Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE DORDTSE LEERREGELS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE DORDTSE LEERREGELS

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Doch gelijk de mens door de val niet heeft opgehouden een mens te zijn, begaafd met verstand en wil, en gelijk de zonde, die het ganse menselijk geslacht heeft doorgedrongen, de natuur des mensen niet heeft weggenomen, maar verdorven en geestelijker wijze gedood; alzo werkt ook deze Goddelijke genade der wedergeboorte in de mensen niet als in stokken en blokken, en vernietigt de wil en zijn eigenschappen niet en dwingt die niet met geweld zijns ondanks, maar maakt hem geestelijk levend, heelt hem, verbetert hem, en buigt hem tegelijk liefelijk en krachtiglijk; alzo dat, waar de wederspannigheid en tegenstand des vleses tevoren ten enenmale de overhand had, daar nu een gewillige en oprechte gehoorzaamheid des Geestes de overhand begint te krijgen; waarin de waarachtige en geestelijke wederoprichting en vrijheid van onze wil gelegen is. En ten ware dat die wonderbaarlijke Werkmeester alles goeds in dezer voege met ons handelde, de mens zou ganselijk geen hoop meer hebben van uit de val te kunnen opstaan door zijn vrije wil, waardoor hij zichzelf, toen hij nog stond, in het verderf heeft gestort.

HOOFDSTUK III/IV, ARTIKEL 16

De natuur is niet vernietigd, wel verdorven

In artikel 16 wordt de hoogstgewichtige vraag ter sprake gebracht, hoe wij ons de mens hebben te denken, in wien God het werk der genade verheerlijkt. Daar is tevoren geleerd, dat God alles werkt in alle uitverkorenen. Ook is geleerd, dat allen, in wier harten God werkt, onfeilbaar, zeker en krachtdadig wedergeboren worden en metterdaad tot het geloof komen. Gods genade is onwederstandelijk, zo dikwijls Hem dat behaagt naar Zijn vrijmachtig welbehagen. De vraag rijst nu op of dit een dwang betekent? Als de Heere onwederstandelijk werkt wordt dan de mens tegen wil en dank gedwongen tot geloof en bekering? Trouwens, als de mens geheel verdorven is, heeft hij dan nog wel een verstand en een wil? Zo zou men kunnen vragen. De Dordtse vaderen hebben op deze vragen ook reeds een antwoord gegeven. Zij hebben gezegd: De gevallen mens heeft verstand en wil. Indien de mens zonder deze gaven geboren werd, zou hij niet toerekeningsvatbaar zijn. Dan zou God hem niet meer ter verantwoording kunnen roepen. Maar nu wij mensen verstand en wil bezitten, blijven wij onder de toorn Gods en zijn niet te verontschuldigen.

Is er dan nog iets goeds in ons verstand en in onze wil ten opzichte van God? Neen, daar is niets goeds in ons.

Dat is een tweede. Het verstand en de wil zijn volkomen verdorven. Zij zijn er nog wel, doch zij werken verkeerd. Daarom komt er niets goeds ten opzichte van God uit het verstand van de mens, tenzij zijn verstand verlicht wordt. De oude filosofen hebben het verstand vaak een zeer wijze koningin genoemd. De rede wordt ook in onze tijd menigmaal boven alles verheven. Maar in Rom. 12:3 lezen we, zegt Calvijn, „wordt veranderd in de vernieuwing van uw verstand".

„Daarmee stoot Paulus het verstand van de troon en brengt haar terug tot niets, wanneer hij leert, dat wij in het verstand vernieuwd moeten worden. Hoezeer wij immers onszelf mogen vleien, nochtans blijft deze uitspraak van Christus waar, dat de mens, die in het koninkrijk Gods wil binnengaan, geheel en al moet worden wedergeboren, want zo wel in ons hart als in ons verstand zijn wij geheel vreemd aan de gerechtigheid Gods". Zo blijven er twee dingen te zeggen. Ten eerste, dat in de val de natuur gebleven is, die zij was en ten tweede, dat de natuur geheel verdorven is. In de eerste uitspraak is met natuur bedoeld het geschapen menselijke wezen met zijn vermogens, in de tweede uitspraak de gevallen mens in zijn verhouding tot de weg des heils. Het vermogen om te denken en het vermogen om te willen is in wezen behouden gebleven. Wij zijn van nature zondig, maar de zonde is niet onze natuur, ons wezen. Dat we kunnen denken en kunnen willen is ons gebleven, maar dan ook geen cent meer. Uit al ons denken en willen komt voor God niets goeds te voorschijn, tenzij dat wij door de Geest Gods wedergeboren worden. De mens, die niet door Gods Geest ver­licht wordt, is met heel zijn scherpzinnigheid net zo bekwaam om de prediking des heils te verstaan als een blinde om de kleuren te onderscheiden, of als een ezel voor een concert. Zo is de natuur verdorven en geestelijker wijze gedood.

De gevallen mens heeft iedere begaafdheid met de Geest Gods verloren, die zijn verstand tot de kennis Gods verlicht en zijn wil in staat stelt God te gehoorzamen. Daardoor is hem geen leven in de gemeenschap met God mogelijk. In plaats van liefde tot God doorgloeit de gevallen mens vijandschap tegen zijn Maker. De geestelijke gaven zijn uitgeblust, de natuurlijke gaven verdorven. De Leerregels hebben een geheel andere leer dan de roomse kerk. Daar is het verstand door de val niet aangetast en de wil slechts licht beschadigd wat het goede betreft. Waar kunnen wij het duidelijkst aan zien, dat de mens geheel verdorven en geestelijkerwijze gedood is? Aan het feit, dat de mens wedergeboren en van dood levend gemaakt moet worden, volgens de Schrift. (Joh. 3 : 3 en Ef. 2 : 5) Wat betekent het dat de mens geestelijk gedood is? Het betekent, dat hij van God gescheiden is. Het verlies van de gaven van de Heilige Geest heeft de geestelijke dood tot gevolg.

De mens is door de val geheel van God gescheiden en vervreemding van God is de dood der ziel. Rom. 3 : 11 zegt, dat er niemand is die God zoekt. Wij zijn van nature zonder God in de wereld (Ef. 2 : 12). Calvijn schrijft: „Al levende zijn onze zielen dood, wanneer zij niet aan God hangen".

Geen stok en blok

Hoe moeten wij dat werk van de Heilige Geest nu verstaan? De Dordtse vaders antwoorden: Maak van de mens in uw gedachten geen stok en blok. Het gevaar is niet gering. Wij denken zo gemakkelijk, dat een gevallen mens niets kan. Dat is volkomen onjuist. Hij kan alle kwaad. Geestelijk dood sluit niet uit, dat hij ongeestelijk levend is. Wij hebben te maken met een denkend en willend mens. Hij denkt vele dingen, begrijpt vele dingen, wil vele dingen. Doch tegenover God en Zijn Woord is hij machteloos. Hij verstaat niet de dingen die des Geestes Gods zijn en het bedenken des vleses is vijandschap tegen God. Inzake God huldigt hij de leugen als waarheid. Hij ziet de leugen voor waarheid aan. Wat doet de H. Geest nu.

Dwingt deze hem om wat hij als zwart ziet, wit te noemen? Volstrekt niet. De mens is mens gebleven. Voor en na de val heeft de mens ziel en lichaam, verstand en wil aandoeningen en hartstochten. Maar alles werkt anders. Voor de val liep de mens op God toe. Na de val loopt hij van God af. Maar lopen doet hij. Hij denkt, wil, handelt, voelt. Wat doet nu de Heilige Geest? Deze begint bij de wortel. De Geest behandelt de mens als een schepsel, dat zien en denken kan. Maar hij ziet en denkt verkeerd. Hij ziet niet wat zonde is of wie God is.

Doch zie, daar komt Gods Geest. Deze laat hem zien, dat er een God, een hemel en een hel is. Des mensen gezichtsvermogen ten opzichte van de eeuwige dingen wordt op een bepaald punt hersteld. Alles komt niet ineens, maar dat hoeft ook niet. Als nu de zondaar ziet, wat David zag toen hij klaagde: „Mijn zonde zie ik mij steeds voor ogen zweven", dan is hij als mens behandeld. Dan functioneren de vermogens, waarmee hij geschapen is, op sommige punten weer goed. Een dier of een stok heeft deze vermogens niet, maar de mens wel. Ik noemde de zonde. Ziet de mens dan geen onderscheid tussen goed en kwaad? Jawel, dat ziet hij door allerlei algemene gaven Gods wel, maar niet zoals de Heilige Geest het de uitverkorene doet zien. De verlichting des Geestes is iets anders dan het licht van het geweten. Maar laten wij ons niet te diep in bijzonderheden begeven. De mens is en blijft verantwoordelijk ook na de val. Die verantwoordelijkheid bindt de H. Geest krachtig op zijn ziel. De mens is schuldig. De Geest doet hem deze schuld zwaar gevoelen. „Want ik gevoel de grootheid van mijn kwaad". Het verschil met een stok of een blok is duidelijk. Stokken en blokken hebben noch weet nog wil, zij hebben geen innerlijk. Het gaat dus buiten henzelf om. Maarte mens heeft een innerlijk. Ten opzichte van God heerst daar duisternis. Maar als nu het licht des Geestes in hem valt, ziet hij God. Direct gaat hij meewerken. Natuurlijk blijft er de oude mens, die de duisternis liever heeft dan het licht. Maar Gods Geest schept direct een mens, die ergens gewillig is. Hij gaat bidden om meer licht, hij gaat strijden tegen het vlees, hij gaat schuld belijden. Het gaat helemaal niet gedwongen. Integendeel, nu gevoelt hij zich pas vrij, tenminste verlost van de totale duisternis. Gods werk voelt men als een bevrijdend werk. Een stok of een blok reageert alleen maar met onverschilligheid. De zondaar echter komt geheel in beweging en gaat nu, zoveel hij kan de goede kant uit. Hij wil tenminste de kant van God uit. Dus de Geest schenkt een nieuw zien en een nieuw horen aan de mens en van dat zien en horen gaat hij een nieuw gebruik maken.

Het voornaamste, waar het hier op aankomt is dit, dat er dadelijk iets in de mens komt door de Goddelijke genade der wedergeboorte, dat God toevalt, begeert, zoekt. Het gaat hier helemaal niet met dwang. God trekt met mensenzielen, met koorden der liefde. Maar hoe is het, zolang de genade der wedergeboorte er niet is? Dan is er onkunde en vijandschap over het hele wezen des mensen. Dan zijn alle werkingen in wezen van God af. Daardoor maakt de zondaar zijn schuld al maar groter. Maar als nu de mens geen stok of blok is, betekent dit, dat hij nog wel eens wat goeds doen kan: geloven of de wet houden, of tot Gods eer leven? Dat is onmogelijk. Hij kan niet anders dan vrijwillig en moedwillig zondigen. Dat is dan ook het liefste wat hij doet. Want tot dat zondigen wordt hij allerminst gedwongen. Hij zoekt het met ingespannen krachten. Maar als iemand nu eens onder de indruk van een preek of van een gebeurtenis in zijn leven bevreesd werd voor Gods toom, wat moet hij dan doen? Tot God roepen. Kan hij dat? Ja zeker. Een mens is altijd bezig om wat te doen. Hij kan roepen, hij kan schuld belijden, hij kan zoveel. God hoort het nog graag ook.

Hij kan alleen, met alles wat hij doet, niets verdienen. Hij kan het alleen maar zo doen, dat hij ergens tekort komt tegenover Gods wil. Maar laat dat hem niet tegenhouden, want verloren is hij toch al. Ja zegt iemand, een beetje uitdagend, maar wij willen niet. Dat is waar en dat zal ook de eeuwige straf voor een lezer van de Waarheidsvriend zo zwaar maken, want juist die onwil maakt strafbaar. Doch mag ik u raden? Roep tot God, zoals de melaatsen, blinden en andere ongelukkigen in het evangelie riepen. Wie weet, God mocht zich over u ontfermen (Joel 2 : 14) Houdt dit vast: de mens is geen stok of blok gelijk. Hij is veel meer bezig om God te weer­staan. Ook werkt de genade zo, dat de mens ook gaat werken en gaat willen. Men moet niet direct aan volmaakte dingen denken, doch een klein beginnetje is er direct. Dit tegenwerken en meewerken is er in een stok niet. Dus de Geest geeft nieuwe ogen, nieuwe oren, een nieuwe scherpzinnigheid, die een herstel is van het oude. Doch hoe gaat het met de wil?

God vernietigt de wil niet

Hieruit volgt, dat er in de wedergeboorte niets van dwang is. God werkt het willen. Doch uit deze tekst (Fil. 2 : 13) volgt ook dat deze vernieuwing van de wil nodig is. Ons preken en waarschuwen kan niet helpen tenzij wij een werking van de Geest ontvangen, waardoor wij boven ons eigen verstand uitgaan. De ziel, die door de Geest verlicht wordt ontvangt een nieuwe scherpzinnigheid. De mens ziet dan dingen, die niet gezien worden. Maar hij ziet ze helderder en klaarder dan de evidentie van zijn natuurlijke ogen. God laat niet iets aannemen, dat twijfelachtig is voor de mens, maar om te beginnen ziet deze goed, dat hij verloren is en later ook, dat de zaligheid in Christus is en weer later, dat deze Christus niet alleen voor anderen doch ook voor hem is.

Zo gaat het met de wil ook. Gaat de verkeerde wil opeens weg? Neen. De wil des mensen, de verkeerde wil, wordt helemaal niet vernietigd. De Heere doet het heel anders. Hij bearbeidt de mens net-zo lang tot deze de verkeerde wil los laat. Er is geen dwang bij God. Daar is een groot geduld. De Heere neemt de mens zijn speelpopjes, verschrikkelijke dingen in werkelijkheid dikwijls niet af, doch bearbeidt hem zo lang, tot hij er geestelijk boven uit gegroeid is. Ik zal maken, zegt de Heere, als Ik ze in hun land teruggebracht zal hebben, dat zij een walg aan zichzelf krijgen. Dan gaat het goed. Dan gaat hij ook roepen: „Mijn gerechtigheden zijn als een wegwerpelijk kleed". De mens moet het zelf gaan zien. Dan wil hij het verkeerde wel kwijt. De mensen willen nog wel eens geweld gebruiken. Sommigen zouden het geloof er wel in willen slaan. De Heere plant het er in en laat het de tijd om te groeien. Hij weet, wat van Zijn maaksel zij te wachten. O, dat geduld en die lankmoedigheid Gods. Hij wil niets van Zijn schepsel vernietigen. De Heere behandelt Zijn uitverkorenen zoals de deskundigen een kostbaar schilderij behandelen. Daar komt geen geweld aan te pas. Het gaat om niets anders dan het meesterwerk in zijn oude glorie te doen schitteren. Zo herstelt God wel de wil, doch vernietigt hem niet. Vandaar die langzame voortgang der heiligmaking in veel gevallen. De mens moet het zelf gaan zien, hij moet het zelf gaan willen. De zondaar wordt in de weg der bekering niet meegesleept of willoos meegevoerd. Het is niet zo, dat wij anders willen en desondanks toch gedwongen worden. De Heere wil geen gedwongen dienst. „Uw volk zal zeer gewillig zijn op de dag Uwer heirkracht", zegt ps. 110. De aardse dictators, zij willen verstand en wil vernietigen. God wil beide bevrijden en alzo in contact brengen met de echte waarheid en het hoogste goed. Zo geldt het tenvolle: God vernietigt de wil niet en zijn eigenschappen en dwingt die niet met geweld. „Niet door kracht noch door geweld, maar door Mijn Geest zal het geschieden". God werkt het willen van het goede. Daaruit blijkt, dat de mens ook het willen van het goede mist.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 augustus 1962

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

DE DORDTSE LEERREGELS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 augustus 1962

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's