DE OGEN OP HEM HOUDENDE
Het is de moeite waard even langer stil te staan bij de raadselachtige figuur van Bar-Jezus, met wie Barnabas en Paulus aan het hof van Sergius Paulus te Paphos in aanraking gekomen zijn.
Deze man openbaarde zich als een felle tegenstander van het Evangelie van Christus Jezus, gelijk de beide broeders dat de Romeinse proconsul van Cyprus gepredikt hebben. Het riep zijn verzet wakker. Hij ging er krachtig tegen in. Hij deed wat hij kon om Sergius Paulus afkerig te maken van hetgeen hem verkondigd werd. En dat zeer zeker, omdat hij gewaar geworden was, dat deze nogal sterk geboeid werd door wat Paulus en Barnabas hem zeiden.
Nu is het — gezien het gehele Nieuwe Testament — niet verbazingwekkend, dat een Jood zich kant tegen het Evangelie van de gekruisigde Christus. Dat is hem, zoals de apostel het in één van zijn brieven schrijft, een ergernis. Evenals het de Griek een dwaasheid is. Men zie 1 Cor. 1 vers 23. Volgens het Griekse denken zou God nooit zó hebben kunnen handelen als Hij in Christus gedaan heeft, en naar Joods inzicht was een gekruisigde Messias een totale onmogelijkheid.
Reeds vóór hij op Cyprus kwam, had Paulus menigmaal ondervonden, hoe zeer de prediking van deze Christus voor zijn volksgenoten een steen des aanstoots was. Herinnerd zij slechts aan zijn ervaringen te Jeruzalem, waar hij gesproken en geredetwist had met de Grieks sprekende Joden: men was toen zo opgewonden geraakt door wat hij te zeggen had, dat men zelfs gepoogd had hem om te brengen (Hand. 9 vers 29). En ook later zal hij nog dikwijls van doen krijgen met de afkeer van het Jodendom tegen zijn prediking. Gewezen zij alleen maar op wat hij in Corinthe heeft moeten doorstaan: daar hebben de Joden hem voor de rechterstoel van Lucius Junius Gallio, de proconsul van Achaje, gebracht met de beschuldiging, dat hij zou trachten de mensen te overreden om God op onwettige wijze te vereren {Hand. 18 vers 12 v.v.).
Desondanks krijgen wij de indruk, dat de weerstand van Bar-Jezus van geheel andere aard was dan die welke Paulus gewoon was van Joodse zijde te ondervinden. Ofschoon Bar-Jezus van afkomst een Jood was, schijnt het alsof zijn verzet tegen Barnabas en Paulus een volkomen ander karakter gedragen heeft dan wat wij van Joden gewend zijn.
Wij zijn van gedachte, dat dit samenhangt met de persoon van Bar-Jezus, en óók, dat de typeringen, die Lukas van hem geeft, ons enigszins verklaren kunnen, waarom zijn tegenstand afwijkt van datgene waarmede zich een Jood over het algemeen tegen de prediking van het Woord Gods gekeerd heeft.
Wij hebben al eerder gezien, dat Bar- Jezus aangeduid wordt als een „magiër". Dit Griekse woord wordt meestal vertaald met: tovenaar. Het mag ons niet ontgaan, dat hiermede Bar-Jezus op één lijn geplaatst wordt met de zogenaamde wijzen uit het Oosten, die door God naar Bethlehem geleid zijn teneinde daar de geboren koning der Joden te aanbidden en met hun schatten te vereren. Ook zij zijn magiërs geweest. Naar de gebruikelijke betekenis van deze uitdrukking in die dagen, houdt dat in, dat zij zich bezig gehouden hebben met de astrologie: uit de stand der sterren zouden zij de gang van het menselijk leven hebben kunnen aflezen.
Wij moeten niet vergeten, dat aan het begin van onze jaartelling het geloof, dat in de sterren het lot van wereld en mens geschreven zou staan, onrustbarende vormen had aangenomen. Men was er van overtuigd, dat de bewegingen van zon, maan en sterren invloed uitoefenden op het leven, de dood, de lotgevallen en de kansen van het mensdom 2). Wijsgerige denkers als Posidonius van Apamea (ongeveer 135—50 vóór Chr.) hebben er het hunne toe bijgedragen om deze overtuiging in alle kringen te doen doordringen. Men geloofde, dat wat aan de hemel gebeurde zijn weerklank had op aarde, omdat er een samenhang, een harmonie tussen die beide zou bestaan, die onloochenbaar was. Dat dit leiden moest tot een lijdelijke noodlotsgedachte, laat zich verstaan: er was nu eenmaal niet op te tomen tegen hetgeen de sterren spraken. „Door het gehele Romeinse rijk heen was dit geloof zo overheersend en werkelijk universeel, dat het beschouwd moet worden als de religie par excellence van het Middellandse-Zeegebied in deze tijd" (Michael Grant).
Naar ons oordeel moet Bar-Jezus behoord hebben tot één van diegenen, die zich bekwaam achtten uit de sterrenhemel op te maken wat er op aarde geschieden zou. En als zodanig zal hij zijn diensten verricht hebben voor Sergius Paulus. Hij zal hem verteld hebben wat naar zijn bevindingen de hemellichamen aangaande de toekomst te vertellen hadden.
Dat hij zich als Jood met een dergelijke werkzaamheid bezig gehouden heeft, is des te weerzinwekkender. Al in het Oude Testament wordt herhaaldelijk tegen de astrologie en tegen alles wat daarmede in verband staat gewaarschuwd. De wet des 'Heeren geeft in dezen geen onzeker geluid. „Gij zult op geen vogelgeschrei acht geven, noch guichelarij plegen" (Lev. 19 vers 26). En: „Als nu een man of vrouw in zich een waarzeggende geest zal hebben, of een duivelskunstenaar zal zijn, zij zullen zekerlijk gedood worden; men zal hen met stenen stenigen; hun bloed is op hen" (Lev. 20 vers 27). En ook: „Onder u zal niet gevonden worden die zijn zoon of dochter door hen vuur doet doorgaan, die met waarzeggerijen omgaat, een guichelaar, of die op vogelgeschrei acht geeft, of tovenaar, of een bezweerder, die met bezwering omgaat, of die een waarzeggende geest vraagt, of een duivelskunstenaar, of die de doden vraagt" (Deut. 18 vers 10 v.).
Daaruit mogen wij wel afleiden, dat Bar-Jezus een Jood geweest is, die zich niet onderworpen heeft aan het Woord en aan de Wet van God, maar die zich overgegeven heeft aan praktijken, waar men ook in het officiële Jodendom van destijds geen goed woord voor over had. Hij was ver afgedwaald van het geloof der vaderen.
Niet ten onrechte noemt Lukas hem dan ook een „valse profeet". Of zoals er in het Grieks staat: een pseudo-profeet. Stellig heeft hij de voorspellingen, die hij Sergius Paulus deed op grond van zijn waarneming van de sterrenhemel, ten beste gegeven met het profetisch gezag van het: Alzo spreekt de HEERE. Precies eender als de valse profeten onder het oude verbond. Wij wijzen slechts op 1 Koningen 22 vers 1 vv., waar ons het onderscheid tussen ware en valse profetie duidelijk blijkt in het geval van Zedekia en Michaben-Jimla. Beiden spraken in de naam des HEEREN. Maar alleen Micha ben-Jimla wordt geleid door de Geest der waarheid. Zedekia staat onder de afschuwelijke werking van een leugengeest. Valse profeten zijn derhalve mensen, die beweren van God geroepen te zijn, maar die in werkelijkheid slechts uitspreken wat hun eigen hart hun ingeeft. Met name Deut. 18 vers 20 vv. is in dit opzicht van wezenlijk belang. Daar treedt aan de dag, dat valse profeten doen alsof zij een woord Gods ontvangen hebben, terwijl zij in werkelijkheid niet door de HEERE gezonden zijn.
Van hieruit hebben wij ook het optreden van Bar-Jezus te beoordelen. Niet voor niets bezigt Lukas voor hem een aanduiding, die in de Septuaginta — de Griekse vertaling van het O.T. — voor het verschijnsel van de valse profetie gebruikt wordt. Bar-Jezus stelde het voor alsof zijn astrologische uitspraken van de HEERE kwamen, maar in waarheid was het geenszins de HEERE, die hem gezonden had.
Merkwaardig is de mededeling in Hand. 13 vers 8, dat de naam van Bar- Jezus overgezet wordt als Elymas. Andere handschriften, die hier minder betrouwbaar zijn, lezen: Hetoimas.
Naar de betekenis van deze naam hebben vele geleerden reeds gezocht. Maar tot nu toe staat het niet vast, waar hij vandaan komt en wat hij te beduiden heeft.
Men heeft wel gemeend, dat Elymas van een Arabisch woord afkomstig is, dat „wijze" betekenen zou. Of deze afleiding recht van bestaan heeft, is echter niet met zekerheid te zeggen. Mocht er evenwel ook maar iets van waar zijn, dan is het een doorslaggevend bewijs, dat Bar-Jezus zich bij Sergius Paulus, de Romein, met Oosterse geheimzinnigheid heeft aangediend en dat hij zich met een vreemde, Semietische taal, een aureool van grote wijsheid om het eigen hoofd gelegd heeft.
Ai deze gegevens doen ons des te duidelijker zien, waarom het conflict tussen Barnabas en Paulus enerzijds en Bar- Jezus, de Joodse magiër, anderzijds, niet die trekken vertoont die de conflicten met het Jodendom elders in het N.T. veelal dragen. Hier gaat het immers om één, die zijn banden met het orthodoxe Jodendom verbroken had, en die zich een houding aanmatigde, die bij geen enkele Jood toenmaals als wettig erkend werd.
Paulus en Barnabas zijn voor Bar- Jezus echter niet teruggedeinsd. Reeds hier, op deze eerste zendingsreis waarvan Barnabas vermoedelijk de leider was, komt Paulus meer naar voren dan zijn metgezel. Hij was het toch, die vervuld met de Heilige Geest Bar-Jezus scherp aangezien heeft en hem in Gods naam zó heeft mogen aantasten, dat donkerheid en duisterheid op hem vielen, en hij als een gebroken man rondtastend iemand zoeken moest die hem bij de hand voeren kon.
Door de kracht van de Heilige Geest is Bar-Jezus overwonnen. En juist zijn nederlaag heeft voor Sergius Paulus doorslaggevend moeten zijn zich aan de leer des Heeren gewonnen te geven.
Zo brengt God uit het kwade het goede voort!
1) Met klem moge de aandacht gevraagd worden voor de diepgaande analyse en de eminente veroordeling van dit, ook thans zich nog voordoende fenomeen in het artikel van Prof. Dr. K. H. Miskotte: „Rondom de horoscoop" — opgenomen in: „Naar de wereld van morgen", I, pag. 39 vv., Amsterdam, 1961.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 maart 1963
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 maart 1963
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's