Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De ambten in de kerk

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De ambten in de kerk

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

II. Buitengewone en gewone ambten

Handelend over de ambten in de kerk gaan wij nu over tot de bespreking van de afzonderlijke ambten, die Christus heeft gegeven.

Wij onderstrepen: die Christus heeft gegeven. Daarmee bedoelen wij, dat de ambten, die wij erkennen niet in het aanzijn geroepen zijn door de kerk, maar hun oorsprong ontlenen aan het Woord des Heeren. Hij is het, die door de ambten Zijn Kerk regeert.

Vragen wij nu welke ambten ons in de Schrift, in het Nieuwe Testament worden genoemd, dan vinden wij in het al eerder aangehaalde Ef. 4:11 een voorlopig antwoord. Daar lezen we, dat Christus heeft gegeven sommigen tot apostelen en sommigen tot profeten en sommigen tot evangelisten en sommigen tot herders en leraars. Verder komen we in de Handelingen (bv. 20 : 17) en in de brieven (1 Tim. 5 : 17 en Jac. 5: 14) de ouderling tegen, die een bijzondere plaats inneemt, tot regeren geroepen is. De ouderling wordt ook wel opziener genoemd. Ik denk aan Fil. 1 : 1, waar Paulus zich richt tot de heiligen in Christus Jezus, die te Filippi zijn met de opzieners en diakenen. Hier vinden we ook het diakenambt genoemd, waarvan ook melding wordt gemaakt in 1 Tim. 3 : 13.

We treffen in het N.T. zes ambten aan: het ambt van apostel, profeet, evangelist, herder en leraar, ouderling en diaken. Deze ambten zijn wij gewoon te onderscheiden in buitengewone en gewone ambten. De drie eerstgenoemde rekenen we dan tot de buitengewone, de drie laatste tot de gewone.

Ieder weet, dat we in ons kerkelijk leven geen apostel en profeet meer kennen. Van evangelisten spreken we nog wel, maar wij bedoelen daarmee mensen die het evangelie verkondigen aan hen, die van godsdienst en kerk zijn vervreemd. Zij hebben niet hetzelfde werk en de bevoegdheid, die de evangelisten hebben gehad, van wie ons het N.T. spreekt.

Apostelen, profeten en evangelisten zijn dus mensen, die een ambt bekleed hebben in de kerk, dat we niet meer kennen in onze tegenwoordige kerkelijke organisatie.

Daarom spreken wij van buitengewone ambten in onderscheiding van de gewone: herder en leraar, ouderling en diaken. Deze drie ambten zijn ons wel bekend en vertrouwd.

Wij richten nu onze aandacht op elk van de genoemde ambten, eerst de drie buitengewone.

Het apostelambt

Dit bijzondere ambt is het deel geweest van de twaalf en van Paulus. In de evangeliën worden zij doorgaans genoemd de discipelen van Jezus. Vaak is sprake van „Zijn discipelen".

Bedriegt de concordantie ons niet, dan komt de benaming apostelen bij Mattheus slechts een keer voor; bij Marcus ook maar eenmaal; bij Lucas zes maal; daarentegen bij Johannes in het geheel niet.

Wanneer wij het gebruik van het woord apostel in de evangeliën nagaan, dan blijkt dat deze dient om de twaalf te onderscheiden van de ruimere kring van Jezus' discipelen. Een duidelijk bewijs hiervan lezen we in Lucas 6 : 13, waar staat, dat Jezus Zijn discipelen tot Zich riep en er twaalf uit hen verkoos, die Hij ook apostelen noemde.

In Mattheus 10 : 1 is sprake van de twaalf discipelen. Maar in het tweede vers worden ze de twaalf apostelen ge­noemd. In dit Schriftgedeelte wordt vermeld, dat Jezus de twaalf heeft uitgezonden om het Evangelie des Koninkrijks te prediken in Israël. De enige keer dat de twaalf discipelen door Marcus apostelen genoemd worden (6 : 30) is, wanneer hij meedeelt, dat zij weer terug komen tot Jezus en Hem boodschappen alles wat zij gedaan en geleerd hadden.

Dit leert ons iets belangrijks omtrent het wezen van het apostelschap.

Het woord apostel, afgeleid van het griekse „apostolos", betekent afgezant. Bij gelegenheid van deze uitzending der twaalf discipelen worden zij dus voor het eerst apostelen genoemd. Zij zijn afgezanten van Christus. Maar dan niet in de zin van boodschappers zonder meer, nee, zij treden op met de bevoegdheid van gevolmachtigden.

De achtergrond van het woord apostel in het Nieuwe Testament is de Joodse sjahach of sjaloeach, een gevolmachtigd afgezant, wiens woord gold voor de persoon of gemeenschap die hij vertegenwoordigde. De Talmoed der Joden zegt: „Een sjaliach van een mens is als deze zelf". Wie denkt nu niet aan de woorden, die Jezus tot Zijn uit te zenden discipelen sprak: „Die u ontvangt, ontvangt Mij en die Mij ontvangt, ontvangt Hem, Die Mij gezonden heeft".

Christus Zelf is de Apostel, de Gevolmachtigde des Vaders (zie ook Hebr. 11 : 3), maar de twaalf discipelen zijn de gevolmachtigden van Christus. Zij spreken en handelen in Zijn Naam. Zij worden uitgezonden om het evangelie te prediken en de boze geesten uit te drijven, zieken te genezen, enz. Dit geschiedt zowel bij hun uitzending in Israël, als ook bij hun uitzending in de gehele wereld na de opstanding van Christus. Zie Matth. 28 : 19; Mare. 16 : 20; Luc. 24 : 46-48.

De apostelen zijn dus door Jezus Zelf geroepen tot dit ambt. Daar valt alle nadruk op. In meer dan een zendbrief noemt Paulus zich later: een geroepen apostel (Rom. 1 : 1, 1 Kor. 1 : 1). Dit door Christus Zelf geroepen zijn, verleent de apostelen de unieke autoriteit waarop zij aanspraak hebben.

Vervolgens zijn zij de getuigen van wat God in Jezus Christus gedaan heeft. tot heil en verlossing van Zijn volk en 3 van deze wereld. Bijzondere nadruk wordt in de Schrift gelegd op het getuige zijn van Christus' opstanding. Als in de plaats van Judas een ander tot het apostelambt gekozen wordt stelt Petrus, dat het iemand moet zijn, die samen met hen Jezus heeft gevolgd, vanaf de Doop van Johannes tot op de dag van Jezus' hemelvaart. Maar als bijzonder doel noemt hij: om met ons getuige te zijn van Zijn opstanding. Dat verbaast niet: Want aan de Waarachtigheid van Christus' opstanding hangt alles. Prediking en geloof zijn ijdel als Christus niet is opgewekt (1 Kor. 15 : 14).

Ook Paulus hecht aan het getuige-zijn van Christus' opstanding voor zijn apostelschap het grootste gewicht. Nadrukkelijk vermeldt hij immers dat de Heere ook door hem als door een ontijdig geborene is gezien.

Verder is bepalend voor het apostelschap, dat de dragers van dit ambt de Heilige Geest ontvangen hebben. Die hen tot dit getuige zijn van Christus en van Zijn opstanding bekwaamt door hen alles indachtig te maken wat Hij gesproken heeft door hen te leiden in alle Waarheid (Joh. 14 : 26, 16 : 13). Ook in Handelingen 1 : 8 wordt het getuige zijn van Christus verbonden met de belofte van de bekrachtiging door de Heilige Geest.

Dit alles: het door Jezus geroepen zijn, het getuige zijn van Christus, het vervuld zijn met de Heiige Geest onderstreept het unieke van het ambt der apostelen.

Hun getuigenis geldt daardoor als Waarachtig, goddelijk waarachtig. Met andere woorden: Hun verkondiging berust op het oor- en ooggetuige zijn van Christus en is geïnspireerd door de Heiige Geest. Hun prediking is daarom normatief. Houden wij ons daaraan niet, dan vloeien wij door, dan drijven wij af (Hebr. 2 : 1 e.v.).

Het buitengewone van hun ambt komt ook uit in de tekenen, die door hun handen geschieden. Dit is hun legitimatie als gevolmachtigde gezanten van Christus. Die tekenen zijn als het ware hun geloofsbrieven.

Duidelijk komt in de Schrift uit, dat het apostelambt geen gemeente-ambt is geweest, maar een ambt ten dienste van heel de kerk.

De apostelen zijn enerzijds, zoals eenmaal de twaalf patriarchen de stamhoofden van het oude Israël waren, de hoofden van het nieuwe volk Gods, anderzijds vormen zij, met Christus als de uiterste hoeksteen, het fundament waarop Gods Kerk is gebouwd. Al zijn in hetgeen zij deden, vooral in de eerste tijd te Jeruzalem, werkzaamheden aan te wijzen, die herhaalbaar zijn en nog altijd in de gemeente plaats vinden, zoals prediking, dienst der tafelen, het houden van opzicht e.d., toch is hun ambt als zodanig enig. Zij alleen zijn, met Christus, de dragers van de Nieuw Testamentische verkondiging.Hun ambt is niet herhaalbaar.

Voor een opnieuw instellen van het apostelambt, zoals dat door de Katholiek Apostolische Kerk en haar afsplitsing is gedaan, pleit niets in de Schrift. Integendeel: alles pleit er tegen.

Het blijven in de Waarhheid is daar evenmin door gegarandeerd als door de apostolische successie, die in de Rooms- Katholieke en Oosters Orthodoxe Kerk en in Lutherse en Anglicaanse kringen alles de voorwaarde wordt beschouwd voor de zuiverheid van de Kerk.

Wanneer wij, instemmend met de zgn. geloofsbelijdenis van Nicea, spreken van de Apostolische Kerk, bedoelen wij daarmee de Kerk, die gebouwd op het fundament der apostelen en profeten, trouw is aan het evangelie, dat de apostelen van Jezus Christus ons als Zijn getuigen hebben overgeleverd

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 januari 1963

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

De ambten in de kerk

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 januari 1963

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's