Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE CATECHISMUS (6)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE CATECHISMUS (6)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nodige kennis (2)

Vr. Hoeveel stukken zijn u nodig te weten, opdat gij in deze troost zalig leven en sterven moogt?

A. Drie stukken. Ten eerste: hoe groot mijn zonden en ellende zijn. Ten andere: hoe ik van al mijn zonden en ellende verlost worde. En ten derde: hoe ik Gode voor zulke verlossing zal dankbaar zijn.

Om in de enige troost zalig te leven en te sterven is nodig volgens de onderwijzer, die sleöhts de Schriften onderwijst, tennis te hebben van drie stukken. Nu zal ieder, die het tweede antwoord aandachtig leest, getroffen worden door het tot driemaal toe herhaalde woordje „hoe": hoe groot mijn zonden en ellende .., hoe verlost..., hoe dankbaar ... Op het „hoe" komt het hier juist aan, en ik meen, dat we dan ook vanuit de gezichtshoek van dit „hoe" een eerste kennismaking moeten hebben met de drie stukken, waaraan de catechismus zijn indeling ontleent.

a. Hoe groot mijn zonden en ellende zijn. Het doet zeker merkwaardig aan dat ontvouwing van de enige troost begonnen wordt met te wijzen op zonden en ellende. Hierin gaat het onderwijs dan ook in tegen elke menselijke voorstelling. Het ligt niet in onze lijn om — als we willen gaan troosten — te beginnen met te vertellen hoe nameloos ongelukkig we zijn als een door en door goddeloos schepsel, noch veel minder om dat voor onszelf radicaal te aanvaarden.

Toch zegt de catechismus — naar het Woord —: eerst het „hoe groot" van onze zonden en ellende in hart en nieren beseft, anders zullen nooit de troost en vreugde volmaakt kunnen zijn, omdat er dan eenvoudig bij ons geen plaats is voor het heil Gods in Christus. Zo roeit het onderwijs in de leer der Schriften tegen de stroom op door met het stuk der ellende te beginnen. Niet omdat in de zondekennis op zichzelf troost ligt wordt dat gedaan, maar omdat de enige Troost Jezus Christus en de verlossing in Hem zonder die kennis eenvoudig wordt afgewezen. Er moet plaats gemaakt worden in ons hart voor Christus en dat geschiedt in de kennis van zonden en ellende.

Ook in de toeeigening van het heil is een orde Gods. De Heere wil, dat we onze nood kennen, opdat we de verlossing zullen kennen. De Heilige Geest werkt ordelijk. Er is een orde des heils, die niet gebroken wordt, ook al wil de moderne theologie hiervan niet veel weten, omdat zij zelfs de toepassing en het geloof voorwerpelijk maakt.

Nu drukt ons het antwoord met onze neus op het „hoe groot" van onze zonden en ellende. Nodig is te weten, waarin onze nood bestaat, existentieel — om dit woord eens te gebruiken — te weten. Nodig is te kennen onze „uitlandigheid", het verdreven zijn uit ons vaderland, zoals het woord „ellende" wil aanduiden, alsmede de zonden als rebellie tegen God, waarvan dan de ellende het gevolg is.

Me dunkt, dat dit „hoe groot" altijd weer verdient onderstreept te worden, omdat — zolang we niet grondig onze vijandschap tegen onze God en Zijn woord en óns daardoor verloren liggen in zonden en ellende geloven, d.i. kennen, beseffen en erkennen in hart en nieren — we het nooit zullen opgeven om te trachten zelf ons op de een of andere manier uit de diepte op te werken, zodat we de Drieënige God smaden. Daar­ om niet volstaan met een oppervlakkige indruk en een algemeen toestemmen van de bewering, dat we allemaal zondaren zijn, en ook niet een met algemene zware termen prediken van onze zonden en vervloeking. Daarvan heeft de duivel in de loop der eeuwen al zo veel slaapzand gemaakt. Neen, nodig is indringend de rebellie van ons hart van vanmorgen en vanmiddag, onder ons werk en bij onze gesprekken onder het genot van een kopje koffie te kennen en te prediken. Over de ellende in de wereld kan ieder wel een beetje meepraten, en over de zonden van een ander kunnen we best de dag volpraten. Maar het gaat om onze zonden, mijn zonden. Daaraan loopt nu ieder voorbij, totdat Gods Woord en Geest ons neerwerpen in de afgrond: gij, gij zijt dood in uw zonden en misdaden, uw reibellie.

Ik begrijp, dat het „hoe groot" ons onder het oog wil brengen, dat zonde opstand is, aanranding van onze God, onze Souverein, en dat daarom de minste zonde verdient de eeuwige dood en rampzaligheid, zegt ge? — Ja, zo is het. Olevianus schrijft ergens terecht: Zo groot kwaad is het om met een enkele zonde de majesteit Gods te beledigen, dat de verdelging van alle schepselen een oneindig minder kwaad is.

Wij leven in een tijd, waarin het zondebegrip erg uitgesleten is en het zondebesef zeer vervlakt, ondanks alle verbijsterende vertolking van de ellende en eenzaamheid, waarin de moderne mens crepeert. Vindt het zijn oorzaak niet daarin, dat wel het levensgevoel van de moderne mens wordt ontleed, maar niet gekend wordt de ontmoeting van de aan zichzelf wanhopende mens met zijn God? Jesaja crepeerde niet, wanhopende aan de genade, maar boog als zondaar en schuldenaar, toen hij uitriep: ik ben een man van onreine lippen en woon temidden van een volk, dat onrein van lippen is. Wee mij!

Uit het bovenstaande zal toch duidelijk zijn geworden, dat ik allerminst een bepaalde maat van zondekennis en benauwheid als vereiste wil gesteld zien. Wat weet ik daarvan af? God weet, wat ieder nodig heeft. Maar het gaat er maar om, dat de zondaar zich afschrijft. Die zichzelf niet verlossen kan moet het hebben van geschonken verlossing en heil. Een mens geeft zijn gebed, zijn geloof en alles wat hij als christen zich aantrekt zo maar niet over. Daarom is de kennis van het „hoe groot" zo noodzakelijk. Nooit zijn we — zegt Ursinus — bekwame toehoorders van het Evangelie, tenzij we onze zonden en ellende kennen en geloven. Die zelf het verloren schaap is geworden verblijdt zich eerst recht als hij van de goede Herder hoort.

b. Hoe ik van al - mijn zonden en ellende verlost worde. Dit tweede „hoe" is de sleutel tot de enige troost in leven en sterven. Want kennis van zonden en ellende doet wel het heil in Christus begeren en is als zodanig dus nodig, maar ze biedt op zichzelf natuurlijk geen troost. Integendeel, ze doet sidderen.

Ik schrijf hier over de kennis der zonde in evangelische zelfverloochenende droefheid. Ik bedoel het volgende: Er kan een opengereten geweten zijn, een aangrijpende angst als bij Kaïn, Ezau en Saul, maar dat er toch niet is een buigen voor God met een schuldverslagen hart. Dat kan in de buurt brengen van een definitieve wanhoopsdaad. Daarom is een psyohisohe depressie nog niet gelijk te stellen met het verstaan van het „hoe groot" der zonden en ellende. — Waar we ons echter in de kennis van onze vijandschap en verlorenheid voor God neerbuigen, stellen we ons afhankelijk van Gods oordeel, wetende, dat we Hem niet kunnen ontvluchten. Dat willen we ook niet; de liefde tot Gods deugden verhindert dat. — In het eerste zit zelfhandhaving, in dit laatste zelfvernederinig, waardoor de heilzame kermis van zonden en ellende gekenmerkt wordt. Deze vervult met heilzame wanhoop — niet een wanhoop aan Gods barmhartigheid, maar aan eigen doen, willen, kunnen. Zo worden we geheel neergeslagen en weten we niet, hoe we uit de nood verlost worden, kunnen we noch voor noch achterwaarts, terwijl ons leven ons veroordeelt. Het maakt een groot verschil uit, of we ons aan God uitleveren dan wel aan de situatie.

Zie, in de uitlevering van onszelf aan God wordt ons geleerd, hoe we van al onze zonden en ellende verlost worden. God is toch een Waarmaker van Zijn Woord! Het Evangelie wordt ons een kracht tot zaligheid. Verlichte ogen van het verstand zien, wat daarstraks niet begrepen werd; het hart ontvangt, wat daarstraks in onwil genegeerd en afgewezen werd.

Het gaat hierbij om verlossing van mijn zonden en ellende en wel van al mijn zonden en ellende. Niet dus: van mijn zonden met uitzondering van die bepaalde, die ik heimelijk vasthoud. — Het antwoord op het „hoe" der verlossing daarvan komt nu enig en alleen tot mij in Christus. Daarbij vergaat óns willen, weten, aannemen of niet-kunnen aannemen, geloven of niet-kunnen-geloven, kortom alles, waarin we zien op onszelf. Christus wordt ons noodzakelijk, dierbaar, onmisbaar, algenoegzaam; er komt een levensverband met Hem in het geloof, zwakker of sterker.

Ja, tegenover het hoe der verlossing staan we geheel onwetend. We beginnen allen met te denken aan onze bestdoeningen. Maar de brave en vrome wordt de goddeloze. Ook gestalten, tranen en bevindingen kunnen niet troosten, hoezeer ze ook verschijnselen zijn van het leven des geloofs. De weg der verlossing en de verlossing zelf komen uit Gods hart; zij zijn in Christus Jezus, in Zijn lijdelijke en dadelijke gehoorzaamheid, in Zijn eeuwige genoegdoening aan het recht Gods en Zijn verwerven van die Geest, Die in alle waarheid leidt. De vraag naar het „hoe" der verlossing wordt dan ook pas ten volle beantwoord in de openbaring van Hem in ons hart en de geloofsvereniging met Hem in de Heilige Geest. Op dat antwoord zouden we nooit zijn gekomen: verlossing door overdracht van schuld; verlossing in door-jezelf-heen-te-zakken op het Lam Gods, de Heere onze Gerechtigheid!; verlossing ook in de voortgang door te leren als arme op kosten van onze oudste Broeder te leven en aan Hem alles over te laten.

O, dat „hoe" strijdt radicaal tegen al onze dromen, zowel onze angstdromen als die onze zelfgenoegzaamheid; het biedt heerlijke rust en vrede in Hem, Die geschonken is tot rechtvaardigheid, heiligmaking en verlossing.

c. Hoe ik Gode voor zulke verlossing zal dankbaar zijn. Ja, om in de enige troost zalig te leven en te sterven, moet ook dit „hoe" grondig en degelijk worden geleerd. Eigenwillige vroomheid droomt van eigenmachtig dankbaar leven voor de Heere, terwijl met de mond genade wordt geroemd. Wat deed Jezus voor ons, wat doen wij voor Hem? ! De oprechte, die het gaat om waarlijk goede werken wordt hierbij terneergeslagen. Hij komt in eigen oog niet verder: de troost wordt hem juist ontnomen door dergelijke dankbaarheidsopvattingen.

Daarom is voor alles nodig het „hoe" der dankbaarheid te leren uit het Evangelie, de boodschap van heil en genade. Want daarom ook kan Gods Kerk getroost zalig leven en sterven, omdat haar leven der dankbaarheid, haar wandel in goede werken komt uit de ark des verbonds, waarin de vervulde wet ligt onder het verzoendeksel, besprengd met het bloed van het zondoffer. Niet op eigen houtje beoefent de christen de dankbaarheid, doch hij zoekt de beloofde Geest, Die hem bij de hand neemt en doet wandelen in de door Christus vervulde wet. En dat geschiedt in de liefde van Christus, die doet haten wat Hij haat en liefhebben wat Hij liefheeft. De wet wordt daarbij de huisregel der kinderen Gods, de regel der liefdedienst in de Heilige Geest. Die waarlijk belijdt te geloven in de Heilige Geest doet de werken van de Geest; die waarlijk belijdt, dat de Heilige Geest is de Geest van de Vader en de Zoon zal — als een bloem de zon — Christus zoeken om in gemeenschap des geloofs met Hem de Vader in de hemel te behagen. Eigen streven en krampachtigheid vallen hierbij weg, want — zo luidt toch het apostolische woord aangaande de gelovigen — wij zijn Zijn maaksel, geschapen in Christus Jezus tot goede werken, welke God voorbereid heeft, opdat wij in dezelve zouden wandelen (Ef. 2:10).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 juni 1963

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

DE CATECHISMUS (6)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 juni 1963

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's