Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Terug naar Jeruzalem

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Terug naar Jeruzalem

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nadat Paulus met goed gevolg uit Damascus ontsnapt was, waar de Joden hem om zijn prediking naar het leven stonden en een aanslag tegen hem beraamd hadden, is hij op weg gegaan naar Jeruzalem, de stad, waar hij aan de voeten van Gamaliel ingeleid was in de kennis der Joodse toenmalige theologie.

Sedert Paulus Jeruzalem verlaten had om in Damascus de gemeente van Christus met toestemming van de hogepriester te bestrijden, was hij daar niet meer geweest. Na zijn bekering had hij Jeruzalem niet meer teruggezien.

Naar alle waarschijnlijkheid houdt dit in, dat er inmiddels ruim twee jaren voorbij gegaan waren. Jaren, die Paulus te Damascus, in Arabia Petraea, en daarna wéér in Damascus doorgebracht had. In Galaten 1 vers 18v. zegt de apostel dat hij „na drie jaren" opging naar Jeruzalem. Wij moeten deze uitspraak naar haar wezenlijke waarde beoordelen. Paulus rekent hier op een manier, zoals die destijds in de antieke wereld gebruikelijk was. Ook het jaar waar hij van uit gaat, telt hij er ten volle bij. Gerekend vanaf zijn bekering, waren er twee jaren verlopen. Maar het jaar, waarin zijn bekering viel, telt hij er óók bij op. Zo komt hij tot de drie jaren, waarover hij het in Galaten 1 heeft. Dat is dus een methode van rekenen, in de H. Schrift steeds in praktijk gebracht, die niet de onze is. Wij hebben daar terdege rekening mee te houden.

De reis naar Jeruzalem, waarover Lukas ons in Handelingen 9 vers 26-30 inlicht, heeft voor Paulus een bepaald doel gehad. Hij wilde er heen „om Petrus te bezoeken". Dat dit zijn reisdoel was, weten wij eveneens uit de genoemde verzen van Galaten 1.

Paulus heeft derhalve een grote behoefte gevoeld en een sterke begeerte gekend om Petrus te mogen spreken. Het Griekse woord, dat hij in de brief aan de Galaten neerschrijft, wijst er ons op, dat het geen beleefdheidsbezoek geweest is, dat Paulus voor ogen stond. Er ligt in opgesloten, dat Paulus, als hij zich naar Jeruzalem begeeft om Petrus te ontmoeten, daar zeer bepaalde motieven voor heeft. Hij wil naar Petrus toe om nader kennis met hem te maken, om hem te horen en om met hem te spreken. Wij zullen wel niet ver mis tasten, wanneer wij veronderstellen, dat Paulus daarom zo verlaagde naar een bezoek aan Petrus, omdat deze, die een der voornaamste van de apostelen te Jeruzalem was; hem dieper kon inleiden in alles wat met het geloof in Christus Jezus samenhing. Petrus was een van Jezus' meest geliefde discipelen geweest. Als oor- en ooggetuige van hetgeen de Heere gedaan had op deze aarde, was hij nauwkeurig op de hoogte van het leven, het sterven, de opstanding en de hemelvaart van Christus. En als wij dan ook nog in aanmerking nemen, welk een belangrijke rol Petrus temidden der apostelen in de oudste gemeente te Jeruzalem gespeeld heeft, dan maakt ons dat begrijpelijk, waarom Paulus juist hem zo graag wilde bezoeken.

Ook al aanvaardt men niet een primaat van Petrus in Roomse zin, niettemin kan toch niet ontkend worden, dat de Heere via Petrus aan de kring der apostelen veel heeft willen doen, dat voor de gemeente van buitengewone o waarde was. Er is zelfs van hem een zekere leiding uitgegaan op de anderen. Niet voor niets wordt hij ergens — in Galaten 2 vers 9 — samen met Jacobus en Johannes een „pilaar", een steunpilaar, voor de gemeente van Jeruzalem genaamd. Dat hij met een dergelijke „titel" vereerd werd, moet ons wel een aanwijzing zijn, dat de Heere zich naast anderen ook van hem in bijzondere mate heeft willen bedienen tot instandhouding van Zijn gemeente. Als wij iemand als een steunpilaar beschouwen, dan is dat geen kleinigheid. Dan moeten daar ongetwijfeld goede redenen voor zijn. En zo zal het ook met Petrus' plaats in de oude kerk van Jeruzalem het geval geweest zijn.

Aanvankelijk is het Paulus niet gemakkelijk gevallen met Petrus en met de gemeente van Jeruzalem in contact te komen, toen hij uit Damascus teruggekeerd was. Uit de grondtekst van het boek der Handelingen kunnen wij door enige fijne taal-trekjes daar wel achter komen.

Herhaaldelijk heeft Paulus pogingen aangewend zich bij de discipelen aan te sluiten. Niet één keer, maar voortdurend opnieuw heeft hij getracht zich bij hen te voegen. Maar steeds moest hij het ervaren, dat het hem niet gelukte. Alle moeite, die hij daarvoor deed, was tevergeefs. Wat hij ook probeerde om tot aansluiting bij de discipelen te komen, hij moest tot de teleurstellende ontdekking komen, dat het zonder resultaat bleef. Toegang tot de gemeente van Christus Jezus te Jeruzalem werd hem niet verleend. Men stond hem niet toe zich te voegen bij diegenen die des Heeren waren.

De schrijver van de Handelingen der Apostelen, Lukas, de geneesheer, laat niet na ons te informeren omtrent datgene, dat de broeders van Jeruzalem tot deze afwijzende houding tegenover Paulus gedreven heeft. Hij schrijft: „zij vreesden hem allen, niet gelovende dat hij een discipel was".

Uit dit gegeven kunnen wij aflezen, dat Paulus zich bij de gemeente aangediend heeft als een discipel des Heeren, als één, die in geloof van de Heere geleerd wenste te worden, en die beleed een navolger van Christus Jezus te zijn. Dit eigen getuigenis van Paulus werd echter niet aanvaard. Men vreesde Paulus. Men was bang voor hem. Men schuwde hem, zoals de Nieuwe Vertaling het uitdrukt. Paulus boezemde vrees in. De gelovigen te Jeruzalem vertrouwden hem niet. Zij hechtten geen waarde aan zijn verklaring, dat hij een discipel des Heeren geworden was. Zij dachten aan bedrog, aan een hst, aan een valse zet van Paulus. Zij meenden, dat het niet echt was, wat hij zeide. Zij vermoedden, dat hij zich maar aanstelde als een Christen. Zij twijfelden aan de oprechtheid van zijn gezindheid. Zij koesterden argwaan. Zij konden niet geloven, dat Paulus bekeerd was. Zo sterk was hun vrees voor hem. Naar hun gedachten deed Paulus zich maar voor als een mathètès, als een discipel, opdat hij, na binnengedrongen te zijn in de gemeente, nog méér kans zou hebben om haar te verwoesten.

Wij behoeven niet te bewijzen, dat deze houding van de gemeente van Jeruzalem zeer verklaarbaar was. Het was nog niet zo lang geleden, nog maar amper twee jaar, dat zij aan den lijve ondervonden had, met welk een kracht Paulus zich keerde tegen allen die de Naam van Jezus beleden. Haar wantrouwen was niet ongegrond.

Wij kunnen wel raden, wat de uitwerking van deze afkeer van zijn persoon en van dit wantrouwen van zijn bedoelingen op Paulus geweest moet zijn. Hij zal het er zeker moeilijk mee gehad hebben. Het was een bittere pil, die hij te slikken kreeg. Zijn verleden bleek hem ook thans weer een handicap te zijn. Men was de vervolgingen, na de dood van Stephanus, nog niet vergeten. En men wist nog, wie daarbij vooraan gestaan had in zijn ijver voor de Joodse religie en de inzettingen der vaderen: Saulus van Tarsen, de jonge Farizeeër, de fanaticus. En dat deze hartstochtelijke ijveraar zo radicaal veranderd was, dat achtte men onwaarschijnlijk.

Toch hebben Paulus' herhaalde pogingen eindelijk succes gehad. Eén discipel was er, die zich tenslotte over hem ontfermde en die hem wist te introduceren en acceptabel te maken in de gemeente: Barnabas.

Bijeenzoekend wat de heilige Schrift ons her en der van Barnabas te zeggen heeft, krijgen wij het volgende beeld van deze Christen.

Zijn eigenlijke naam was Josef, of, zoals het in oudere handschriften staat, Joses.' Deze naam toont aan, dat hij van geboorte een Jood was. Zijn wieg had echter niet in het land van Gods beloften gestaan. Het eerste levenslicht had hij niet aanschouwd in Kanaan. Zijn ouders moeten Joden uit de verstrooiing geweest zijn, die ver van het land der vaderen hun woonplaats hadden op het eiland Cyprus. En daar was, dat Joses geboren werd. Voorts wordt ons nog verteld, dat hij van afkomst een Leviet was. Hij behoorde tot de stam Levi, die geroepen was de priesters behulpzaam te zijn bij de dienst des Heeren. Daarbij mag het ons niet ontgaan, dat het Oude Testament betreffende de stam Levi wetten bevat, waaraan haar leden zich op Gods bevel te houden hadden. Zo was het de Levieten o.a. van Godswege voorgeschreven, dat zij in het midden der kinderen Israels geen erfenis erven mochten, geen land in bezit mochten hebben. Reeds spoedig schijnt Joses tot het geloof gebracht te zijn. Wij vinden hem tenminste al onder de Christenen in de dagen van de eerste liefde der gemeente, toen er onderling een nauwe band was en het leven des geloofs gekenmerkt werd door een sterke werking des Geestes. Ook andere familie-leden van Joses waren deelgenoot van dat geloof geworden. Bijvoorbeeld Maria, de moeder van Johannes Marcus, zijn volle neef, in wier huis de gemeente wel placht samen te komen. Het was in die tijd, dat Joses een.stuk land in de omgeving van Jeruzalem, dat hij in bezit had (zie boven) verkocht en het geld daarvan legde aan de voeten der apostelen ten behoeve van de minder bedeelden in de gemeente. Dit vrijwillige offer, gedaan Onder de werking des Geestes, heeft op de gemeente grote indruk gemaakt. Van de apostelen heeft hij er zelfs een bijnaam om gekregen, die hem typeren moest: Barnabas — zoon der vertroosting. Wij kunnen ons voorstellen, dat Barnabas in de gemeente een man was, waar een ieder respect voor had en die aanzien en vertrouwen bij allen genoot vanwege zijn oprecht beleefd geloof.

Deze Barnabas nu heeft zich het lot van Paulus aangetrokken. Hij wilde zijn voorspraak zijn. Hij wilde het zijne doen om Paulus in de gemeente toegang te verschaffen. Hij wilde zijn krachten ge­ven om het wantrouwen weg te nemen, dat voor Paulus een belemmering was om zich bij de gemeente te kunnen voegen.

Het is ons niet bekend, waarom Barnabas zich zo voor Paulus heeft ingespannen. Daarover is ons geen bericht nagelaten. Nergens wordt ons medegedeeld, hoe het komt, dat Barnabas zich aangetrokken gevoelde tot Paulus. Ongetwijfeld hebben wij daar echter de hand Gods in te zien. De Heere zelf heeft alles zo geleid, dat Barnabas het voor Paulus wilde opnemen. Hij heeft de beide mannen bij elkaar gebracht. Hij heeft de gelegenheid geschapen, dat Paulus aan Barnabas vertellen kon wat er met hem gebeurd was en welke verandering er met hem plaats gevonden had. En als God werkt, dan kan geen mens Hem keren. Dan neemt een Barnabas, er van overtuigd, dat Paulus waarlijk een discipel is, hem tot zich en leidt hem tot de apostelen. Prachtig, zoals Lukas deze daad van Barnabas omschreven heeft. Jammer alleen, dat onze vertalingen dat niet precies in zijn letterlijke betekenis weergegeven hebben. Lukas gebruikt een beeld. Hij zegt, dat Barnabas Paulus als het ware bij de hand grijpt, en hem zo tot de apostelen brengt. Wat een beeldende uitdrukkingswijze is dat. Een Barnabas, die Paulus bij de hand neemt. Het grootste bhjk van vriendschap. Van vriendschap in de Heere. Van vriendschap, die helpen wil!

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 oktober 1961

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Terug naar Jeruzalem

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 oktober 1961

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's