we in de kerkorde. Niet ons belang, het belang van mensen, maar Gods eer gaat bij Calvijn voorop. En dan blijkt vanzelf daarin 's mensen belang gediend te worden. Maar tot deze gereformeerde hoogte heeft onze kerk zich in haar kerkorde nog niet kunnen opwerken.

Als we echter meer het welzijn van de bruid op 't oog hebben dan de glorie van de Bruidegom, lopen we gevaar beide te verspelen. Want in de heerlijkheid des Konings ligt het heil van Zijn volk.

Zo zal allereerst om Gods wil, om Christus wil Zijn Woord alleen hebben te gelden op het erf der kerk. Alle bezigheid op haar erf is problematisch, als het niet gevangen is in de hemelse leer van

Christus, die alleen gelden mag.

(Wordt vervolgd.)

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 mei 1961

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

DE KERKELIJKE TUCHT

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 mei 1961

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's